Gereformeerde dogmatiek. 1e druk

§ 53.

Het Avondmaal.

1. Bij den doop komt als tweede sacrament het avondmaal,dat onder het O. Test. zijn voorbeeld in het pascha had. Evenalsbij de Heidenen, Num. 25:2 waren ook bij Israel met de offers300dikwerf maaltijden verbonden. Soms werden de offers op hetbrandofferaltaar geheel verbrand, maar bij andere werd slechtseen gedeelte verbrand en het overige voor gebruik bewaard, hetzijdoor de priesters alleen bij het altaar, Lev. 2:3, 10, 6:16,25-30, 7:1-10, 10:12, 13, ter verzoening, Num. 10:17;hetzij door den dienstdoenden priester met zijne familie op eenereine plaats tot zijn onderhoud, Lev. 7:12-14, 31-34, 10:14;hetzij door den offeraar met zijne familie en gasten, mits levietischrein, en buiten het heiligdom, Lev. 7:19-21, Deut. 12:7, 12,1 Sam. 9:13v., 2 Sam. 6:19. De beteekenis dezer maaltijdenwas, dat God met zijn volk samenkwam en op grond van degebrachte en aangenomen offerande in vreugde zich met zijn volkvereenigde. In dit heiligdom komt God tot de kinderen Israelsen woont onder hen, Ex. 20:24, 29:42-46, 33:7, Num. 11:25,12:5, 17:4, Deut. 31:15; Hij is de gastheer, die een deelder Hem gebrachte offerande afstaat en zijn volk ten maaltijdnoodigt; wie eraan deelnam, trad met Hem in verbond. Hetdeelnemen aan de Heidensche offermaaltijden was daarom aanIsrael verboden, Ex. 34:15; het was גצמד, een zich verbindenmet, een zich aansluiten bij de valsche goden, Num. 25:3, 5,Ps. 106:28; de apostelen verboden ze later aan de Christenen,Hd. 15:29, 21:25, of waarschuwden er tegen om der zwakgeloovigenwil, 1 Cor. 8:1v., 10:18v. Als zulke vereenigingenvan God met zijn volk en ook onderling, droegen deze maaltijdeneen karakter van blijdschap en vreugde en gaven menigmaal welaanleiding tot brasserijen en dronkenschappen, 1 Sam. 1:13,Jes. 28:8, Spr. 7:14, maar dienden andererzijds ook tot beeldenen onderpanden der hoogste vreugde in God, Deut. 27:7, Ps.22:26v., Jes. 25:6, 62:8, 9, cf. art. Opfermalzeiten in Herzog2.Zulk een offermaaltijd had er vooral bij het pascha plaats. VeleProtestanten hielden tegenover Rome staande, dat het paschadaarin geheel en al opging, Moor V 322. Witsius, Oec. foed. IV9, 6. Maar dit is ongetwijfeld onjuist; het pascha was allereersteen sacrificium en daarna een sacramentum. In Ex. 12:27, 34:25heet het een זֶבַח voor den Heere; de handeling, die ermedegepaard ging, heet עֲבֹדָה, Ex. 12:26; en het vieren ervan wordtNum. 9:7 een brengen van een קָרְבַּן aan den Heere genoemd.Voorts moest de huisvader, nadat hij vier dagen vóór het feest,op den 10en Abib of Nisan, een eenjarig, mannelijk, volkomen301lam heeft afgezonderd, dit op den 14en dier maand tusschen detwee avonden slachten en van het bloed met een bosje hyzopstrijken aan de twee posten en den bovendorpel der huisdeur,Ex. 12:3v. Dit bloed diende ter verzoening. Op zichzelf hadIsrael evengoed als de Egyptenaren den dood verdiend; maarhet wordt toch niet als Egypte behandeld doch door den Heeregenadig uit den dood gered en uit het land der dienstbaarheidverlost. Daarvoor moest het bloed ten teeken zijn. Als de Heeredat bloed aan de huisdeur zag, was Hij verzoend, legde Hij zijntoorn af en ging Hij sparend voorbij, (פסח, over iets heenschrijden,voorbijgaan, Jes. 31:5, vandaar פֶּסַח, πασχα),Ex. 12:13, 23, 27. Nog duidelijker blijkt het sacrificieel karakter van het paschauit de wijze, waarop het later in Kanaän gevierd wordt. Daarwordt het lam niet meer door den huisvader maar door deLevieten geslacht, 2 Chr. 30:16, 35:11, Ezr. 6:19; het bloedwordt door de priesters op het altaar gesprengd, 2 Chron. 30:16,35:11; de vetdeelen op het altaar verbrand, 2 Chron. 35:14;en de maaltijd bij het heiligdom gehouden, Deut. 16:2. Maaral is het pascha dus in de eerste plaats eene offerande, het gaatdaarin toch niet op, het wordt straks een maaltijd. Nadat hetlam tusschen de twee avonden op den 14en Abib geslacht en zijnbloed aan de huisdeur gestreken of in later tijd op het altaargesprengd was, moest het, zonder dat er een been aan gebrokenwerd, geheel, met hoofd, schenkels en ingewand aan het vuurgebraden en daarna in denzelfden nacht van den 14en Abib metongezuurde brooden en bittere kruiden door allen, die in het huiswaren, dus ook door de vrouwen, doch niet door onbesnedenvreemdelingen, uitlanders of huurlingen, in haast, met omgordelenden, geschoeide voeten en een staf in de hand, in huis of laterbij het heiligdom gegeten en het overblijvende met vuur verbrandworden, Ex. 12:1-28, 43-49, 13:3-9, 23:15, Lev. 23:5-14,Num. 9:10-14, 28:16-25, Deut. 16:1v. Het paschanam daardoor in den Israelitischen cultus eene geheel bijzondereplaats in; het was eene offerande maar ging daarna terstond ineen maaltijd over; tot de zondoffers behoorde het niet, want hetwerd gegeten, noch ook tot de dankoffers, want aan den maaltijdging verzoening vooraf. Het is trouwens ook bij eene bijzonderegelegenheid, vóór alle andere offers, door God ingesteld en draagteen eigen natuur; het is eene offerande ter verzoening en een302maaltijd der gemeenschap met God en met elkander; het is sacrificiumen sacramentum tegelijk. Het N. Test. kent aan dit paschaeene typische beteekenis toe, zoodat het niet alleen eene herinneringis aan de bevrijding uit Egypte maar ook een teeken en onderpandvan de verlossing uit het diensthuis der zonde en van de gemeenschapmet God in den beloofden Messias. Jezus heeft hierzelf op gewezen, als Hij opzettelijk de instelling van het avondmaalmet de viering van het pascha in verband heeft gebracht. Maarover de wijze, waarop Hij dat gedaan heeft, bestaat er geen kleinverschil. Sommigen beroepen zich op de Synoptici en zeggen, datJezus op Donderdag den 14en Nisan met zijne discipelen heteigenlijke pascha gebruikt en bij die gelegenheid het avondmaalheeft ingesteld. Anderen houden het met Johannes, 12:1, 13:1,2, 29, 18:28, 19:14, 31 en beweren, dat Jezus op Donderdagden 13en Nisan een gewonen maaltijd met zijne discipelen gehoudenen daarbij hun de voeten gewasschen heeft, en dan opden 14en Nisan, den eigenlijken dag des feestes, als het warepaaschlam gestorven is. Hetzij men nu de Synoptici naar Johannesof Johannes naar de Synoptici conformeere; of beiden onverzoendnaast elkander laat staan; of ook, op grond van de getuigenisder Quartadecimanen in de tweede en derde eeuw, die voor hunnepractijk, om het christelijk paaschfeest in den avond van den 14enNisan te vieren, zich o. a. op den apostel Johannes beriepen, deechtheid van het vierde evangelie ontkenne, cf. art. Passah,Herzog2 11, 270. Meyer op Joh. 18:28. Schäfer, Das Herrenmahlnach Ursprung und Bedeutung 1897 S. 53-99. Zahn, Einl. indas N. T. II 309 f.; altijd is er in zoover overeenstemming, datJezus op Donderdagavond met zijne discipelen een maaltijd gehoudenheeft, op Vrijdag gestorven en op Zondag opgestaan is.Al ware nu deze maaltijd niet het gewone pascha van 14 Nisangeweest maar daags te voren, op Donderdag 13 Nisan gehouden;dan zou er toch niets tegen zijn om aan te nemen, dat Jezus,die den volgenden dag sterven zou en dus het pascha niet opden gewonen tijd met de Joden eten kon, het daags te vorengebruikt en op deze wijze het avondmaal eraan verbonden had.Want dit laatste is boven allen twijfel verheven. Zoowel Paulus,1 Cor. 10:16, 11:24, 25 als de Synoptici laten Jezus hetavondmaal instellen in het nauwst verband met het pascha; aanden paaschdisch ontleent hij het brood en den wijn, die als303teekenen en zegelen bij het avondmaal dienst moeten doen; terwijlHij den doop terstond van Johannes overneemt, wacht Hij metde instelling van het avondmaal tot het laatste paaschfeest endoet dan den bondsmaaltijd des O. Verbonds in dien des N. Testamentsovergaan; en dit alles vindt bij Johannes geen tegenspraak,omdat hij van de instelling van het avondmaal ganschelijk zwijgt.En voorts is de datum van Jezus’ sterfdag op 14 of op 15 Nisanvolkomen onverschillig voor het feit, dat Jezus als het warepaaschlam gestorven is. Want niet alleen het evangelie van Johanneslaat dit uitkomen, 19:33, 36; maar ook Paulus zegtuitdrukkelijk in 1 Cor. 5:7, dat ons pascha, n.l. Christus, geslachtis en dat daarom de geloovigen den ouden zuurdeesem der zondemoeten uitzuiveren, en als ἀζυμοι, als nieuwe schepselen, onvermengdmet de ongerechtigheid, behooren te wandelen. En daarbijkomt nog, dat het lam, dat ter slachting geleid wordt, Jes. 53:7,niet onwaarschijnlijk eene toespeling op het paaschlam bevat enzoo in het N. Test. op Christus wordt toegepast, Joh. 1:29, 36,Hd. 8:32, 1 Petr. 1:19, Op. 5:6 enz. Gelijk de besnijdeniseen voorbeeld was van den doop en door den dood van Christusheen in dien doop overging, zoo wees het pascha vooruit naar hetavondmaal en werd daardoor naar het bevel van Christus vervangen.Terwijl echter het pascha nog in de eerste plaats eensacrificium was, heeft het avondmaal dit karakter geheel verloren.Immers heeft de offerande, die in het pascha gebracht werd, inden dood van Christus hare volkomen vervulling verkregen. Enhet is op grond dier eenmaal volbrachte en volkomene offerande,dat Christus de nieuwe bedeeling van het genadeverbond stichten zijne discipelen noodigt en sterkt aan zijnen heiligen disch.

2. Nadat enkelen in vroeger tijd waren voorgegaan, is echterin de laatste jaren door Jülicher, Spitta, Mensinga, Brandt,Grafe e. a. de instelling van het avondmaal door Jezus zeerernstig bestreden. Als gronden voeren zij aan, dat de woorden:doet dat tot mijne gedachtenis, bij Mattheus en Marcus ontbrekenen alleen als een vrij toevoegsel van Paulus in 1 Cor. 11:24, 25en Luk. 22:19 voorkomen; dat sommige handschriften, vooralD, in Luk. 22:19, 20 de woorden: το ἱπερ .... ἐκχυννομενονweglaten en dus van een gegeven worden van het lichaam vanChristus, van een doen tot zijne gedachtenis en van den beker304der dankzegging niets weten; dat het evangelie van Johannes ergeen melding van maakt en de andere berichten onderling sterkafwijken; en vooral, dat Jezus brood en wijn niet met zijn doodin verbinding kon brengen, veel minder ze als teekenen van zijnlichaam en bloed te eten kon geven, maar dat deze voorstellingeneerst konden opkomen, toen in de gemeente zich zekere beschouwingover den persoon en over den dood van Jezus gevormdhad. Doch al deze argumenten zijn van weinig kracht. Immersis het een feit, dat in den tijd, toen het evangelie van Johannesgeschreven werd, het avondmaal algemeen in de christelijke kerkgevierd werd; de verzwijging der instelling kan daarom in geengeval uit onkunde voortkomen. Evenzoo is het met Lukas; hetontbreken der bovengenoemde woorden in cap. 22:19, 20 kanniet onderstellen, dat men toentertijd dacht, dat er bij het laatsteavondmaal niets anders gebeurd was dan hetgeen vervat is indeze woorden: και λαβων ἀρτον εὐχαριστησας ἐκλασεν και ἐδωκεναὐτοις λεγων τουτο ἐστιν το σωμα μου. Want dan zou de handeling,die toen plaats greep, volkomen onbegrijpelijk zijn; detekst in Codex D onderstelt, dat er bij die gelegenheid meer isgeschied en gesproken en is daarom òf corrupt òf in het gunstigstgeval een onvolledig bericht van wat bij het laatste avondmaalgeschied is. Van den tijd van Johannes en Lukas kunnen wijopklimmen tot dien van Paulus; en dan blijkt, dat deze apostelvan de onderstelling uitgaat, dat de christelijke kerk algemeenhet avondmaal als eene instelling van Christus kent en viert;ja, hij zegt zelfs, dat hij hetgeen betrekking heeft op de instellingvan het avondmaal van den Heere ontvangen en aan de Corinthiërsovergegeven heeft, παρελαβον ἀπο του κυριου, 1 Cor. 11:23.De tijd, waarin Paulus dit onderricht niet παρα maarἀπο του κυριου, van de zijde des Heeren ontving, valt ongetwijfeld saammet dien van zijne bekeering, Hd. 9, en is alzoo slechts eenpaar jaren verwijderd van den laatsten nacht, waarin Christuszijn avondmaal ingesteld heeft. Daaruit volgt, dat reeds in deallereerste jaren na Jezus’ dood de christelijke gemeente eenparigmet al de apostelen het avondmaal als eene instelling van Christusgekend heeft. Dit is meer dan voldoende, om de waarheid dierinstelling boven allen redelijken twijfel te verheffen.

Eene andere vraag is echter, hoe Christus dit avondmaal ingestelden wat Hij ermede bedoeld heeft. En dan verdient het305allereerst opmerking, dat Jezus zijn avondmaal bij gelegenheidvan den paaschmaaltijd ingesteld heeft. De viering van het paschawas in Jezus’ tijd met allerlei ceremoniën uitgebreid en geschieddein het kort op de volgende wijze. Als het feest naderde, trokkenduizenden bij duizenden Israelieten naar Jeruzalem heen, kochtendaar een lam en lieten het in den namiddag van den 14en Nisandoor de Levieten in het voorhof slachten; priesters stondendaarbij gereed, om het bloed in zilveren en gouden schalen opte vangen, deze van den een aan den ander over te geven, en zeten slotte ineens over het altaar uit te gieten. Middelerwijlwerden, onder het zingen van het hallel door de Levieten, dedieren opgehangen, van de ingewanden ontdaan en de offerstukkendoor den priester in een vat naar het altaar gebracht. Daarnanamen zij, die het lam ter slachting hadden aangeboden en wiergetal gewoonlijk tusschen de tien en twintig man bedroeg, hetgeslachte mede naar een private woning en braadden het aldaar,zonder er een been aan te mogen breken. De maaltijd zelf begonmet het rondgaan van een beker en met dankzegging; dan werdenbittere kruiden en een schotel moes op tafel gebracht en genuttigden daarna het lam met ongezuurde koeken opgezet. Voordathiervan gegeten werd, verhaalde de huisvader of later een voorlezerde geschiedenis van den uittocht, hieven de dischgenootenhet eerste gedeelte, Ps. 113-114, van het hallel, Ps. 113-118,aan en ging de tweede beker rond. Daarna begon eerst de eigenlijkemaaltijd. Na afloop daarvan werd de derde beker door den huisvadergezegend en met de dischgenooten uitgedronken. En hetgeheel werd dan besloten met het inschenken van den vierdenbeker, met het zingen van het tweede gedeelte van het hallel,Ps. 115-118, met de zegening van den vierden beker door denhuisvader met de woorden van Ps. 118:26 en met de ledigingdaarvan door de aanzittende gasten. Deze vier bekers waren bijden maaltijd vereischt, maar soms ging nog een vijfde beker rondonder het zingen van Ps. 120-137, cf. Keil. Arch. § 81. Herzog211, 268-270. Waarschijnlijk stelde Jezus nu het avondmaalin, nadat het paaschlam gegeten was, μετα το δειπνησαι, Luk.22:20, bij den derden beker, den beker der dankzegging. Hijneemt daarbij van het gewone brood en den gewonen wijn, die bijhet pascha gebruikt waren, en brengt deze volgens het getuigenisvan alle vier berichten, Mt. 26:26-29, Mk. 14:22-25, Luk.30622:19, 20, 1 Cor. 11:23-25 rechtstreeks met zijn dood inverband. Er is geen enkele reden, om dit in twijfel te trekken;Jezus wist en zag zijn dood vooruit en had de beteekenis daarvanreeds meermalen aan zijne discipelen verklaard, deel III 354v.Bepaaldelijk vat Hij hier zijn dood als offerande op; zoo tochalleen zijn de woorden en handelingen te verklaren, die met deinstelling van het avondmaal gepaard gaan. Het pascha was zooeven genuttigd, en dat pascha was de aanvang en grondslaggeweest van het verbond, dat God met Israël oprichtte in dewoestijn; immers deed het eerst, doordat het lam geslacht enzijn bloed vergoten en op het altaar gesprengd was, dienst alsofferande der verzoening, en werd het daarna gebruikt tot eenoffermaal om te beteekenen de gemeenschap van God met zijnvolk. Dit alles brengt Christus op zichzelf over; Hij is het warepaaschlam, dat door zijn dood, door de breking van zijn lichaamen door de vergieting van zijn bloed, de verzoening bewerkt bijGod en den grondslag legt van een nieuw verbond. Jezus wijstdit duidelijk aan, door het avondmaal in te stellen bij gelegenheidvan het pascha, door te dien einde zich te bedienen van hetbrood en den wijn van den paaschdisch, door het brood niet alleente nemen en te zegenen maar ook, volgens alle vier berichten, cf.Hd. 2:42, te breken, en vooral ook door de woorden, die Hijdaarbij uitsprak. Onder het breken en uitdeelen des broods zeideHij: τουτο ἐστιν το σωμα μου, Mt. Mr.,τουτο ἐστιν το σωμαμου, το ὑπερ ὑμων διδομενον, Luk., of τουτο μου ἐστιν τοσωμα το ὑπερ ὑμων, Paulus (κλωμενον ontbreekt in de voornaamstehandschriften en wisselt in andere met θρυπτομενον enδιδομενον af). En bij het geven van den drinkbeker sprak Hij:πιετε ἐξ αὐτου παντες, τουτο γαρ ἐστιν το αἱμα μου της διαθηκηςτο περι πολλων ἐκχυννομενον εἰς ἀφεσιν ἁμαρτιων, Mt.,τουτο ἐστιν το αἱμα μου της διαθηκης το ἐκχυννομενον ὑπερπολλων, Mr., τουτο το ποτηριον ἐν τῳ ἁιματι μου το ὑπερὑμων ἐκχυννομενον, Luk., τουτο το ποτηριον ἡ καινη διαθηκηἐν τῳ ἐμῳ αἱματι, Paulus. De afwijkende lezingen bewijzen genoegzaam,dat Jezus evenmin bij het avondmaal als bij den doopeene vaststaande, onveranderlijke formule heeft voorgeschreven;het is zelfs onmogelijk uit te maken, welke woorden letterlijkdoor Jezus zelven bij die gelegenheid zijn uitgesproken; Hij heeftniet bepaald, wat er bij het avondmaal gezegd moest worden,307maar Hij heeft omschreven, wat het avondmaal was en wezenmoest. En dit is uit de vier berichten volkomen duidelijk. Jezusheeft het brood en den wijn van den paaschdisch verheven totteekenen van zijn lichaam en bloed, en wel van dat lichaam endat bloed, gelijk het straks in den dood als eene offerande derverzoening zou worden overgegeven. De bedenking, dat Jezus’lichaam toch aan het kruis niet aan stukken gebroken is gelijkhet brood, en zijn bloed daar ook niet vergoten is als de wijnbij het avondmaal en dat daarom deze beelden niet passen, isvan weinig kracht. Jezus gaat immers van het pascha en van deO. Test. offerande uit, neemt de daarbij gebruikelijke handelingen terminologie over en past deze toe op zijn dood. Daaromvoegen Lukas en Paulus aan de woorden: τουτο ἐστιν το σωμαμου de verklaring toe: το ὑπερ ὑμων διδομενον of alleenτο ὑπερ ὑμων. Hetzij Jezus deze woorden letterlijk zoo gesproken heeftof niet; in dien zin heeft Hij het toch bedoeld, als Hij in hetbrood een teeken van zijn lichaam aanwees. Het is een teekenvan het lichaam van Jezus, gelijk het in den dood ter verzoeningder zonden geofferd wordt. Vandaar ook, dat de beteekenis vanhet tweede teeken in alle vier berichten zooveel breeder omschrevenwordt. In de offerande is de bloedstorting de hoofdzaak,Hebr. 9:22. Het bloed van Christus, waarvan de wijn een teekenis, is offerbloed, bloed der verzoening, dat voor velen vergotenwordt, en daardoor aanvang en inwijding van een nieuw verbond.Gelijk pascha en oud verbond, zoo behooren avondmaal en nieuwverbond bij elkaar. De drinkbeker is daarom το αἰμα μου τηςδιαθηκης of ἡ καινη διαθηκη ἐν τῳ αἰματι μου, d. w. z. bondsbloed,Ex. 24:8, hetwelk als offerbloed ter voltrekking van hetverbond met God noodig en dienstig was, of het verbond zelf,dat door dat bloed, wijl bewerkende en medebrengende de vergevingder zonden, tot stand komt en daarin rust. De discipelenwaren bedroefd, zagen tegen den dood van Christus op en begrepenhem niet; maar Jezus verklaart hun hier bij de instelling vanhet avondmaal, dat die dood hun nut is; daardoor komt tochdie vergeving en dat verbond tot stand, welke in het O. Test.werden afgeschaduwd en voorspeld; de tijd der belofte is voorbij,die der vervulling breekt aan; het oude is voorbijgegaan, ziethet is alles nieuw geworden.

Maar Jezus laat het hier niet bij. Hij geeft in de teekenen van308brood en wijn niet alleen eene verklaring van zijn dood, maarHij deelt die teekenen ook ter nuttiging aan zijne discipelen mede.Volgens Mt. gebruikte Jezus uitdrukkelijk de woorden λαβετε,φαγετε, en πιετε ἐξ αὐτου παντες; en hoewel Marcus alleen hetwoord λαβετε vermeldt en Lukas en Paulus van al deze woordengeen gewag maken, toch staat op grond van alle berichten vast,dat Jezus het brood en den wijn niet alleen tot teekenen van zijnlichaam en bloed verhief maar ze als zoodanig ook aan zijnediscipelen uitreikte en te genieten gaf. Nadat het pascha gebruiktwas, stelde Jezus een nieuwen maaltijd in, welks bestanddeelenbrood en wijn waren, niet op en voor zichzelf, maar als teekenenvan zijn gebroken lichaam en vergoten bloed. Er is hiertegen doorSpitta ingebracht, dat het eten van het gedoode lichaam vanJezus en het drinken van zijn bloed „ebenso schaurige wie für einisraelitisches Bewustsein unverträgliche Gedanken” zijn. En menheeft daarom gemeend, dat, ook al heeft Jezus brood en wijnals teekenen van zijn lichaam en bloed aangeduid, Hij ze tochniet als zoodanig aan zijne discipelen heeft te genieten gegeven;dat Hij alleen verklaard heeft, wat er straks met Hem geschiedenzou, maar niet, wat zijne discipelen ontvangen en genieten zouden;dat het eten van Jezus lichaam en het drinken van zijn bloedop dat oogenblik, toen Jezus zelf aan tafel zat, niet mogelijkwas; dat, indien dit genieten het eigenlijk karakter van het avondmaalwas, het avondmaal dan later na Jezus’ dood eene anderenatuur had dan bij de instelling; en dat het zoo weinig op hetnuttigen van brood en wijn als zulke teekenen aankomt, dat tothet midden der tweede eeuw toe, althans in de kerken van Romeen Efeze, het avondmaal niet met wijn maar met water werdgevierd. Er ligt in deze tegenwerpingen een bestanddeel van waarheid.Al wees het pascha in het O. T. naar Christus heen, heteten van het paaschlam was toch geen eten van Christus’ gebrokenlichaam, gelijk het genieten van het brood in het avondmaalthans is. En het bloed werd wel bij de offeranden des O. Verb.vergoten en gesprengd, maar het werd toch nooit gedronken. Devoorstelling, dat Jezus’ vleesch gegeten en zijn bloed gedronkenmoest worden, was dan ook voor de Joden zoo vreemd, dat zijer zich aan ergerden en Jezus verlieten, Joh. 6:52, 60, 66.De instelling van het avondmaal geschiedt wel in aansluiting bijde des O. T. offervoorstellingen maar gaat er toch weer boven uit.309Het avondmaal is verwant aan maar niet identisch met het pascha.Gelijk nieuw tot oud verbond, gelijk de offerande van Christustot die des O. Test., zoo staat avondmaal tot pascha. Het paschawas een sacramentum op grond van een sacrificium maar in beidedeelen een schaduw en profetie van de goederen des N. T. Nuechter is door Christus de waarachtige en volkomene offerandegebracht, en daarom is op grond van die offerande de gemeenschapmet God in het avondmaal veel rijker en voller, dan zij in dedagen des O. T. wezen kon. Het avondmaal is een maaltijd, dewezenlijke maaltijd van God en zijn volk; een offermaal, hetoffermaal bij uitnemendheid, waar de geloovigen Christus zelfgenieten, gelijk Hij voor hen gestorven is. Dat drukt Jezus daardooruit, dat Hij brood en wijn als teekenen van zijn gebrokenlichaam en vergoten bloed aan zijne discipelen te genieten geeft.Hij geeft zich niet alleen voor de zijnen; Hij geeft zich ook aande zijnen. Drinkbeker en brood in het avondmaal zijn κοινωνιατου αἰματος και του σωματος του Χριστου, 1 Cor. 10:16. Debovengenoemde tegenwerpingen hebben voorts nog in zooverrekracht, als zij duidelijk aantoonen, dat een kapernaïtisch etenen drinken van het lichaam en bloed van Christus ten eenenmaleuitgesloten is. Het avondmaal, dat Christus zelf, terwijl Hij aantafel zat, instelde, is hetzelfde als wat na zijn dood in de christelijkekerk tot op den huidigen dag gevierd is. Brood en wijnhebben geen betrekking op den persoon van Christus zonder meer,maar bepaaldelijk op Christus als gekruisigde. Hij stelt daarin zijneofferande ons voor oogen, maar doet ons die ook genieten. Enop dat genieten komt het in het avondmaal wel terdege aan.Jezus gaf de teekenen van brood en wijn; Hij hield ze niet inde hand, maar Hij deelde ze uit; Hij beval zijne discipelen, omze te nemen en te eten; en Hij voegde er volgens Lukas (alleenbij het uitdeelen van het brood) en Paulus (ook bij het overgevenvan den drinkbeker) de woorden aan toe: τουτο ποιειτεεἰς την ἐμην ἀναμνησιν. Dat deze woorden bij Mt. en Mk. ontbreken,bewijst in het minst niet, dat zij òf door Jezus nietgesproken òf in strijd met zijn bedoelen door Lukas en Pauluseraan toegevoegd zijn. Want in het eten en drinken van het brooden den wijn als teekenen van Jezus’ gebroken lichaam en vergotenbloed ligt het doen tot zijne gedachtenis vanzelf opgesloten; heteerste is zonder het laatste niet mogelijk. Deze woorden houden310voorts niet in, dat het avondmaal slechts een herinneringsmaal is,maar zij drukken uit, dat heel het avondmaal, hetwelk in zijnwezen een offermaal is en eene gemeenschapsoefening met Christus,geschieden moet tot gedachtenis aan Hem. Zij omschrijven niethet wezen van het avondmaal maar onderstellen, dat Jezus straksafwezend zal zijn en schrijven voor, dat dan toch het avondmaaltot zijne gedachtenis, als eene voortdurende verkondiging van zijndood, 1 Cor. 11:26, gevierd moet worden. Daarom staan er bijPaulus ook de woorden nog bij: zoo dikwijls als gij dit broodzult eten en dezen drinkbeker zult drinken, 1 Cor. 11:25, 26.Het avondmaal is door Christus ingesteld als een blijvend goedvoor zijne gemeente; het is een weldaad, aan alle andere weldadentoegevoegd, om deze te beteekenen en te verzegelen. Enblijven zal het tot de wederkomst van Christus. Zijn dood moetverkondigd worden, totdat Hij komt. Want het kruis is en blijftin deze bedeeling de oorzaak aller zegeningen, het middelpuntvan de gedachtenis der gemeente. Jezus zeide zelf, dat Hij vannu aan, van de instelling en het gebruik van het avondmaal af,niet meer drinken zou van de vrucht des wijnstoks, totdat Hijhem met zijne discipelen nieuw zou drinken in het koninkrijkzijns Vaders, Mt. 26:29, Mk. 14:25, cf. Luk. 22:16, 18. Hijging immers naar den hemel, om zijne discipelen plaats te bereiden.En eerst wanneer Hij wederkomt en zijne discipelen totzich genomen zal hebben, zal Hij met hen aanzitten aan debruiloftstafel des Lams en met hen drinken van den nieuwen wijn,dien het Koninkrijk zijns Vaders in den nieuwen hemel en denieuwe aarde opleveren zal. Voor dien tusschentijd heeft Hij hetavondmaal ingesteld, tot eene gedachtenis aan zijn lijden, tot eeneverkondiging van zijn dood, tot een middel zijner rijke genade.Cf. Cremer, art. Abendmahl I in Herzog3 1, 32-38 met dedaar aangehaalde litteratuur en voorts nog J. G. Boekenoogen,De oorsprong des avondmaals, Amst. 1883. Rogaar, Het avondmaalen zijne oorspronkelijke beteekenis, Gron. 1897. Schultzen,Das Abendmahl im N. T., Göttingen 1895. Josephson, DasH. Ab. und das N. T., Gütersloh 1895. R. A. Hoffmann,Die AbendmahlsgedankenJesu Christi, Königsberg 1896. Holtzheuer, DasAb. und die neuere Kritik, Berlin 1896. Schaefer,Das Herrenmahlnach Ursprung und Bedeutung mit Rücksicht auf die neuestenForschungen, Gütersloh 1897. Eichhorn, DasAb. im N. T.,311Leipzig 1898. Clemen, Der Ursprung des h. Ab.Leipzig 1898. W. Schmidt, Chr. Dogm. 1898 II 466. Lichtenstein, DesAp. Paulus Ueberlieferung von der Einsetzung desh. Ab. Berlin 1899.

3. Dit avondmaal nam van den aanvang af in de christelijkegodsdienstoefening eene voorname plaats in. Het werd gewoonlijkin eene bijzondere samenkomst der gemeente op den dag desHeeren des avonds en in verbinding met een gewonen maaltijdgevierd, boven bl. 216. Van de wijze dezer viering is ons weinigbekend; alleen weten wij uit Did. 9. 10. 14, dat er eerst eenebelijdenis van zonden plaats had, daarna over den beker en overhet brood afzonderlijk een dankgebed werd uitgesproken, dan demaaltijd gehouden en het geheel met eene dankzegging beslotenwerd. Maar in de tweede eeuw kwam er allengs in heel de kerkscheiding tusschen de ἀγαπαι en deεὐχαριστια. De eerste gingenhaar eigen weg en ontaardden al spoedig, Zahn, art. Agapen inHerzog3; en de tweede werd in de morgengodsdienstoefeningverlegd en met de bediening des woords in verbinding gebracht.Daarmede gingen verschillende veranderingen gepaard. De éénegodsdienstoefening werd spoedig in twee gedeelten gesplitst,waarvan het eerste, de bediening des woords, ook voor catechumenen,poenitenten en ongeloovigen openstond, maar het tweede,de viering van het avondmaal, alleen voor de gedoopten toegankelijkwas. Dit laatste kreeg hoe langer hoe meer een mysterieuskarakter, boven bl. 217; doop en avondmaal werden eenμυστηριον,een sacramentum, Tert. adv. Marc. 4, 34, en door dezen naamalsmede door allerlei bijkomende plechtigheden in een geheimzinnigdonker gehuld. Geheel verkeerd is het daarom ook, omde opvattingen dier eerste tijden te interpreteeren naar de meeningen,die in het Westen later, en vooral in de 16e eeuw gekoesterdwerden over de unio sacramentalis. De Schrift zeide,dat het brood het lichaam en de wijn het bloed van Christus is,en dit spraakgebruik werd overgenomen en door ieder op zijnewijze verstaan en uitgelegd. Eene officieele interpretatie ontbrak;strijd ontstond er niet over; en de vraag naar den aard diervereeniging van teeken en beteekende zaak kwam niet op; eenerealistische con- of transsubstantiatie lag even ver buiten hetbewustzijn van dien tijd als eene uitsluitend symbolische of figuratievebeteekenis van het avondmaal. Symbool en zaak was voor312het Oostersch denken veel inniger verbonden dan voor het Westersche;wij verstaan, zegt Harnack, D. 6. I2 397 terecht, ondersymbool eene zaak, die niet is, wat zij beduidt, maar toen verstondmen veelmeer onder symbool eene zaak, die op eene ofandere wijze ook is, wat zij beduidt. Het stond van den aanvangaf in de christelijke kerk vast, dat brood en wijn het lichaamen bloed van Christus waren; maar de wijze, waarop zij zichbeider vereeniging dachten, is niet klaar en daarom voor verschillendeuitlegging vatbaar. Dat geldt van Ignatius, Smyrn. 7.Ef. 20. Justinus, Apol. I 66. Iren. adv. haer. IV 18, 5 en vanvele andere schrijvers. Maar de ontwikkeling der avondmaalsleerwerd vooral in verkeerde baan geleid door de toepassing derofferidee. In het N. T. wordt wel de heiliging des lichaams,Rom. 12:1, het gebed, Hebr. 13:15, cf. Op. 5:8, 8:3, deweldadigheid en mededeelzaamheid, Hebr. 13:16, Phil. 4:18,maar nooit het avondmaal eene offerande genoemd. Nu was echterin den eersten tijd het avondmaal met een gewonen maaltijdverbonden, en voor dien maaltijd brachten de meer gegoede gemeenteledende noodige ingrediënten mede, brood, wijn, olie, melk,honing enz., die waarschijnlijk door de diakenen in ontvangstgenomen, voor den bisschop op hoofd- en bijtafels (de laterezijaltaren) neergelegd, bij den maaltijd bediend en daarna totonderhoud van de dienaren en tot ondersteuning der armen bestemdwerden. Deze gaven kregen den naam van προσφοραι, oblationes,θυσιαι, sacrificia, offeranden, en werden door den bisschop meteen dankgebed, εὐχαριστια, gezegend. Deze opvatting werd op heelhet avondmaal overgedragen. Naar het dankgebed, dat over degaven gesproken werd, heette weldra het avondmaal zelf en ookde beide avondmaalselementen εὐχαριστια, Did. 9. Ign., Philad.4. Smyrn. 7. 8. Justinus, Apol. I 66, en werd het ook spoedigopgevat als eene offerande, die door de gemeente Gode toegebrachtwerd, Did. θυσια καθαρα, reeds met beroep op Mal. 1:11. Ditwas nu nog zoolang vrij onschuldig, als het avondmaal werkelijkals een maaltijd beschouwd en de dankzegging in naam van degansche gemeente gedaan werd; de inhoud der offerande wasniet het lichaam en bloed van Christus maar de door de gemeentesaamgebrachte gaven, zoodat men in den eersten tijd dus alleenaan een dank- doch hoegenaamd niet aan een zoenoffer dacht.Maar er lag toch een gevaarlijk element in, dat te zijner tijd313verkeerd zou werken, vooral toen het door de clericale opvattingvan het ambt versterkt werd. Reeds Clemens vergelijkt de episcopien diaconi met de priesters en levieten des O. T., omschrijft hunwerkzaamheid als een προσφερειν τα δωρα της ἐπισκοπης enbrengt hun εὐχαριστια met de desO. T. θυσιαι in verband, 1 Cor.40-44. En toen avondmaal en agapae, de aanbieding van brood enwijn voor het avondmaal en de bijdragen voor het onderhoud derdienaren en de ondersteuning der behoeftigen uit elkander vielen,kreeg het avondmaal hoe langer hoe meer het karakter van eeneofferande, die niet door de gemeente maar door den bisschop werdgebracht, niet in hare aanbieding maar in zijne dankzegging enwijding bestond, en niet op de gaven voor maar op de elementen vanhet avondmaal betrekking had, Justinus, Dial. 41. 70. Iren. adv.haer. IV 18, 5. Deze opvatting van het avondmaal als eeneofferande had nu weer invloed op de gedachte, welke men zichvormde van de unio sacramentalis, gelijk omgekeerd deze op gene.Naarmate de bisschop als priester, de dankzegging als wijding,het avondmaal als een offer beschouwd werd, moest ook de realistischevereeniging van brood en wijn met het lichaam en bloedvan Christus zich te sterker aanbevelen. De symbolische, spiritualistischeopvatting van Origenes, die in het wezen der zaakook bij Eusebius Caes., Basilius, Gregorius Naz. e. a. gevondenwordt, maakt in verband met de Oostersche Christologie bijCyrillus, Gregorius Nyss., Chrysostomus en Johannes Damascenusvoor de realistische leer der μεταβολη, μεταποιησις of transformatieplaats, welke dan later nog in de leer der μετουσιωσις oftranssubstantiatie overging, Damascenus, de fide orthod. IV 14.Conf. orthod. qu. 107. Conf. Dosith. decr. 17, cf. Steitz, DieAbendmahlslehre der gr. K. in ihrer gesch. Entw. Jahrb. f. d.Theol. 1864 S. 409-481. 1865 S. 64-152. 399-463. 1866S. 193-252. 1867 S. 211-286. 1868 S. 2-67. 649-700.Kattenbusch, Vergl. Konf. I 410 f. Loofs, art. Abendmahl inHerzog3 1, 38-57.

De ontwikkeling ging in het Westen veel langzamer, al leiddezij later tot een zelfde resultaat. Cyprianus stelde wel het sacrificieelkarakter van het avondmaal sterk op den voorgrond maarzag daarin toch slechts eene imitatie van wat Christus in waarheidop Golgotha gedaan had, Ep. 63, 2. 14. En hoewel Augustinustelkens in de taal der Schrift het brood het lichaam en den wijn314het bloed van Christus noemt, toch is er bij hem nog niets tevinden van de latere transsubstantiatie-theorie. Integendeel, Augustinusmaakt zoo sterk mogelijk onderscheid tusschen verbum enelementum, accedit verbum ad elementum et fit sacramentum;brood en wijn worden daarom sacramenten genoemd, quia in eisaliud videtur, aliud intelligitur. Het teeken wordt wel dikwerfmet den naam van de beteekende zaak genoemd, maar dat komt,wijl het er eene gelijkenis van vertoont. Si enim sacramentaquendam similitudinem earum rerum, quarum sacramenta sunt,non haberent, omnino sacramenta non essent. Ex hac autem similitudineplerumque etiam ipsarum rerum nomina accipiunt. Sicutergo secundum quendam modum sacramentum corporis Christicorpus Christi est, sacramentum sanguinis Christi sanguis Christiest, ita sacramentum fidei fides est, Ep. 23 ad Bonif. Brood enwijn zijn similitudines, signa, commemorationes van het lichaamen bloed van Christus; Dominus non dubitavit dicere: hoc estcorpus meum, cum signum daret corporis sui, c. Adam. c. 12.Christus is lichamelijk ook niet meer bij ons, maar is opgevarenten hemel; secundum praesentiam majestatis semper habemusChristum, secundum praesentiam carnis, recte dictum est discipulis:me autem non semper habebitis, tract. 1 in Ev. Joann.Als Augustinus het avondmaal dan ook menigmaal een sacrificiumnoemt, verstaat hij daaronder niet, dat Christus andermaalin waarheid, zij het ook op onbloedige wijze, geofferd wordt;maar dan noemt hij het zoo, wijl het eene gedachtenis is vanChristus’ offerande aan het kruis. Hujus sacrificii caro et sanguisante adventum Christi per victimarum similitudinem promittebatur;in passione Christi per ipsam veritatem reddebatur; postascensum Christi per sacramentum memoriae celebratur, c. Faustum20, 21. Christus se ipsum obtulit holocaustum pro peccatisnostris et ejus sacrificii similitudinem celebrandam in suae passionismemoriam commendavit, 83 qu. qu. 61. de doctr. chr. III16. Of ook verstaat hij onder het lichaam van Christus, dat inhet avondmaal geofferd wordt, de gemeente. Hoe is, zoo vraagthij, het brood het lichaam van Christus? en hij antwoordt:corpus Christi si vis intelligere, apostolum audi dicentem fidelibus:vos estis corpus Christi et membra. Si ergo vos estis corpusChristi et membra, mysterium vestrum in mensa propositum est,mysterium Dei accipitis. En het brood is daar het teeken van,315quia panis non fit de uno grano sed de multis, Serm. ad infantes,cf. de civ. 10, 6. 22, 10. Daarom wordt Augustinus ook nietmoede, om te verzekeren, dat het gebruik van het avondmaalop zichzelf niet voldoende is, dat het alleen voor de geloovigenten zegen maar voor anderen ten verderve is, dat het ware etenvan Christus’ lichaam in het gelooven bestaat: crede et manducasti,Tract. 25 in Joann. en zoo passim, cf. Bibl. studii theol.apud J. Crispinum 1565 p. 89-100. Dorner, Augustinus 263-276enz. De leer van Augustinus hield door haar machtigeninvloed nog langen tijd de volle ontwikkeling der realistischetheorie tegen, en domineerde nog onder de karolingische theologen,maar werd in den strijd van Ratramnus tegen Paschasius Radbertusen later in dien van Berengarius tegen Lanfranc meer enmeer teruggedrongen en eindelijk geheel en al door de metabolischetheorie vervangen. Het woord transsubstantiatie ontmoeten wijhet eerst bij Hildebert van Tours † 1134, maar deze gebruikthet in eene preek, zoodat het toen reeds vrij algemeen bekendmoet geweest zijn, cf. Deutsch in Schürer’s Theol. Lit. Z. 1898col. 442. De zaak die er door uitgedrukt werd, stond reeds vroegervast. Berengarius moest 1079 de formule onderteekenen, panemet vinum... per mysterium sacrae orationis et verba nostriRedemptoris substantialiter converti in veram et propriam acvivificatricem carnem et sanguinem Domini nostri J. C. etc. Enhet vierde Lateraanconcilie 1215 bepaalde, dat het lichaam enbloed van Christus in sacramento altaris sub speciebus panis etvini veraciter continentur, transsubstantiatis pane in corpus etvino in sanguinem potestate divina, Denzinger, Enchir. 298. 357.Dit dogma stelde aan den dialectischen geest der scholastiek eenreeks van problemen over aard, tijd en duur der verandering,over de verhouding van substantie en accidentiën, over de wijze,waarop Christus tegenwoordig was in beide elementen en in elkgedeelte daarvan, over bewaring en aanbidding der hostie enz.,Lombardus, Thomas, Bonaventura, Duns Scotus op Sent. IV dist.8-13. Thomas, S. Theol. III qu. 73-83. c. Gent. IV 61-69.Bonaventura, Brevil. VI 9, cf. Schwane, D. G. III 628-661.Harnack, D. G. III 488-498 enz. Van het sacrament des avondmaalsleert dan Rome aldus: de teekenen in dit sacrament zijnongezuurd brood en met een weinig water vermengde wijn. Dezeelementen worden door het woord der consecratie veranderd in316het eigen lichaam en bloed van Christus. Toen de Heiland n.l.bij den laatsten maaltijd de woorden sprak: dit is mijn lichaam,dit is mijn bloed; toen heeft Hij niet alleen voor deze ééne maalbrood en wijn in zijn lichaam en bloed doen veranderen, maarHij heeft tegelijk daarin zijne discipelen tot priesters aangestelden in de woorden, die Hij sprak, eene kracht gelegd tot veranderingder substantie van brood en wijn. De bediening van deeucharistie is daarom het priesterlijk werk bij uitnemendheid enmag nooit door een ander dan een geordend priester wordenwaargenomen. Als de priester de woorden der consecratie uitspreekt,verandert de substantie van brood en wijn in de substantievan het lichaam en bloed van Christus. De lichamelijke tegenwoordigheidvan Christus in de eucharistie kan immers nietdaardoor tot stand komen, dat Christus den hemel verlaat en inhet sacrament gaat inwonen, want Christus is en blijft gezetenaan de rechterhand des Vaders; noch ook kan zij door scheppingbewerkt worden, want dan ware het brood niet het eigen lichaamvan Christus, niet hetzelfde, waarmede Hij uit Maria geborenen aan het kruis gestorven is; zij kan daarom alleen op die wijzegeschieden, dat de substantie van brood en wijn in de substantievan Christus’ lichaam en bloed overgaat, ongeveer gelijk de spijze,die wij nuttigen, omgezet wordt in een bestanddeel van onslichaam. De accidentia van brood en wijn, n.l. de vorm, smaak,reuk, kleur en zelfs de voedende kracht, blijven wel na de consecratie,maar zij inhaereeren niet meer in een subject; de substantie,waarvan zij de eigenschappen waren, is weggenomen endoor eene gansch andere vervangen, van welke zij geen eigenschappenzijn, maar die zij alleen door hun schijn bedekken voorhet oog. Wijl nu Christus’ lichaam en bloed niet van zijne menschelijkenatuur en deze niet van zijne Godheid is af te scheiden,zoo is de gansche Christus in ieder element en in elk gedeelteder beide elementen ten volle tegenwoordig. Daarom is het nietnoodig, al is het ook niet ongeoorloofd en soms toe te staan, datde eucharistie sub utraque specie genoten wordt, want in hetkleinste stukske brood is toch de gansche Christus aanwezig. Endeze Christus is in de elementen aanwezig van het oogenblik derconsecratie af tot den tijd toe dat zij verbruikt zijn, dus ookante en extra omnem usum. De eucharistie is daarom van alleandere sacramenten onderscheiden. Want deze worden alle door317het gebruik voltrokken; de doop bijv. is dan eerst een sacrament,als de mensch er werkelijk door afgewasschen wordt. Maar ditis met de eucharistie niet het geval. De formule, die hierbijgesproken wordt, richt zich niet tot den ontvanger, maar richtzich tot het element en dient, om dit element in het lichaamen bloed van Christus te veranderen. Bij de eucharistie is dushet gebruik, de communie, secundair; het behoort tot de perfectiomaar niet tot de necessitas van het sacrament. Het sacramentder encharistie bestaat wezenlijk in de consecratie zelve, in dedaardoor teweeggebrachte transsubstantiatie, in de handeling vanden priester, dat is in de offerande. De eucharistie is bij Romeniet alleen een sacramentum, zij is in de eerste plaats een sacrificium.Toen Christus de woorden sprak: dit is mijn lichaam,heeft Hij op datzelfde oogenblik zich Gode opgeofferd; en alsHij zeide: doet dat tot mijne gedachtenis, heeft Hij daarin verordenddat zijne priesters deze offerande herhalen zouden vandag tot dag, Mal. 1:11. De offerande, die door den priester inde mis geschiedt, is dezelfde als die volbracht werd aan het kruis;zij is er maar geen beeld, symbool, herinnering van, maar zij iser volkomen identisch mede, zij is geheel dezelfde offerande, alleenmet dit verschil, dat die aan het kruis eene bloedige en deze inde mis eene onbloedige offerande is. Immers is het ook dezelfdepriester, die zich aan het kruis en die zich hier offert, wantChristus zelf is het, die door middel van den priester zich Godeopoffert en daarom door zijn mond de woorden spreekt: dit ismijn lichaam. Daarom is het misoffer niet alleen een lof- eneen dank-, maar ook een waarachtig zoenoffer, niet minder rijkin werking en vrucht dan de offerande aan het kruis. Terwijl deeucharistie als sacrament het geestelijk leven voedt, voor doodzondenbewaart, tijdelijke straffen kwijtscheldt, de geloovigenvereenigt en de toekomstige heerlijkheid waarborgt, bewerkt zijals misoffer de kwijtschelding van tijdelijke straffen en de genadeder boete, niet alleen voor hen, die de mis bijwonen maar ookvoor de afwezigen; niet slechts voor de levenden maar ook voorde boetenden in het vagevuur. De mis is het middelpunt vanden Roomschen cultus, φρικτον μυστηριον, tremendum mysterium.En omdat de gansche Christus lichamelijk in de elementen vanbrood en wijn aanwezig is, moeten deze zorgvuldig bewaard, ineen monstrans aan het volk ter aanbidding voorgehouden, op het318festum corporis Christi in plechtige processie rondgedragen wordenen kunnen ze ook aan kranken in hunne woning bediend en aangestorvenen tot een viaticum medegegeven worden. Cf. Trident.13. 21. 22. Catech. Rom. II 2 cap. 4. Bellarminus, de sacr.eucharistiae 1. IV en de sacrificio missae, 1. II in deel III vanzijne Controversiae p. 150-376. Perrone, Prael. Theol. Lovan.1841 VI 136-364. Möhler, Symbolik § 34. Jansen, Prael. theol.dogm. III 408-596. Oswald, Die dogm. Lehre v. d. h. Sakr.der Kath. Kirche 2e Aufl. 1864 I 301-584. C. Pesch, Prael.dogm. VI 238-399. Gihr. Das h. Messopfer, 6e Aufl. FreiburgHerder 1897 enz.

4. De Reformatie verwierp eenstemmig de Roomsche leervan transsubstantiatie en misoffer, van asservatio, adoratio encircumgestio der hostie, van kelkonthouding en het gebruik derlatijnsche taal, maar zij ging in de positieve opvatting van hetavondmaal spoedig uiteen. Luther leerde eerst, dat brood en wijnteekenen en onderpanden waren van de vergeving der zonden,welke door Christus’ dood verworven was en door het geloofontvangen werd. Maar spoedig kwam hij hierop terug en hield,vooral sedert 1524 tegen Carlstadt en Zwingli, op grond van desynecdochisch verklaarde instellingswoorden, staande, dat hetlichaam van Christus overeenkomstig den wil en de almacht Godsen zijne eigene ubiquiteit reëel en substantiëel in, met en onderhet avondmaal tegenwoordig was, gelijk zijne Goddelijke in demenschelijke natuur en gelijk de warmte in het ijzer, en daaromook lichamelijk door onwaardigen, zij het ook tot hun eigenverderf, gegeten werd, Köstlin, Luthers Theol. I 163 f. 290 f.II 116 f. 511 f. Deze leer ging over in de Luthersche belijdenisschriften,ed. Müller S. 41. 164. 248. 320. 365. 499. 538. 645.779, en werd door de dogmatici breeder uitgewerkt, Gerhard,Loc. XXI. Quenstedt, Theol. IV 176-255. Hollaz, Ex. 1103-1141.Schmid, Dogm. d. ev. luth. K. § 55. Maar velen warenreeds in de eeuw der Hervorming van een gansch ander gevoelen.Op voorgang van Honius, cf. de Hoop Scheffer, Gesch. d. Kerkherv.I 86v., vatte Zwingli de woorden der instelling figuurlijkop en verklaarde het woordeke: is door beteekent, evenals iederdat telkens elders doet, bijv. Gen. 41:26, Joh. 10:9, 15:1.Brood en wijn in het avondmaal zijn dus teekenen van en319herinneringen aan den dood van Christus, en de geloovigen, hieropvertrouwende, genieten in die teekenen het lichaam en bloed vanChristus. Zwingli bestrijdt beslist de lichamelijke tegenwoordigheidvan Christus in het avondmaal, maar hij ontkent daarmede volstrektniet, dat Christus op geestelijke wijze tegenwoordig is voorhet geloof. Integendeel, Christus wordt wel terdege in het avondmaalgenoten, gelijk Joh. 6 duidelijk leert, maar Christus is inhet avondmaal niet anders tegenwoordig en wordt daarin nietanders genoten dan in het woord en door het geloof, dat is opgeestelijke wijze. Dit genieten van Christus bestaat in niets andersdan in vertrouwen op zijn dood. Spiritualiter edere corpus Christinihil est aliud quam spiritu ac mente niti misericordia et bonitateDei per Christum. En wie zoo door het geloof Christus genieten dan ten avondmaal komt, die geniet Hem daar ook sacramentaliterin de teekenen van brood en wijn. In het avondmaalbelijden wij daarom ons geloof, spreken wij uit, wat wij doorhet geloof voortdurend aan Christus hebben en van Hem genieten;en wij doen dat tot Christus’ gedachtenis, tot verkondiging vanen dankzegging voor zijne weldaden, Zwingli, Opera II 1 S. 426.II 2 S. 1 f. III 239. 326. 459. IV 51. 68. Weldra kwam ertusschen de Duitsche en Zwitsersche Reformatie scheuring entwist, die door het religiegesprek te Marburg en door de bemiddelendepogingen van Bucer van Geref. en Melanchton vanLuth. zijde niet bijgelegd werd. Men verstond elkander niet;beiderzijds werd erkend, dat Christus waarachtig, met zijne Goddelijkeen menschelijke natuur, met zijn eigen lichaam en bloedin het avondmaal aanwezig was en genoten werd, maar menhechtte aan deze „waarachtige” tegenwoordigheid een verschillendebeteekenis. Toen Calvijn optrad, was er reeds aan geenverzoening meer te denken, al nam hij ook met zijne leer vanhet avondmaal een standpunt tusschen en boven beide partijen in.Immers staat Calvijn beslist aan Zwingli’s zijde, inzoover hij allelichamelijke, plaatselijke, substantieele tegenwoordigheid vanChristus in de teekenen van brood en wijn ten eenenmale verwerpt;zulk eene tegenwoordigheid toch is in strijd met de natuurvan een lichaam, met de waarachtige menschheid van Christus,met zijne hemelvaart, met den aard der gemeenschap, die tusschenChristus en de zijnen bestaat en van eene onnutte oralismanducatio hemelsbreed verschilt. Maar verder voelt Calvijn zich320door Zwingli niet bevredigd; hij heeft vooral twee dingen opzijne avondmaalsleer tegen, 1o dat Zwingli de gave Gods in hetavondmaal al te zeer laat terugtreden achter hetgeen de geloovigendaarin doen en dus het avondmaal eenzijdig opvat als eenebelijdenisacte, en 2o dat hij in het eten van Christus’ lichaamniets anders en hoogers ziet dan het gelooven in zijn naam, hetvertrouwen op zijn dood. Daarom stelt Calvijn zich voorts aanden kant van Luther en zegt, dat Christus, ofschoon niet lichamelijken plaatselijk, toch wel waarachtig en wezenlijk, met zijnganschen persoon, ook met zijn lichaam en bloed, in het avondmaaltegenwoordig is en genoten wordt. Niet over het feit, alleen overde wijze dier tegenwoordigheid bestaat er tusschen hem en Lutherverschil. En het eten van Christus’ lichaam in het avondmaalgaat in het gelooven, in het vertrouwen op zijn dood niet op.Het eten is niet met het gelooven één, al komt het altijd slechtsdoor het gelooven tot stand, maar het is er veeleer de vruchtvan, evenals in Ef. 3:17 het inwonen van Christus in ons weldoor het geloof geschiedt maar toch van dat geloof onderscheidenis. Het is Calvijn blijkbaar te doen om de unio mystica, om degemeenschap der geloovigen met den ganschen persoon van Christus.Deze komt nu niet eerst door het avondmaal tot stand, wantChristus is het brood onzer ziel reeds in het woord, maar zewordt ons toch in het avondmaal illustrius geschonken en in deteekenen van brood en wijn verzegeld en bekrachtigd. In hetavondmaal is er eene gemeenschap niet alleen aan de weldadenmaar ook aan den persoon van Christus, en wederom niet alleenaan zijne Goddelijke maar ook aan zijne menschelijke natuur,aan zijn eigen lichaam en bloed; en deze gemeenschap wordteen eten genoemd. Dit bestaat dus niet in een lichamelijk neerdalenvan Christus uit den hemel noch ook in eene mixtura veltransfusio carnis Christi cum anima nostra, maar in eene verheffingonzer harten hemelwaart, in eene vereeniging met Christus doorden H. Geest, in eene communio aan zijn lichaam, tengevolgewaarvan Christus spirat e carnis suae substantia vitam in animasnostras, imo propriam vitam in nos diffundit, Inst. IV c. 17 envoorts C. R. 37, 461-524. 681-688 enz. cf. mijn opstel overCalvijns avondmaalsleer in de Vrije Kerk 1887 bl. 459-487.De voorstelling van Calvijn is niet in elk opzicht duidelijk, vooralniet wat de gemeenschap aan het eigen vleesch en bloed van321Christus en het daaruit voortvloeiende leven betreft. Utenhoveverzocht hem daarom niet ten onrechte, om, wanneer hij handeldeover het avondmaal, van min of meer duistere uitdrukkingenzich te onthouden, Pijper, Jan Utenhove, Leiden 1883 bl. 40.En zoo was er ook in de belijdenis en leer van de Gereformeerdekerken en theologen wel verschil van uitdrukking. Sommigen,zooals Bucer, zochten toenadering tot de Luthersche voorstellingen zeiden, dat het lichaam van Christus substantialiter, quoadsubstantiam, in het avondmaal tegenwoordig was, M. Vitringa VIII265. 299. Maar de hoofdgedachte van Calvijn, dat er in hetavondmaal door den H. Geest eene geestelijke gemeenschap geoefendwordt met den persoon en dus ook met het lichaam enbloed van Christus en dat de geloovigen daardoor gespijsd engelaafd worden ten eeuwigen leven, is in verschillende Geref.belijdenisschriften overgenomen, Tigur. Gall. 36. Belg. 35. Cat.Heid. 75-80. Scot. 21. Helv. II 21. Westmon. 29, en gemeengoedgeworden van de Geref. theologie, Beza, Tract. Theol. I 30.206. 211. 259. II 121. III 148. Martyr, Loci Comm. 445. Zanchius,Op. VII 387. VIII 517. Junius, Theses theol. disp. 52.Ursinus, Tract theol. 359. a Lasco, Op. I 190. 549. Polanus,Synt. theol. VI 56. Bucanus, Instit. theol. 649. enz., cf. M.Vitringa VIII 1 p. 266. Heppe, Dogm. 471.

Maar er kwam toch al spoedig oppositie tegen deze Calvinistischeleer van het avondmaal. De uitdrukking in de Conf. Gall.36, dat Christus ons voedt en levend maakt de la substance deson corps et de son sang, wekte in de Zwitsersche kerken nietgeringe bedenking. Zij wendden zich ten jare 1572 tot de nationaleSynode in Frankrijk met verzoek om wijziging dezer woorden,maar vonden geen gehoor. Toch bleef bij velen het bezwaarbestaan, en dit nam toe, toen Bossuet in zijne Exposition de ladoctrine de l’église cath. sur les matières de controverse 1671er sterkte in zocht voor de Roomsche leer van het avondmaal,M. Vitringa VIII 1 p. 302 sq. Langzamerhand won de Zwingliaanscheopvatting weer veld, volgens welke het eten niets andersdan gelooven en de gemeenschap met Christus niets anders danhet aannemen zijner weldaden was, Ostervald, Verhandeling v. d.geopenb. godsd. 1742 bl. 385. De verslapping der tucht werktedeze veruitwendiging van het avondmaal in de hand en deed inde sacramenten slechts teekenen zien van een uitwendig verbond,322waarop alle onergerlijk levenden recht en aanspraak hadden,Swarte, van Eerde, Janssonius, cf. Ypey en Dermout, Gesch. v. d.Ned. Herv. Kerk III 612. Zoo werd de weg gebaand voor hetrationalisme, dat de gedachten van Socinianen, Remonstranten,Mennonieten enz., cf. M. Vitringa VIII 2 p. 1014 sq. herhaaldeen in het avondmaal niets hoogers zag dan een gedachtenismaaltijd,belijdenisacte, en zedelijk opvoedingsmiddel, Wegscheider,Instit. § 178. 179. Door Schleiermacher, die niet alleen de leervan de Roomschen, maar ook die van de Socinianen enz. verwierpen die van Luther, Zwingli en Calvijn alle als rechtzinnig erkende,ontwaakte er echter een streven, om het avondmaal als objectiefgenademiddel te handhaven en er eene versterking aan toe tekennen van de levensgemeenschap met Christus. Dit geschieddeechter op zeer verschillende manieren. Sommigen gingen van hetavondmaal als eene symbolische handeling en belijdenisacte uitmaar voegden er aan toe, dat de geloovigen daarin betuigden,dat zij Christus aannamen als voor zich gestorven, Doedes, Leerder Zal. § 144v. Ned. Gel. 502. Heid. Catech. 352. Anderenvatten het op als eene handeling der kerk, maar die naar Godsbestel dienst doet, om langs ethischen en psychologischen weghet geloof aan de vergeving der zonden en de gemeenschap metGod te versterken, Lipsius, Dogm. § 853. Biedermann, Chr.Dogm. § 927. Pfleiderer, Grundniss § 156. Vele Vermittelungstheologenverwerpen de Luthersche consubstantiatie en manducatiooralis, en naderen de leer van Calvijn, als zij zeggen, dat Christusop eene geestelijke wijze in het avondmaal tegenwoordig is, gelijkals in het woord, en zichzelf en zijne weldaden, (vergeving, leven,geestelijke kracht, zaligheid) aan den geloovige meedeelt, Kahnis,Luth. Dogm. II 339. Dorner, Chr. Gl. II 848 f. Müller, Dogm.Abhandl. 467. Ebrard, Dogm. § 545. Nitzsch, Ev. Dogm. 567-569.Schmidt, Chr. Dogm. II 471. 478. De oud-luthersche leerwerd wederom voorgedragen door Scheibel, Rudelbach, Philippi,Kirchl. Gl. V 2 S. 260 f. en door de neolutheranen nog aangevuldmet de theosophische voorstelling, dat Christus door brooden wijn niet alleen de ziel maar ook rechtstreeks het lichaamvoedt, door de krankheden des lichaams te genezen en dennieuwen mensch der opstanding te versterken, die in het verborgenedoor den doop is geschapen, Martensen, Dogm. § 265.Thomasius, Christi Person u. Werk II3 327. 341, Hofmann,323Schriftbeweis II 2 S. 220. Vilmar, Dogm. II 245. Frank, Syst.d. chr. Wahrh. II2 290. Rocholl, Spiritualismus und Realismus,Neue Kirchl. Zeits. 1898, cf. Luther zelf bij Köstlin II 163.516. In de Engelsche kerk eindelijk nam de ritualistische partijmeer en meer de leer en gebruiken van het avondmaal bij Romeover, Wilberforce, The Doctrine Of The Holy Eucharist 1853.Pusey, The presence of Christ in the holy eucharist 1853 cf.Ryle, Knots untied 1886 p. 205. Williams,The crisis in theChurch of England, Presb. and Ref. Rev. July 1899. Over degeschiedenis der avondmaalsleer handelen voorts de dogmenhistorischewerken van Hagenbach, Münscher-v. Coelln, Harnack,Schwane enz., de artikelen Abendmahl, Transsubstantiation, Messein Herzog2. Abendmahl, Eucharistie in Herzog3. Rückert, Dash. Ab., sein Wesen u. seine Gesch. in d. alten Kirche 1856. Ebrard, Das Dogmav. h. Ab. u. seine Gesch. 2 Bde 1845/6.Stahl, Die luth. Kirche u. die Union, Berlin 1859. Kahnis, Dogm.II 360-438, en verdere litteratuur bij Dorner, Chr. Gl. II 848.Luthardt, Komp. d. Dogm. § 72.

5. In de Schrift wordt het avondmaal aangeduid met denamen δειπνον κυριακον, 1 Cor. 11:20,τραπεζα κυριου, 1 Cor.10:21, κλασις ἀρτου, Hd. 2:42, 20:7,ποτηριον τον κυριου,1 Cor. 11:27, ποτηριον της εὐλογιας, 1 Cor. 10:16. En dekerk voegde daaraan later nog vele andere toe, zooals ἀγαπη,omdat in den eersten tijd het avondmaal met een liefdemaaltijdverbonden was; εὐχαριστια, reeds bij Did. 9. Ign. Smyrn. 7. 8.Just. M. Apol. I 66, omdat de geloovigen aan het avondmaalGod dankten voor de gaven zijner genade; εὐλογια, omdat overbrood en wijn door dankzegging en lofprijzing Gods de zegenuitgesproken werd; συναξις, κοινωνια, wijl de geloovigen, aanhet avondmaal samenkomende, gemeenschap oefenden met elkander;προσφορα, θυσια (ἁγια, πνευματικη, μυστικη, ἀναιμακτος enz.),omdat de geloovigen de ingrediënten tot den maaltijd meebrachtenen Gode offerden, of omdat het avondmaal een beeld en herinneringwas van de offerande van Christus aan het kruis; en voortsnog δειπνον μυστικον, εἰωχια, ἐφοδιον, viaticum,λατρεια, λειτουργια,φρικτον μυστηριον, tremendum mysterium, sacramentumcorporis et sanguinis Domini, sacramentum altaris, missa, ontleendaan de missio catechumenorum na afloop van het didactisch deel324der godsdienstoefening enz. Hoewel Luther nog van sacramentumaltaris bleef spreken, Art. Smalc. III 6. Cat. maj. 5, gaven deProtestanten over het algemeen aan den naam sacra coena ofcoena Domini de voorkeur en hielden ook daarin vast, dat hetavondmaal een wezenlijke maaltijd was. Sommige Roomschetheologen, zooals Maldonatus op Mt. 26:25, merkten daartegenwel op, dat de uitdrukking δειπνον κυριακον in 1 Cor. 11:20niet op het avondmaal sloeg maar op den maaltijd, die na hetavondmaal gehouden en door de rijkere gemeenteleden aan dearmere aangeboden werd, M. Vitringa VIII 10; doch het avondmaalwerd niet vóór maar na den gewonen maaltijd gehouden,vs. 21 en is onder de uitdrukking zoo niet alleen dan toch medebegrepen. Maar al ware dit zelfs niet het geval, dan zou daarmedede onjuistheid der benaming nog geenszins bewezen zijn.Want het avondmaal is toch naar luid van de Schrift een wezenlijkemaaltijd. De verbinding met de agapae, de instelling bijgelegenheid van het paaschmaal, de bestanddeelen van brood enwijn, het eten en drinken daarvan—alles wijst erop, dat wijin het avondmaal met een wezenlijken maaltijd te doen hebben,en er dit karakter nooit aan mogen ontnemen. Maar het is eenδειπνον κυριακον, een maaltijd des Heeren. Jezus is er de instellervan en volbracht ook daarin den wil des Vaders, welkente doen zijne spijze was. Het avondmaal is evenals de doop vanGoddelijken oorsprong en moet dat zijn, om een sacrament tekunnen wezen; want God alleen is uitdeeler der genade en Hijalleen kan hare uitdeeling aan door Hem verordende middelenbinden. En Jezus stelt dit avondmaal bepaald als middelaar in;Hij treedt erin op als profeet, die zijn dood verkondigt en verklaart;Hij handelt erin als priester, die zichzelven voor de zijnenovergegeven heeft aan het kruis; Hij komt erin voor als koning,die vrij over de verworvene genade beschikt en haar onder deteekenen van brood en wijn aan zijne discipelen te genieten geeft.En gelijk de insteller, zoo is Hij ook de gastheer en de bedienaarvan het avondmaal; Hij neemt zelf het brood en den wijn, zegentze en deelt ze aan zijne jongeren uit. En gastheer en bedienaarwas Hij niet alleen, toen Hij lichamelijk met zijne discipelenaanzat; maar is en blijft Hij overal en altijd, waar zijn maaltijdgevierd wordt. Elk avondmaal, overeenkomstig zijne instellingbediend, is een δειπνον κυριακον. Want Christus is insteller niet325alleen door voorbeeld maar ook door voorschrift. Het is eenmaaltijd tot zijne gedachtenis, 1 Cor. 11:24, tot verkondigingvan zijn dood, vs. 26, tot gemeenschap aan het lichaam en bloedvan Christus, 1 Cor. 10:16, 21, 11:27. In het avondmaal komtChristus met de gemeente en de gemeente met Christus samen,getuigenis afleggend van hunne geestelijke gemeenschap, cf. Op.3:20. De dienaar, die brood en wijn zegent en uitdeelt, doetdit daarom in den naam van Christus en is slechts een instrumentin zijne hand. Omdat Paulus in 1 Cor. 10:16 in den pluralisspreekt van hen, die den drinkbeker zegenen, en Tertullianus,Exhort. ad cast. 7 zegt, ubi ecclesiastici ordinis non est consessus,et offert et tingit sacerdos, qui est ibi solus; sed et ubi tres,ecclesia est, licet laici, beweerden sommigen, zooals Grotius,Salmasius, Episcopius e. a., dat, indien een priester of leeraarontbrak, het avondmaal ook door een gewoon lid der gemeentebediend mocht worden. Maar deze meening mist genoegzamengrond. In Mt. 28:19 wordt de bediening des doops tegelijk metdie des woords aan de apostelen opgedragen; zij met de leeraarszijn uitdeelers der verborgenheden Gods, verkondigers van demysteriën, die God in het evangelie van Christus heeft geopenbaard,1 Cor. 4:1; huisverzorgers Gods, die zijne genade hebbenuit te deelen, 1 Cor. 9:17, Tit. 1:7. Ongetwijfeld is bij dezeverborgenheden allereerst aan het woord des evangelies te denken.Maar het sacrament volgt het woord en is altijd met het woordverbonden. De apostelen in Jeruzalem oefenden aldaar den dienstder gebeden en des woords, Hd. 6:4; bij de breking des broods,Hd. 20:7, 11, voert Paulus het woord; het uitspreken van dedankzegging bij het avondmaal was een deel van de bedieningdes woords en alzoo aan den leeraar opgedragen, al wordt hetevenals het breken des broods in 1 Cor. 10:16 als eene handelingder gemeente voorgesteld, Sohm, Kirchenrecht 69. VolgensDid. 10, 7 komt het εὐχαριστειν dan ook aan de profeten toe,volgens Ign. Smyrn. 8 aan den bisschop, volgens Just. Apol. I65 aan den προεστως, terwijl de diakenen daarbij hun dienstverleenden en brood en wijn aan de communicanten overgaven,cf. Suicerus, s. v. διακονος en συναξις,Voetius, Pol. eccl. I 756-751. Moor V 638-641. M. Vitringa VIII 1 p. 327 sq.Deze enge verbinding van de bediening des avondmaals met dievan het woord bewijst, dat de dienaar optreedt in den naam326van Christus en als huisverzorger en uitdeeler zijner verborgenhedenwerkzaam is. Het avondmaal is een maaltijd, waarvanChristus de gastheer is.

Voorts komt de idee van maaltijd bij het avondmaal zeer sterkuit in de spijze en den drank, welke er bij uitgedeeld en genotenwordt. Evenmin als het water in den doop, zijn de teekenen vanbrood en wijn in het avondmaal naar willekeur of toeval gekozen.Bij de offeranden des O. Test. waren vleesch en bloed de hoofdzaak,wijl zij typisch heenwezen naar de offerande van Christus aan hetkruis. Maar het avondmaal is zelf geen offerande doch eene gedachtenisvan de offerande aan het kruis en drukt de gemeenschapder geloovigen aan die offerande uit. Daarom kiest Christus geenvleesch en bloed maar brood en wijn tot spijze en drank in hetavondmaal, om te kennen te geven, dat het geen offerande maar eenmaaltijd is, een maaltijd op grond van, ter herinnering aan, tergemeenschapsoefening met den gekruisten Christus. En daartoe zijnde teekenen van brood en wijn bij uitnemendheid geschikt; zij warenin het Oosten de gewone bestanddeelen van den maaltijd, zij zijn noggemakkelijk overal en ten allen tijde te verkrijgen, zij zijn devoornaamste middelen tot versterking en verheuging van het hartdes menschen, Ps. 104:15, en zijn een sprekend symbool vande gemeenschap der geloovigen met Christus en met elkander,M. Vitringa VIII 1 p. 43. Daarbij is het onverschillig, of hetbrood uit tarwe, rogge of gerst bestaat en de wijn eene witte ofroode kleur draagt; of het brood naar het gebruik der Griekschekerk gezuurd of naar dat der Roomsche kerk ongezuurd genotenwordt; en of de wijn naar de leer der Armenische Christenen onvermengdof naar de stellige uitspraak van Trente XX c. 7 metwater vermengd gebruikt wordt. Christus heeft van dit alles nietsbepaald of voorgeschreven. Zelfs aarzelden de Gereformeerdenniet te zeggen, dat, ingeval brood en wijn beslist ontbraken, ookeen andere spijze en drank, bijv. rijst en brood als teekenen inhet avondmaal gebruikt mochten worden, Voetius, Pol. Eccl. I732. 738. Moor V 575. M. Vitringa VIII 1 p. 46. Maar daarmedeis willekeurige afwijking van de instelling van Christus nogniet geoorloofd verklaard. Evenals in dezen tijd waren er ook inde eerste eeuwen sommige Christenen (Tatianen, Severianen, Gnostieken,Manicheën, Aquarii), die uit ascetisch beginsel bij hetavondmaal den wijn door water vervingen. Maar wij moeten niet327wijzer zijn dan Christus, die uitdrukkelijk den wijn als teekenvan zijn bloed verordend heeft, en wiens gebod in dezen doorde christelijke kerk ten allen tijde is opgevolgd, M. Vitringa VIII1 p. 71-78. Want de bewering van Harnack, dat de gewoonte,om bij het avondmaal water te gebruiken, in de eerste en tweedeeeuw vrij algemeen was en nog in de vijfde eeuw bestreden moestworden; en dat ook Paulus zelfs, sprekende van den drinkbeker,niet beslist aan een beker met wijn denkt, is voldoende door Zahn,Brot und Wein im Abendmahl der alten Kirche, Erlangen 1892weerlegd, cf. ook W. Schmidt, Christl. Dogm. II 465. Evenzoois het gebruik der Roomsche en Luthersche Christenen af tekeuren, om het brood toe te dienen in den vorm van een ouwel(oblie, oblata, wijl de geloovigen oudtijds zelf de benoodigdhedentot het avondmaal aanboden; hostie, hostia, wijl het brood eenteeken is van de offerande van Christus). Want al is de quantiteitvan het brood evenmin als de qualiteit bepaald, toch moet hetkarakter van een maaltijd behouden blijven en dit gaat bij hetgebruik van een kleinen, ronden ouwel schier geheel teloor,Voetius, Pol. Eccl. I 733. M. Vitringa VIII 1 p. 49. Eindelijkdoet ook de plaats en de tijd, waarin het avondmaal ingestelden oudtijds gevierd werd, duidelijk uitkomen, dat het een wezenlijkemaaltijd is. Immers stelde Jezus het avondmaal in bijgelegenheid dat Hij met zijne discipelen aanlag bij den paaschdisch.En in den eersten tijd werd het avondmaal in verbinding meteen gewonen maaltijd, Hd. 20:7, 11, 1 Cor. 11:21, in de openbarevergadering der gemeente, 1 Cor. 10:17, 11:18, 20, 21,33, en dagelijks of althans elken rustdag, Hd. 2:46, 20:7,gevierd. Eerst langzamerhand werd het avondmaal van de agapaelosgemaakt, uit de avond- naar de morgengodsdienstoefening verplaatst,buiten de vergadering der gemeente ook aan kranken enstervenden in hunne huizen bediend, als mis geheel en al buitenen zonder eene samenkomst der gemeente gevierd, en het gebruikvan het avondmaal voor de geloovigen op drie, of op eene enkelemaal des jaars als minimum vastgesteld, Trid. sess. 13 can. 9.Hoewel nu enkele Gereformeerden van oordeel waren, dat hetavondmaal in zeer bijzondere gevallen ook wel aan kranken inhunne woning, maar dan toch in bijzijn van anderen, mocht bediendworden, Calvijn bij Henry II 210. Voetius, Pol. Eccl. I 764,hielden zij toch algemeen de gedachte vast, dat het als een deel328van den cultus publicus in de vergadering der gemeente thuisbehoorde en niet privaat gevierd mocht worden. En al is depractijk sterker gebleken dan de leer en de viering van hetavondmaal gewoonlijk tot zes of vier malen in het jaar beperkt,Dordr. 1578 art. 73. Midd. 1581 art. 45. ’s Grav. 1586 art. 56.Dordr. 1618 art. 63, toch was het oorspronkelijk de wensch vanCalvijn, om het minstens eenmaal per maand te vieren, Kampschulte,Joh. Calvin I 460, cf. a Lasco, bij Dalton 383. Voetius,Pol. Eccl. I 758-767. 801. 802. Moor V 660 sq. 671 sq.M. Vitringa VIII 1 p. 406-414. Indien de doop als inlijvingin de christelijke kerk reeds in de openbare vergadering der geloovigenbehoort plaats te hebben, dan geldt dit nog veel meervan het avondmaal, dat wezenlijk een δειπνον, συναξις, conviviumis en niet alleen eene gemeenschap met Christus maar ook eenegemeenschap der geloovigen insluit. Daarom concentreert zich debepaling van het karakter van het avondmaal ten slotte geheelom de vraag, of het op een tafel dan wel op een altaar bediendmoet worden. Jezus en zijne discipelen zaten aan eene tafel aan,toen zij het avondmaal gebruikten en ook de eerste Christenenwisten van een altaar niets. Maar langzamerhand ging het onderscheidtusschen de Oud- en de Nieuwtest. bedeeling teloor; devergaderplaats werd veranderd in een tempel, de dienaar in eenpriester, het avondmaal in eene offerande, en de tafel in eenaltaar. In de Roomsche en Grieksche kerk wordt geheel de cultusdoor deze beschouwing beheerscht; de Anglikaansche kerk namze grootendeels over en neigt er thans hoe langer hoe meer heen;de Luthersche kerk behield het altaar en beschouwde het als eenadiaphoron. Maar de Gereformeerden herstelden het schriftuurlijkdenkbeeld van den maaltijd des Heeren ook in de tafel des avondmaals.Immers bestaat het onderscheid tusschen den cultus desO. en des N. Testaments daarin, dat tempel en altaar, priesteren offerande niet meer op aarde doch in de hemelen zijn. HetJeruzalem dat boven is, is ons aller moeder, Gal. 4:26; daaris Christus, de eeuwige Hoogepriester, voor ons ingegaan, Hebr.6:20, nadat Hij door ééne offerande eene eeuwige verlossing hadteweeggebracht, 9:12, om te verschijnen voor het aangezichtGods voor ons, 9:24; en daar hebben de Christenen hun heiligdom,in hetwelk zij met vrijmoedigheid ingaan in het bloed vanJezus, 4:16, 10:19, 12:22. Hier op aarde hebben wij slechts329eene onderlinge bijeenkomst, waarin voor geen offerande plaats is,10:25. Het eenige altaar der Christenen is het kruis, op hetwelkChristus zijne offerande heeft gebracht, 13:10, cf. 7:27, 10:10.Van dat altaar, dat is, van de daarop gebrachte offerande etenzij, als ze door het geloof gemeenschap hebben aan Christus enzijne weldaden. De geloovigen hebben geen andere offerande tebrengen, dan offeranden des lofs, dat is vrucht van lippen, diezijnen naam prijzen, 13:15. Het avondmaal is een offermaal,een maaltijd van de geloovigen met Christus op grond van zijneofferande en daarom niet op een altaar maar op eene tafel tebedienen. Certissimum est, everti Christi crucem, simulac erigituraltare, Calvijn, Inst. IV 18, 3. Voetius, Pol. eccl. I 792. MoorV 659. M. Vitringa VIII 1 p. 414. Herzog3 art. Altar.

6. Het avondmaal is dus een wezenlijke maaltijd, maar heeftals zoodanig toch eene eigene, geestelijke beteekenis en bestemming.Christus heeft het niet ingesteld, opdat het lichamelijkmaar opdat het geestelijk ons voeden zou. Voordat Hij brood enwijn uitdeelt, zegent Hij beide en zegt, dat het brood zijn lichaamen de wijn zijn bloed is; als zoodanig, als zijn verbroken lichaamen vergoten bloed, moeten brood en wijn door zijne jongerengenomen en genoten worden. De materia sacramenti, de beteekendezaak in het avondmaal is dus het lichaam en bloed van Christus,gelijk het in zijn offerdood voor zijne gemeente gebroken en vergotenis tot vergeving der zonden, dat is de gekruiste en gestorvenChristus met al de door zijn dood verworvene weldadenen zegeningen, ipse Christus cum omnibus suis beneficiis, Heppe,Dogm. 466. 467. In de moreele, rationalistische opvatting vanhet avondmaal komt deze beteekenis niet tot haar recht.Immers 1o het avondmaal is ook wel een gedachtenismaaltijd,maar het is dit eerst op grond daarvan, dat Christus brood enwijn tot teekenen van zijn lichaam en bloed heeft ingesteld. Hetkomt in de eerste plaats bij het avondmaal aan, niet op wat wijdoen, maar op hetgeen God doet. Vóór alles is het avondmaaleene gave Gods, een weldaad van Christus, een middel voorzijne genade. Indien het avondmaal niets dan een gedachtenismaalen eene belijdenisacte ware, zou het ophouden een sacrament ineigenlijken zin te zijn; slechts zijdelings en indirect ware het dan,evenals het gebed een middel der genade te noemen. Het avondmaal330staat echter met woord en doop op ééne lijn en is dusallereerst, evenals deze, als een prediking en verzekering van Godsgenade aan ons te beschouwen. 2o Christus verheft brood enwijn niet in het algemeen tot teekenen van zijn lichaam en bloed,maar Hij doet dit bepaald ten aanzien van dat brood en dien wijn,welke Hij in de hand houdt en aan zijne discipelen meedeelt.En Hij zegt niet, dat zij in dat brood en dien wijn zijn lichaamen bloed slechts hebben te zien, maar Hij verklaart uitdrukkelijk,dat zij beide als zoodanig nemen, eten en drinken moeten. Hijmaakt er een maaltijd van, waarin de discipelen zijn lichaam enbloed genieten en dus met Hem in de innigste gemeenschaptreden. Die gemeenschap bestaat niet daarin alleen, dat zij samenaan ééne tafel aanzitten, maar zij eten van één brood en drinkenvan één wijn; ja de gastheer biedt onder de teekenen van brooden wijn zijn eigen lichaam en bloed tot spijze en drank van hunnezielen aan. Dat is eene gemeenschap, welke die in een gedachtenismaalen belijdenisacte zeer verre overtreft. Zij is geen herinneringslechts aan, geen overdenking van Christus’ weldaden,maar zij is een allerinnigst verband met Christus zelven, gelijkde spijze en drank zich vereenigt met ons lichaam. 3o In hetavondmaal ontvangen wij wel geen andere en meerdere, maartoch ook geen mindere weldaden dan in het woord. Nu heeftJezus, Joh. 6:47-58, uitdrukkelijk gezegd, dat wij in het woorden door het geloof zijn vleesch eten en zijn bloed drinken enalzoo het eeuwige leven ontvangen. Al is er nu in Joh. 6 nietrechtstreeks van het avondmaal sprake, toch mag en kan hetdienen tot verklaring van dit tweede sacrament. Door het woorden in het geloof krijgen wij zulk eene innige gemeenschap metChristus, met zijn lichaam en bloed, als er ontstaat tusschen despijze en dien, die haar geniet. En dit is de leer niet alleen vanJoh. 6, maar van heel de Schrift. Het woord schenkt in letterlijkenzin die gemeenschap niet noch ook het geloof, maar Godheeft zich verbonden, om dengene, die zijn woord gelooft, zijnegemeenschap in Christus en al de daaraan verbonden weldadenmede te deelen. Terecht merkte daarom Calvijn tegen Zwingli op,dat het eten van Christus’ lichaam en het drinken van zijn bloedniet in het gelooven opgaat. Het gelooven is een middel, eenmiddel zelfs dat tijdelijk is en eens in aanschouwen overgaat,maar de gemeenschap met Christus, die daardoor ontstaat, gaat331veel dieper en duurt in eeuwigheid. Zij is eene unio mystica,die ons slechts eenigszins duidelijk is te maken onder de beeldenvan wijnstok en rank, hoofd en lichaam, bruidegom en bruid,hoeksteen en gebouw, cf. deel III 556. En het is deze uniomystica, welke in het avondmaal beteekend en verzegeld wordt.

De christelijke kerk heeft deze unio mystica zoo goed alseenparig in het avondmaal gehandhaafd; Grieksche en Roomsche,Luthersche en Gereformeerde Christenen zijn daarin met elkandereenstemmig, dat er in het avondmaal eene objectieve en reëelemededeeling plaats heeft van den persoon en de weldaden vanChristus aan een iegelijk, die gelooft. Maar onderling verschillenzij zeer over de wijze, waarop die mededeeling geschiedt. Deeerstgenoemden zijn niet tevreden, tenzij het lichaam en bloedvan Christus ook physisch en locaal in de teekenen aanwezig zijen door den lichamelijken mond ontvangen en genoten worde.De Gereformeerden echter leeren, dat Christus in het avondmaalwel waarachtig en wezenlijk aan de geloovigen medegedeeld wordt,maar op eene geestelijke wijze en zoo, dat Hij alleen door denmond des geloofs ontvangen en genoten kon worden. En daarvoorlevert de Schrift overvloedige bewijzen. 1o In de woorden τουτοἐστι το σωμα μου kan het subject τουτο op niets anders slaandan op het brood, hetwelk Jezus in de hand houdt. Het praedicaatis το σωμα μου, en duidt daarmede op het eigen lichaamvan Christus, dat Hij uit Maria aangenomen en voor de zijnenin den dood heeft overgegeven. De copula is ἐστι, welke doorJezus in het arameesch in het geheel niet is uitgesproken maarin elk geval twee disparate begrippen, brood en lichaam, verbindten dus geen copula van het werkelijk zijn kàn wezen. Zoo moetἐστι hier dus significatieve, figuratieve beteekenis hebben, wantdisparatum de disparate non potest praedicari nisi figurate. Dezin bevat een tropus, en deze ligt niet in het subject of in hetpraedicaat, maar gelijk Zwingli juist inzag, in de copula ἐστι,evenals dat in de Schrift zoo dikwerf het geval is, bijv. Gen.17:13, 41:26, 27, Ex. 12:11, Ezech. 5:5, Luk. 12:1, Joh.10:9, 15:1, enz. Gal. 4:24, 1 Cor. 10:4, Hebr. 10:20, Op.1:20 enz. En dat bij de instellingswoorden zulk een tropus moetaangenomen worden, wordt ten overvloede nog daaruit bewezen,dat Jezus volgens Lukas en Paulus bij het tweede teeken nietzegt: deze wijn, maar deze drinkbeker is het nieuwe testament332in mijn bloed. Zelfs de Roomschen en Lutherschen zijn gedwongen,hier een tropus aan te nemen. 2o Wanneer het subject τουτο nietslaat op het natuurlijk brood en op den natuurlijken wijn, maarreeds op de substantie van Jezus’ lichaam en bloed, welke onderden vorm of binnen in de teekenen van brood en wijn verborgenzijn, dan zijn brood en wijn reeds in Jezus’ lichaam en bloedveranderd of hebben zij deze reeds in zich opgenomen, voordatde woorden: dit is mijn lichaam, dit is mijn bloed, uitgesprokenzijn en verliezen zij al de kracht en waarde, welke Roomschenen Lutherschen eraan toekennen. Immers is de trans- of consubstantiatiedan niet door die woorden tot stand gekomen maarreeds daaraan voorafgegaan; en de woorden, waarop zooveelnadruk ligt, houden niets dan eene verklaring in van wat reedsbestaat en vroeger tot stand kwam. Moeilijk, ja onmogelijk isdan te zeggen, wanneer en hoe de trans- of consubstantiatie totstand kwam; want wel is er van voorafgaande zegening en dankzeggingsprake, maar de inhoud daarvan is met geen enkel woordvermeld; wij weten volstrekt niet, wat Jezus daarin gezegd heeften dus ook niet, wat wij moeten zeggen, om de trans- en consubstantiatietot stand te doen komen. En bovendien, als Paulus1 Cor. 10:16 zegt: de drinkbeker, dien wij zegenen, is gemeenschapaan het bloed van Christus, dan gaat hij van de veronderstellinguit, dat de drinkbeker wijn en geen bloed bevat, wantanders konden wij hem niet zegenen, en dat hij als zoodanig, alswijn bevattende, door de zegening gemeenschap is aan Christus’bloed. 3o De woorden, die Jezus bij de instelling van het avondmaalgesproken heeft, zijn als geen vaststaande formule bedoeld.Dat blijkt daaruit, dat Mattheus, Marcus, Lukas en Paulus zein verschillende lezing weergeven en dat het liturgisch gebruikder christelijke kerken onderling allerlei afwijking vertoont. Volgensde Grieksche kerk behoort de zoogenaamde epiklese, deaanroeping van den H. Geest, wezenlijk tot de woorden derconsecratie, Schwane, D. G. II 810. Kattenbusch, Vergl. Conf.I 413, terwijl volgens Rome de transsubstantiatie tot stand komtdoor het uitspreken der woorden: hoc enim est corpus meum,waarbij het woordeke enim willekeurig is ingevoegd en de woorden:dat voor u verbroken wordt, willekeurig zijn weggelaten.Veel minder is nog te bewijzen, dat de woorden —onderstel,dat vaststond, welke bepaald te bezigen waren— eene333consecratorische, operatieve, conversieve kracht bezitten. Want Jezuszegt niet: dit wordt, maar: dit is mijn lichaam en heeft dusreeds te voren het brood van het gemeene gebruik afgezonderden door zegening en dankzegging voor een hooger doel bestemd.4o Toen Jezus het avondmaal instelde, zat Hij lichamelijk metzijne discipelen aan den disch. Dezen konden daarom niet op degedachte komen, dat zij met den lichamelijken mond Jezus’ eigenlichaam en bloed genoten en konden nog veel minder dat lichaamzelf eten en dat bloed drinken. Het baat niets, om met Philippite zeggen, dat zij über das Mass ihres gewöhnlichen Verständnissesdurch den erleuchtenden Geist emporgehohen wurden, K.Gl. V 2 S. 451, of met Hollaz, Ex. theol. 1119, dat Jezusnaturali modo aan tafel zat maar sacramentaliter zich te eten gaf.Want niet alleen staat hier niets van in de Schrift, maar devraag loopt juist over de wijze, waarop Jezus bij het eersteavondmaal zijn lichaam en bloed te genieten gaf en mag niet meteen petitio principii beantwoord worden. Indien de wijze, waaropRoomschen en Lutherschen met hunne trans- en consubstantiatiezich dit genieten van Jezus’ lichaam en bloed voorstellen, doorhet eerste avondmaal uitgesloten of daarbij niet anders dan dooreen beroep op een wonder of door allerlei uitvluchten, waarvoorde Schrift geen grond biedt, kan gehandhaafd worden, dan behoortzij door den Christen, die aan Gods woord zich onderwerpt,te worden losgelaten. En indien bij het eerste avondmaal geentrans- of consubstantiatie en geen manducatio oralis plaats had, danmag zij ook niet aangenomen worden bij het avondmaal, dat dechristelijke kerk na Jezus’ dood op zijn bevel en naar zijne instellingviert. 5o Evenzeer toch als met zijn lichamelijk aanzittenaan den disch, is de trans- en consubstantiatie thans met zijnelichamelijke hemelvaart en met zijn plaatselijk verblijf in denhemel in strijd. Indien toch brood en wijn bij het avondmaal inJezus’ lichaam en bloed veranderd worden of deze in zich opnemen,moet dat lichaam uit den hemel neerdalen of reeds, naarde Luthersche ubiquiteitsleer, cf. Kübel, art. Ubiquität in Herzog2,van te voren overal aanwezig zijn. In het laatste geval iser toch nog weer een acte noodig, waardoor de tegenwoordigheidvan Christus’ lichaam in het avondmaal op eene bijzondere wijzeteweeggebracht wordt, want de ubiquiteit is daarvoor uiteraardniet voldoende; en daarom zeiden Luther, Brenz e. a., dat het334nog iets anders is, wenn Gott da ist und wenn er dir da ist.Dann aber ist er dir da, wenn er sein Wort dazu tut und bindetsich damit an und spricht: hie sollst du mich finden, bij Kübel,art. Ubiquität in Herzog2 16, 123. 128. Het woordbewerkt dus bij Rome en bij Luther eene zoodanige tegenwoordigheid vanChristus’ lichaam en bloed in het avondmaal, dat Hij niet alleenlichamelijk in den hemel maar ook op aarde, in de teekenen vanbrood en wijn aanwezig is. En deze tegenwoordigheid van Christusin het avondmaal wordt bovendien dan nog zoo gedacht, datChristus geheel, niet alleen naar zijne Goddelijke maar ook naarzijne menschelijke natuur, aanwezig is in elk avondmaal, waaren wanneer het gevierd wordt; dat Hij met zijne gansche Goddelijkeen menschelijke natuur aanwezig is in elk teeken van hetavondmaal, ja in elk deeltje van het brood en in elken druppelvan den wijn, totus in tota hostia et in qualibet parte. Dit nuis eene eindelooze multiplicatie van Christus, die met de leer derSchrift over zijne menschelijke natuur, over zijne hemelvaart enover zijn verblijf in den hemel in lijnrechten strijd is. Want zekeris die menschelijke natuur bij de opstanding en de hemelvaartverheerlijkt maar daarom niet van hare wezenlijke eigenschappenvan eindigheid en beperktheid beroofd, deel III 414v. Jezus steltjuist het avondmaal tot zijne gedachtenis in, omdat Hij heengaaten straks niet meer lichamelijk bij zijne jongeren zal zijn, gelijkHij elders ook uitdrukkelijk verklaart, Mt. 26:11. En bij dehemelvaart voer Hij henen en werd Hij opgenomen, Hd. 1:9-11,in den hemel, die eene plaats is, Joh. 14:2, 4, 17:24, Hd. 7:56,Col. 3:1, Ef. 4:10, Hebr. 7:26, om daar te blijven totzijne parousie, Hd. 1:11, Phil. 3:20, 1 Thess. 1:10, 4:16.6o Maar al ware Christus in het avondmaal lichamelijk en plaatselijktegenwoordig, men ziet niet in, waartoe dit noodig endienstig is. Het nut der manducatio oralis is op geenerlei wijzeaan te toonen, cf. Köstlin, Luthers’ Theol. II 516. Onderstel al,dat wij met den lichamelijken mond Jezus’ eigen lichaam eten,wat bate hebben wij daarvan? Het komt toch in het avondmaaldaarop aan, dat onze ziel, dat ons geestelijk leven gevoed enversterkt wordt. En dit kan uit den aard der zaak niet geschiedendoor het eten van Christus’ lichaam met den lichamelijken mond;want wat wij daarmede eten, gaat deels in bestanddeelen van onslichaam over en wordt deels uitgeworpen. Nieuwere theologen335zijn daarom op de gedachte gekomen, dat de manducatio oralisvan Christus’ lichaam de kiem van een nieuw, van een opstandingslichaamin ons plantte. Maar deze voorstelling druischtgeheel tegen de Schrift in en is vrucht van eene valsche theosophie.Toch, als deze vrucht niet aan het eten van Christus’ lichaamverbonden is, is er geen andere aan te wijzen. De manducatiooralis is onnut en ijdel en in den grond, hoezeer men het bestrijde,kapernaïtisch. De Kapernaieten konden zich geen ander eten vanJezus’ vleesch voorstellen dan met den lichamelijken mond, Joh.6:41, 52. En al nemen Roomschen en Lutherschen wel terdegeeen geestelijk eten van Jezus’ lichaam aan, zij verbinden dit tochmet, zij maken het toch afhankelijk van het lichamelijk eten,zonder de wijze van die verbinding of den aard dier afhankelijkheidook maar eenigszins duidelijk te maken. Jezus bedoeldeechter in de gansche rede, die Hij tegen de Kapernaieten houdt,niet anders dan een geestelijk eten, een eten door het geloof enmaakt van een lichamelijk eten geen oogenblik gewag.

Al de hiermede genoemde bezwaren gelden tegen Roomsche enLuthersche leer beide; tegen de eerste komen er dan nog de volgendebij. 7o De transsubstantiatie wordt door het getuigenis onzerzintuigen, door gezicht en tastzin, door reuk en smaak beslist weersproken.En onze zintuigen hebben hierbij recht van meespreken,omdat brood en wijn onder hun bereik vallen en door hen kunnenen mogen beoordeeld worden. Zij zijn ook, indien zij nauwkeurigwaarnemen, hier evengoed als elders te vertrouwen, omdat andershet sceptisch nominalisme voor de deur staat en alle zekerheiddes geloofs en der wetenschap verdwijnt. Ook Rome moet danook voor hunne getuigenis wijken maar heeft erop gevonden, datde substantia verandert en de accidentia dezelfde blijven. Hoedit te denken zij, blijft onbeantwoord. Te Kana werd het waterwijn, maar zoo dat substantie en accidentiën veranderden. Accidentiënkunnen ook niet van de substantie gescheiden en als inzichzelve rustend gedacht worden, want zij houden dan op accidentiënte zijn en worden zelve substanties. Bovendien, in hetbrood en den wijn van het avondmaal blijven alle accidentiënonveranderd, zoowel die door reuk en smaak als die door gezichten tastzin worden waargenomen; zwaarte, vastheid, kleur, verderfelijkheid,voedingskracht enz., alles blijft; wat rest er dan voorde substantie nog, dat veranderen kan en veranderd is? 8o De336transsubstantiatie strijdt met het tweetal teekenen, dat door Jezusbij het avondmaal verordend is. Hoewel ook vroeger soms bijbediening van het avondmaal in private woningen, aan kranken,aan gevangenen, aan anachoreten, aan virgines abstemiae, en inmissis praesanctificatorum alleen het teeken des broods werduitgereikt, en omgekeerd aan onmondigen, gelijk thans nog in deGrieksche kerk, alleen de wijn werd toebediend; kwam toch eerstsedert de twaalfde eeuw de gewoonte in zwang, om de kelk aande leeken te onthouden, en verhief pas het concilie te Constanz1415, deze gewoonte tot kerkelijke wet. In weerwil van de oppositie,die er door de Hussieten en de Hervormingsgezindentegen gevoerd werd, hechtte ook het concilie te Trente aan dekelkonthouding hare goedkeuring en werd daartoe geleid gravibuset justis causis, Sess. 21. De synode noemt deze redenen niet op,maar ze zijn toch licht te bevroeden. Behalve door den tegenzinvan sommigen, om met anderen uit één beker te drinken, denafkeer van wijn, het gevaar van te storten en zoo het sacramentte onteeren enz., werd de Roomsche kerk tot deze kelkonthoudingvooral bewogen door de zucht, om den priesterstand boven deleeken te verheffen, en door de overtuiging, dat elk teeken enelk deel daarvan in den ganschen Christus veranderd was, Oswald,Die dogm. Lehre v. d. h. Sakr. I 501. De transsubstantiatiemaakt een tweede teeken in het avondmaal geheel overbodig; inhet brood alleen en zelfs in het kleinste stukske daarvan is reedsde gansche stof der genade vervat. Daardoor komt de Roomschekerk met een rechtstreeksch gebod van Christus, Mt. 26:27 instrijd, waartegen haar beroep op de conjunctie in 1 Cor. 11:27niets baat, en tegelijk, naar haar eigen bekentenis, met de gewoonteder christelijke kerk in de eerste eeuwen. Zij weet zichalleen te verdedigen met de bewering, dat zij macht bezit, ombij de uitdeeling der sacramenten te werk te gaan gelijk zij goedvindt,Trid. sess. 21 c. 2. Omgekeerd is de instelling van hetavondmaal onder twee teekenen een sterk bewijs, dat de transsubstantiatieniet de leer der Schrift is. Samen toch stellen zijons den gekruisten Christus voor oogen en deelen Hem aan degeloovigen mede, niet op lichamelijke maar op geestelijke wijze,niet in en onder maar tegelijk met de teekenen; zij vormen saaméén sacrament, als beelden en onderpanden van het ééne geestelijkgoed, de gemeenschap aan Christus en zijne weldaden. 9o De337transsubstantiatie wordt eindelijk nog weerlegd door de afgodischepractijken, die haar gevolgd zijn. Al is de mis voorbereid doorde offer- en priesteridee, welke reeds vroeg met het avondmaalin verbinding werd gebracht, zij is toch wezenlijk gebouwd op deeerst in de Middeleeuwen uitgewerkte transsubstantiatieleer. Endeze wordt evenzeer door de asservatio, adoratio en circumgestioondersteld. Door de leer van de wezensverandering is het avondmaalin de mis overgegaan, en daardoor van zijn oorspronkelijkkarakter geheel en al beroofd. Ofschoon de communio trots allerleibeperking is blijven bestaan, is toch de mis het middelpunt vanden Roomschen cultus geworden. Zij is dan ook niets minderdan de volledigste uitwerking van de Roomsche gedachte, datde kerk met haar priesterschap de middelares der zaligheid, devoortdurend op aarde zich realiseerende Godmensch is. In de misherhaalt Christus altijd door en telkens opnieuw zijne offerandeaan het kruis; Hij offert zich daarin wezenlijk en waarachtig,zij het ook op onbloedige wijze, en bewerkt daardoor bij God,dat de vruchten van zijne offerande aan het kruis, die daar slechtsgansch in het algemeen en in het afgetrokkene verworven zijn,nu toegepast worden, cf. Trid. 22 c. 1, aan allen, die in de gemeenschapder kerk leven, hetzij op aarde hetzij in het vagevuur,hetzij zij bij de mis tegenwoordig of afwezig zijn, hetzij zij haarbegeeren voor zichzelven of voor anderen, voor geestelijke oflichamelijke nooddruft, tot vergeving van zonden en tot voorkomingof afwending van krankheid en ongeval, droogte en overstrooming,oorlog en veepest enz. Dat heeft Rome van hetavondmaal van onzen Heere Jezus Christus gemaakt! Aan gronden,die toch bij zulk een gewichtig leerstuk als de mis inovervloed aanwezig en onwankelbaar hecht zouden moeten zijn,ontbreekt het geheel en al. In Gen. 14:18, waar Melchizedekaan Abraham brood en wijn ter verkwikking aanbiedt, is metgeen woord van eene offerande sprake, al volgt er ook terstondop, niet: want, maar: en hij (Melchizedek) was een priester desallerhoogsten Gods. Mal. 1:11 handelt misschien niet eens vande toekomst; maar ook indien dit het geval is, beschrijft dézeplaats slechts in Oudtest. vormen, dat des Heeren naam grootzal zijn onder de Heidenen en dat hem reukwerk en een reinoffer (מִנְחָה, offergave in het algemeen) gebracht zal worden; endeze vormen zijn in het N. T. juist door het gebed en door de338geestelijke offerande der geloovigen vervangen, Rom. 12:1. Bijde instelling van het avondmaal zeide Jezus wel: τουτο ποιειτεεἰς την ἐμην ἀναμνησιν, Luk. 22:19, maar dat Jezus daarbijhet avondmaal als een offer instelde en de discipelen tot priestersverhief, is in deze woorden in het minst niet begrepen en wordtzeker daarmede niet bewezen, dat het hebr. עשׂה en het lat.facere wel eens in de beteekenis van offeren gebruikt wordt. In1 Cor. 10:21 stelt Paulus de tafel des Heeren tegenover de tafelder duivelen; maar omdat de tafel der duivelen een altaar was,volgt daaruit nog in geenen deele, dat ook de tafel des Heereneen altaar is, waarop geofferd moet worden. Dit zijn de voornaamsteen sterkste bewijzen, welke de Roomschen uit de Schriftvoor hunne leer van de mis kunnen bijbrengen. En weinig sterkeris hun beroep op de kerkvaders, want zij vergeten daarbij, datdezen, op het avondmaal de offeridee toepassende, daaraan eengansch anderen zin hechtten dan Rome er later mede verbond.En tegenover al deze schijnargumenten staat eene reeks vanbewijzen, die het onschriftuurlijk karakter van de mis in hethelderste licht stellen. Aan de instelling en de in de apostolischekerk gebruikelijke viering van het avondmaal is al wat op de misgelijkt ten eenenmale vreemd. De eeuwigheid van Christus’ priesterschap,Hebr. 5:6, 7:17, 21-25, en de volkomenheid zijnerkruisofferande, Hebr. 7:27, 9:12, 28, 10:10, 12, 14 makeneene, zij het ook onbloedige, herhaling van zijne zelfofferandeoverbodig en ongeoorloofd; alle weldaden der genade, vergeving,heiligmaking, verlossing, de gansche zaligheid, zijn verworvendoor de offerande aan het kruis en kunnen noch behoeven teworden aangevuld. Ja, wijl Christus eenmaal aan het kruis zichgeofferd en in den dood heeft overgegeven, kan Hij dit zelfs voorde tweede maal niet meer doen, zijne offerande in den dood isvoor geen herhaling vatbaar, Hebr. 9:26-28. Zijne priesterlijkewerkzaamheid duurt wel in den hemel nog voort, maar bestaattoch niet in eenige zoenofferande doch in zijne voorbede en verschijningvoor Gods aangezicht ten gunste van zijn volk, Hebr.7:25, 9:24; en in die voorbede en verschijning voor Gods aangezichtwerkt de offerande, aan het kruis volbracht, altijd tenbehoeve der zijnen door. Omdat Christus zelf in den hemel leeft,om voor de geloovigen te bidden en in die voorbede zijne offerandedoorwerken laat, daarom is er voor de herhaling zijner offerande339op aarde geen plaats, deel III 419v. Zijn staat van verhooging,zijne verhevenheid boven alle lijden, smart en dood, zijne koninklijkeheerschappij als hoofd der gemeente zijn in lijnrechten strijd meteen sacrificium propitiatorium en impetratorium, dat Hij nog opaarde iederen dag en op duizenden plaatsen te brengen zou hebben.Hoezeer Rome dan ook bewere, dat de onbloedige offerandede bloedige aan het kruis niet verzwakt maar werkzaam maakt,feitelijk is zij toch eene verloochening van de eenige offerandeaan het kruis; want een offer, dat niets anders dan de vruchtenvan een ander offer genieten doet, is eene tastbare ongerijmdheid.Indien de offerande aan het kruis genoegzaam is, zijn andereoverbodig; indien deze noodig zijn, is de eerste onvolkomen. Endit wordt bevestigd door de Roomsche practijk; de aandacht vanden geloovige wordt van Christus en zijn kruis afgeleid en naarden priester en zijne mis heengeleid. Voor de minste genade isde Roomsche Christen van den priester en van de kerk afhankelijk.Hen kan hij geen oogenblik ontberen. In theorie wordt vastgehouden,dat Christus alle genade verworven heeft; maar in depractijk wordt de genade successief, bij stukjes en beetjes, doorden priester toebedeeld. Het avondmaal is in de handen vanRome geworden tot een tremendum mysterium, dat de geloovigenin den staat der onmondigheid houdt, hen voor hun gansche levenen welzijn aan de hierarchische priesterschap bindt en hen inafgodische adoratie neerknielen doet voor een God van eigenmaaksel. Cf. tegen de leer van trans- en consubstantiatie: Calvijn,Inst. IV 18. Beza, Tract. theol. I 211 sq. 507 sq. III 148 sq.Martyr, Loci Comm. IV c. 12. Ursinus op Heid. Cat. 78-80en Tract. theol. 359-596. Chamier, Panstr. Cath. IV l. 6.Amesius, Bellarminus enervatus l. IV. Rivetus, Op. III 339-376.Turretinus, Theol. El. XIX qu. 21. M. Vitringa VIII 769. Art.Messe e. a. in Herzog2. Hase, Prot. Polemik5 488-535 enz.

7. Beter nog dan de Lutherschen, hebben de Gereformeerdenhet avondmaal van de Roomsche inmengselen gezuiverd en in zijnoorspronkelijke beteekenis hersteld. Het avondmaal was naar deinstelling van Christus een maaltijd, een wezenlijke maaltijd,waarin brood en wijn gebruikt werden als spijze en drank totversterking des lichaams, en bovenal als teekenen en zegelendienst deden tot gemeenschapsoefening met den gekruisten Christus.340Het is een gewone, natuurlijke maar tevens een buitengewone,geestelijke maaltijd, waarin Christus de gastheer zijn eigen gekruistelichaam en vergoten bloed tot voeding onzer zielen aanbiedt.Daarom is in dien maaltijd, welken Christus ingesteldheeft, alles belangrijk; niets erin is zonder beteekenis; alles heefteen diepen zin. Ten eerste zijn de teekenen van brood en wijnniet willekeurig gekozen maar bij uitnemendheid geschikt, omons een denkbeeld te geven van de geestelijke spijze en drank,welke Christus in zijn dood voor onze zielen heeft bereid. Tentweede zijn al de handelingen van beteekenis, welke Jezus bij deinstelling van het avondmaal verricht. Hij neemt het brood enden wijn niet zooals eerst bij het pascha, uit de hand van anderenover, δεξαμενος, Luk. 22:17, maar Hij neemt ze zelf van dendisch, λαβων, vs. 19, ten bewijze dat Hij de gastheer is en despijze en den drank beschikt. Hij zegent (εὐλογησας, Mt. 26:26,Mk. 14:22, afwisselend bij den drinkbeker met εὐχαριστησας,Mt. 26:27, Mk. 14:23, terwijl Luk. 22:19, 20 en Paulus,1 Cor. 11:24, 25 alleen εὐχαριστησας hebben) het brood enlater evenzoo den drinkbeker; onder dien zegen is niet te verstaan,dat Christus over brood en wijn van God een zegen vraagt, maarde verwisseling met εὐχαριστησας bewijst, dat Jezus God zegent,d. i. prijst en dankt voor de gaven, die door Hem geschonkenzijn. De inhoud van die lofprijzing en dankzegging wordt nietvermeld, maar had zeker wel betrekking op de gaven der schepping,in brood en wijn vertegenwoordigd, en voorts vooral op degaven der genade, die door den dood van Christus verworvenzouden worden en in zijn lichaam en bloed aan de discipelenwerden aangeboden. Door die dankzegging reeds werden brooden wijn van het gemeene gebruik afgezonderd en voor een hoogerdoel bestemd, en werden tevens de discipelen voorbereid voor eenrecht verstaan van de beteekenisvolle woorden, dit is mijnlichaam enz., die Jezus straks ter verklaring uitspreken zou.Voorts brak Jezus het brood, waarin de Gereformeerden terechteene handeling zagen, welke wel niet tot de essentia maar tochtot de integritas sacramenti behoorde; want niet alleen wordt ditbreken in alle vier berichten vermeld, maar het gansche avondmaalwordt er naar genoemd, Hd. 2:42; gelijk het breken vanhet brood noodig is, om het voor de gasten genietbaar te maken,zoo moet Christus zijn lichaam in den dood geven, opdat het341eene spijze voor onze zielen zij, Joh. 6:51, 12:24. Eindelijkdeelt Jezus zelf het brood en den wijn aan zijne discipelen uit,opdat zij daarvan eten en drinken zouden; Hij doet het met deuitdrukkelijke woorden: λαβετε, φαγετε, πιετε ἐξ αὐτου παντες,die de Roomsche mis zonder communicanten ten sterkste veroordeelen;de communio behoort tot het wezen des avondmaals.Ten derde zijn de woorden belangrijk, welke Jezus bij het uitdeelenvan brood en wijn uitspreekt; als Hij het brood aan zijnediscipelen gaf, zeide Hij: dit is mijn lichaam, dat voor u gegevenis, Luk. 22:19; en bij het uitreiken van den drinkbeker sprakHij: deze drinkbeker is mijn bondsbloed, of het nieuwe testamentin mijn bloed, dat voor u of voor velen vergoten is tot vergevingder zonden. Dat deze woorden eene consecratorische, operatievekracht bezitten, vindt in den tekst der berichten hoegenaamdgeen steun. Maar nadat Jezus door de dankzegging brood en wijnvan het gemeene gebruik afgezonderd, voor een hooger doel bestemden zijne discipelen voorbereid heeft, spreekt Hij nu dewoorden: dit is mijn lichaam en bloed. Hij zegt niet: dit broodworde mijn lichaam; Hij gebiedt en beveelt niet, maar Hij verklaarten licht toe. Het is immers een zinnebeeldige handeling,die Hij verricht; een geestelijke maaltijd, dien Hij instelt. Envan dien maaltijd is zijn lichaam en bloed, gelijk het in den doodwordt overgegeven, de spijze en de drank. Al de teekenen, handelingenen woorden in het avondmaal zijn daarhenen gericht,dat zij ons geloof op de offerande van Jezus Christus aan hetkruis, als op den eenigen grond onzer zaligheid, wijzen. Tochgaat daarom het avondmaal niet op in een maaltijd ter gedachtenisaan Christus en zijne weldaden. Onder de teekenen vanbrood en wijn geeft Jezus immers zijn eigen lichaam en bloedte genieten; de avondmaalsdisch brengt eene waarachtige gemeenschaptusschen Christus en de geloovigen tot stand, eenegemeenschap niet alleen aan de weldaden maar ook en vóór allesaan den persoon van Christus, zoowel naar zijne menschelijke alsnaar zijne Goddelijke natuur.

Over de realiteit dier gemeenschap is er tusschen Roomsche,Luthersche en Gereformeerde Christenen geen verschil; te dezenopzichte staan zij samen tegenover Zwingli geschaard. Maar welverschillen zij onderling over den aard dier gemeenschap enover de wijze, waarop zij in het avondmaal genoten wordt.342Roomschen en Lutherschen meenen, dat zij niet anders waarlijken ten volle tot stand kan komen, tenzij zij Christus lichamelijkuit den hemel op aarde laten dalen en zijn lichaam enbloed, niet alleen geestelijk, maar ook met den lichamelijkenmond eten en drinken. Daartegenover heeft Calvijn van denbeginne af en altijd weer op nieuw er den nadruk op gelegd,dat de gemeenschap der geloovigen met Christus, ook naar zijnemenschelijke natuur, geestelijk is van aard, en dat zij tot standkomt, niet doordat Christus lichamelijk naar beneden daalt, maardaardoor, dat wij geestelijk onze harten opwaarts naar den hemelverheffen, waar Jezus Christus is, onze voorspraak, ter rechterhandzijns hemelschen Vaders. En deze leer steunt op de Schriften komt met den aard der N. T. bedeeling overeen. Want 1o degemeenschap van Christus en de geloovigen is wel zoo innig enonverbreekbaar, dat zij schier in geen woorden uit te drukkenen alleen onder beelden, zooals van hoofd en lichaam, wijnstoken rank, bruidegom en bruid, eenigermate te verduidelijken is.Maar zij is toch geen pantheistische vermenging of vereenzelviging,geen overvloeiing der substantie, geen wezenseenheid alsvan de drie personen in de drieëenheid, geen personeele vereenigingals van de twee naturen in Christus. Christus en de geloovigenblijven onderscheiden; hun persoonlijkheid wordt gehandhaafd; deunio mystica is eene vereeniging van personen, zij het dan ookniet alleen naar hun wil en gezindheid, maar ook naar hun wezenen natuur. 2o Deze gemeenschap wordt bewerkt door den H. Geest,die in Christus als het hoofd en in de geloovigen als zijne ledenwoont. Een andere weg, om die gemeenschap deelachtig te worden,is er niet. Eene physische vereeniging, gelijk trans- en consubstantiatiemet de daaraan verbonden manducatio oralis tot standwil doen komen, is geheel ijdel en onnut. Alleen de H. Geest,die de Geest Gods en de Geest van Christus is, kan menschenmet Christus zoo vereenigen, dat zij aan zijn persoon en weldadendeel hebben en door geen dood of graf, door geen wereld ofsatan van Hem te scheiden zijn. En daarom is die gemeenschapook altijd geestelijk van aard. Zij omvat ook wel de menschelijkenatuur van Christus en de geloovigen naar hunne lichamen. WantChristus is als middelaar niet zonder zijne menschelijke natuurte denken en Hij kocht de geloovigen niet alleen naar hun zielmaar ook naar hun lichaam. Doch de vereeniging blijft geestelijk343van aard, wijl zij niet anders dan door den H. Geest tot standkomt. 3o De gemeenschap met Christus, die in het avondmaalversterkt wordt, is geen andere, dan die ook door het genademiddeldes woords tot stand komt. Het sacrament voegt geen enkelegenade toe aan die, welke in het woord aangeboden wordt; hetversterkt en bevestigt alleen, wat uit het woord door het geloofis aangenomen. Wanneer Roomschen en Lutherschen dus inbrengen,dat de gemeenschap met Christus in het avondmaal volgens deGeref. opvatting geen waarachtige gemeenschap is met het eigenlichaam en bloed van Christus, dan dient daartegen alleen teworden opgemerkt, dat de gemeenschap, in het avondmaal verzekerd,geen andere is noch zijn kan dan die door het woord.Volkomen op dezelfde wijze, als de mensch door het geloof Christuswordt ingelijfd, wordt hij ook in die gemeenschap door hetavondmaal versterkt en bevestigd. Eene andere, hoogere gemeenschapis er niet. Wie het woord gelooft, wordt Christus’ eigendomnaar lijf en ziel; en wie het avondmaal in den geloove ontvangt,wordt daarvan vergewist en verzekerd. Het sacrament schenktgeen andere genade maar schenkt dezelfde genade, tot versterkingdes geloofs, slechts op eene andere wijze. 4o Ook bij de Gereformeerdenis Christus dus wel waarlijk en wezenlijk, met zijneGoddelijke en menschelijke natuur in het avondmaal tegenwoordig,doch op geen andere wijze dan Hij tegenwoordig is in het evangelie.Hij is niet lichamelijk in brood en wijn besloten evenminals in het verkondigde woord, maar wie het teeken geloovigaanneemt, ontvangt naar de ordinantie Gods waarachtig gemeenschapaan den ganschen Christus. Niet in en onder, maar methet teeken schenkt Christus de beteekende zaak, dat is, zichzelvenmet al zijne weldaden. Want terwijl bij Roomschen en Lutherschende genade iets zakelijks en passiefs is, dat zelfs lichamelijk doorden ongeloovige ontvangen wordt, is het bij de Gereformeerdende persoonlijke, levende Christus zelf, die in het avondmaal zichals geestelijke spijze aan de geloovigen mededeelt, Müller, Dogm.Abh. 458. Tegenwoordig is Hij dus volgens de Gereformeerdenin het avondmaal niet minder, maar veel sterker en waarachtigerdan volgens Rome en Luther, want Hij is tegenwoordig, nietphysisch, locaal binnen de teekenen maar geestelijk, als de handelendeChristus zelf, in de harten der geloovigen, Aliud estpraesentem Christi substantiam, ut nos vivificet, in pane sistere;344aliud vivificam esse Christi carnem, quia ex ejus substantiavita in animas nostras profluit, Calvijn, adv. Westph. bij Müller443 cf. Conf. Angl. 28 en Ryle, Knots untied 235-254.5o Daarom is geloof voor de ontvangst van het sacrament onmisbaarvereischte. De waarheid van het sacrament hangt welvan dat geloof niet af. Want evenals bij het woord, heeft Godbij het avondmaal zich verbonden, om Christus en zijne weldadenwaarlijk te schenken aan een iegelijk, die gelooft. Maar de ongeloovigeontvangt uiteraard slechts het teeken, gelijk hij bij hetwoord alleen de klanken hoort en niet de zaak zelve, die erdooraangeduid wordt, deelachtig wordt. Om aan de beloften en weldadenvan woord en sacrament deel te krijgen, is daarom eenewerking des H. Geestes in het hart des menschen van noode;en het is juist deze werking des Geestes, die buiten en in hetavondmaal de gemeenschap met Christus tot stand brengt en instand houdt. 6o De weldaden, die in het avondmaal genotenworden, zijn hieruit gemakkelijk af te leiden. Op den voorgrondstaat de versterking der gemeenschap met Christus. De geloovigeis die gemeenschap reeds door het geloof deelachtig en ontvangtin het avondmaal geen andere, dan die hij door het geloof reedsgeniet. Maar als Christus zelf door de hand des dienaars hemonder de teekenen van brood en wijn zijn lichaam te eten enzijn bloed te drinken geeft, dan wordt Hij door den H. Geestin die gemeenschap versterkt en bevestigd, en altijd inniger naarlichaam en ziel met den ganschen Christus beide naar zijne Goddelijkeen naar zijne menschelijke natuur vereenigd. Want manducatiocorporis Christi nihil aliud est, quam arctissima cumChristo conjunctio, Junius, Theses theol. 52, 7. Van den doop isdaarbij het avondmaal hierin onderscheiden, dat de doop hetsacrament is van de inlijving, het avondmaal het sacrament vande opwassing in de gemeenschap met Christus. Door den doopworden wij met Christus in zijnen dood begraven en in zijneopstanding opgewekt, en zijn wij dus passief; maar in het avondmaaltreden wij zelf handelend op, eten het lichaam en drinkenhet bloed van Christus en worden alzoo door zijne gemeenschapgevoed ten eeuwigen leven. Maar indien wij deel hebben aan denpersoon van Christus, dan hebben wij het vanzelf ook aan alzijne weldaden. Onder deze wordt de vergeving der zonden in deSchrift in de eerste plaats en met den meesten nadruk genoemd.345In het avondmaal geeft Christus zijn lichaam en bloed tot spijzeonzer zielen, maar dat lichaam en bloed is zulk eene spijze niet,quia est corporea substantia, quo modo esset cibus corporalis sedquatenus corpus Christi est datum pro mundi vita, Junius t. a. p.Daarom wordt lichaam en bloed afzonderlijk, ieder onder eeneigen teeken, in het avondmaal voor oogen gesteld. Daarom zegtChristus uitdrukkelijk, dat zijn lichaam gegeven en zijn bloedvergoten wordt tot vergeving der zonden. Daarom wordt de beteekenisvan het bloed in de instellingswoorden nog breedertoegelicht en verklaard dan die van het lichaam, want het ishet bloed, dat op het altaar voor de zonden verzoening doet. Alis Christus thans dan ook verheerlijkt, de gemeenschap, die doorhet geloof tot stand komt en in het avondmaal versterkt wordt,is en blijft eene gemeenschap aan zijn gekruiste lichaam en aanzijn vergoten bloed. Op het standpunt der trans- en consubstantiatieis dit onmogelijk; daar treedt de gestorven Christus achterden verheerlijkten terug. Maar indien het eten van Christus’lichaam en het drinken van zijn bloed gelijk staat met intimanostri cum Christo conjunctio, Bucanus, Inst. theol. 677, dan isdeze en elke andere weldaad uitsluitend eene vrucht van dendood van Christus en worden wij daarom alleen uit Christusgevoed, wijl Hij voor ons gekruisigd is. En onder de weldaden,die Christus door zijn dood verwierf, staat dan de vergeving derzonden bovenaan. Ook deze weldaad wordt in het avondmaal nietvoor de eerste maal geschonken; want de Christen bezit haarreeds door het geloof en heeft daarvan in den doop het teekenen zegel ontvangen. Onjuist is het daarom, de verschillende genadenmet Rome over de sacramenten zoo te verdeelen, dat telkens inieder sacrament eene bijzondere groep van zonden vergeven eneene bijzondere genade geschonken wordt, want de vergeving,welke het woord, de doop en het avondmaal ons aanbiedt, isaltijd dezelfde. De vergeving, welke in het avondmaal medegedeeldwordt, heeft daarom volstrekt niet alleen op culpae quotidianae,op peccata venialia betrekking, Trid. sess. 13 c. 2. 22c. 1. Maar het is dezelfde volle, rijke weldaad van vergeving,welke in het woord wordt aangeboden, door het geloof wordtaangenomen en door het sacrament van doop en avondmaal beteekenden verzegeld wordt. Bij deze weldaad komt het duidelijkuit, dat het sacrament geen enkele nieuwe genade aan het woord346toevoegt; het geeft dezelfde genade alleen, om onzer zwakheidwil, op eene andere wijze, opdat wij vastelijk gelooven en vanallen twijfel genezen zouden worden. Bij deze weldaad der vergevingkomt die van het eeuwige leven. Het avondmaal is eengeestelijke maaltijd, waar Christus onze zielen voedt met zijngekruist lichaam en vergoten bloed. Het eten en drinken daarvandient tot versterking van het geestelijke, eeuwige leven, wantwie het vleesch van den Zoon des menschen eet en zijn bloeddrinkt heeft het eeuwige leven en wordt opgewekt ten uiterstendage, Joh. 6:54. Duidelijk blijkt hieruit, dat het eeuwige leveneene weldaad is, die aan den ganschen mensch geschonken wordt,niet alleen naar zijne ziel maar ook naar zijn lichaam. Ten onrechteis hieruit door sommigen afgeleid, dat er uit Christus’lichaam, dat in het avondmaal genoten wordt, eene rechtstreekschewerking op ons lichaam uitgaat, zoodat dit van allerlei krankheiden zwakte genezen en in beginsel tot een nieuw opstandingslichaamherschapen wordt. Het is te begrijpen, dat men vooral op Lutherschstandpunt tot dit gevoelen kwam; want indien de manducatisoralis deze nuttigheid niet heeft, heeft zij in ’t geheelgeen waarde. Toch leert de H. Schrift dienaangaande niets. In1 Cor. 11:30 zegt Paulus wel, dat er tengevolge van hetschromelijk misbruik van het avondmaal in Corinthe vele krankhedenen sterfgevallen voorkwamen; maar dit is duidelijk eenκριμα, vs. 29, een straf, die God op dit misbruik van hetavondmaal liet intreden, en bewijst hoegenaamd niet, dat gebruikof een geloovig gebruik van het avondmaal ook strekt tot genezingvan de krankheden des lichaams. Bovendien, Joh. 6 mag welgebezigd worden tot illustratie van het avondmaal, maar handelter niet rechtstreeks over; en ook dit hoofdstuk leert alleen, datwie door het geloof, ook zonder het avondmaal, Christus’ vleescheet en zijn bloed drinkt, het eeuwige leven heeft en opgewektzal worden ten uitersten dage, cf. 6:40. Volstrekt dus niet alleendoor de manducatio oralis, maar in het algemeen door het geloofwordt de mensch het eeuwige leven en de hope der opstandingdeelachtig. De H. Geest, die in de geloovigen woont, is hetzekerste onderpand voor de opstanding des lichaams en den dagder verlossing, Rom. 8:11, Ef. 1:14, 4:30. Maar deze Geestvan Christus bedient zich dan wel van het avondmaal, om dengeloovige te versterken in de hope des eeuwigen levens en der347zalige opstanding aan het einde der dagen. Denn wo die Seelegenesen ist, da ist dem Leibe auch geholfen, Luther bij Müller,Dogm. Abh. 419. Praesentia corporis affert non modo indubitatamvitae aeternae fiduciam animis nostris, sed de carnis etiam nostraeimmortalitate securos nos reddit, siquidem ab immortali ejuscarne jam vivificatur et quodammodo ejus immortalitati communicat,Calvijn, Inst. IV 17, 32, cf. ook bij Ebrard, Dogm. v. h.Ab. II 460, en voorts Philippi, K. Gl. V 2 S. 282 f. Müller,Dogm. Abh. 417. In dezen zin mag het avondmaal heetenφαρμακον ἀθανασιας, Ign. Ef. 20. Eindelijk strekt het avondmaalnog als gedachtenisviering en verkondiging van Christus’ doodtot belijdenis van ons geloof tegenover de wereld en tot versterkingvan de gemeenschap der geloovigen onderling. In 1 Cor. 10:17betoogt de apostel, dat het brood wel moet zijn gemeenschapaan het lichaam van Christus, want hoe konden anders degeloovigen, die op zichzelf beschouwd velen zijn, één zijn? Dieeenheid komt alleen daardoor tot stand, dat zij in het ééne broodgemeenschap hebben aan het ééne lichaam van Christus. De geloovigenzijn één in Christus en daarom ook onderling. Gelijkuit vele graankorrels één brood gebakken wordt en uit vele beziën,saamgeperst zijnde, één wijn en drank vliet, zoo zijn allen, diedoor het waarachtig geloof Christus ingelijfd zijn, te zamen éénlichaam; en dat belijden zij aan het avondmaal tegenover dewereld, die hunne eenheid niet kent.

8. Evenals de doop, is het avondmaal alleen voor de geloovigeningesteld. Jezus gebruikte het alleen met zijne discipelen.Of Judas daarbij nog tegenwoordig was dan wel vóór de inzettingdes avondmaals de zaal heeft verlaten, is niet met zekerheid tezeggen. Mt. 26:21-25, Mk. 14:18-21, Joh. 13:21-35geven den indruk, dat Judas vóór dien tijd is heengegaan, maarLuk. 22:21-23 verhaalt de ontdekking van Judas als verraderna de instelling van het avondmaal in vs. 19. 20. Het is echtermogelijk, dat Lukas zich hierbij niet aan de chronologische ordehoudt. Maar hoe dit zij, dogmatisch belang heeft de vraag niet.Indien Judas het avondmaal gebruikte, dan zat hij aan als discipelvan Jezus; dat was hij, zoo deed hij zich voor, wat hij innerlijkin zijn hart tegen Jezus overlegde, bleef voor zijne eigene rekening.M. Vitringa VIII 347. Evenzoo werd later het avondmaal348uitsluitend in den kring der gemeente door de geloovigen gevierd,Hd. 2:42, 20:7. Ongeloovigen hadden wel toegang tot de vergaderingder gemeente, waarin het woord werd bediend, 1 Cor.14:22-24, maar waren uitgesloten van die, waarin de agapaewerden gehouden en het avondmaal werd gevierd, 1 Cor. 11:18,20, 33. Zoo bleef het ook, toen allengs in de tweede eeuw hetavondmaal van de agapae werd losgemaakt en in dezelfde vergaderingals de bediening des woords des morgens plaats had.Het eerste deel was voor allen toegankelijk, maar het tweededeel nam eerst een aanvang, als ongeloovigen, catechumenen,geëxcommuniceerden enz. verwijderd waren. In dit tweede gedeelteder godsdienstoefening werden de sacramenten bediend; en hetwas oude en algemeen verbreide gewoonte, dat zij, die na beeindigingvan het catechumenaat gedoopt werden, terstond daarophet avondmaal ontvingen. Toen de kinderdoop in gebruik kwam,werd deze gewoonte ook bij de kinderen gevolgd en bovendienaangedrongen door de heerschende exegese van Joh. 6:53, volgenswelke dit vers van het avondmaal gold en dit sacrament duseven noodzakelijk ter zaligheid was als de doop. In het Westensleet echter deze gewoonte vooral sedert de twaalfde eeuw weeruit en werd zij allengs door verschillende synoden onnoodigverklaard, cf. Trid. 21 c. 4. Maar in de Grieksche en andereOostersche kerken bleef ze bestaan en wordt nog heden ten dageaan pasgedoopte kinderen het avondmaal bediend in den vormvan een in wijn gedoopt stukske brood, Art. Kinderkommunionin Herzog2 7, 671. M. Vitringa VIII 368. 612. Maar de magischeopvatting van het avondmaal had nog erger misbruiken ten gevolge.De oorspronkelijke eenvoud ging onder allerlei plechtigeceremoniën teloor. Niet alleen door zelfbeproeving, maar ook doorvasten, wassching der handen, kleeding enz. moesten zich decommunicanten voor het avondmaal voorbereiden. Het brood werdeerst met de bloote hand, later in een linnen doekje of een goudenbakje, en nog later, sedert de elfde eeuw, met den mond en inknielende houding bij het altaar van den priester aangenomen.Het geconsacreerde brood werd niet alleen genoten door de communicantenin de kerk, maar ook aan de kranken in hunne woningbediend, als een viaticum aan stervenden medegegeven en totafwering van allerlei rampen en verkrijging van allerlei zegeningenen weldaden nuttig geacht. Niet alleen tot de levenden maar ook349tot de dooden strekte de werking van het sacrament zich uit.Reeds van ouds bestond het gebruik, om niet alleen voor zichzelfmaar ook voor gestorven verwanten op hun sterfdag offergavente brengen en voor hunne ziel te bidden. En toen nu de leer vanhet vagevuur door Gregorius M. was vastgesteld, het avondmaalals eene offerande van het eigen lichaam en bloed van Christuswerd opgevat en de deelneming der gemeente hoe langer hoeminder werd, toen stond het weldra vast, dat de mis niet alleenvoor aan- of afwezige levenden maar ook voor de gestorvenen inhet vagevuur vermindering van boetedoeningen en tijdelijke straffenbewerken kon, M. Vitringa VIII 733. Herzog2 9, 623 f. Al dezeverbasteringen maakten terugkeer tot de H. Schrift noodzakelijk,volgens welke het avondmaal een maaltijd is, zonder aanzittendegasten niet bestaanbaar, en uitsluitend voor geloovigen bestemd.Om zuiver te gaan en de Schrift te dezen opzichte ten volle tothaar recht te laten komen, stelden de Gereformeerden gewoonlijktwee vragen: 1o wie recht op het avondmaal hebben en ertoemoeten naderen, en 2o wie door de kerk tot het avondmaal moetenworden toegelaten of daarvan moeten geweerd worden, Heid. Cat.81. 82. De eerste vraag handelt over den plicht der communicanten,de tweede over den plicht der kerk en van hare dienaren. Op delaatste vraag werd ten antwoord gegeven en kon het antwoordnaar de H. Schrift niet anders luiden, dan dat de kerk van hetavondmaal had te weren, allen, die zich met hunne belijdenis en hunleven als ongeloovige en goddelooze menschen aanstellen. Hetavondmaal is een goed der kerk, door Christus aan zijne gemeentegegeven en dus alleen te genieten door huisgenooten des geloofs.Ongedoopten, ongeloovigen, ketters, scheurmakers, openbare zondaren,geëxcommuniceerden waren daardoor vanzelf buitengesloten.Maar het getal dergenen, die op het avondmaal recht hadden,werd nog veel meer beperkt. Ten eerste werd door de verwerpingvan mis en vagevuur ook de bediening van het avondmaal voorde gestorvenen afgeschaft. In de Schrift komt iets dergelijks danook met geen enkel woord voor. Wel spreekt Paulus 1 Cor. 15:29van zulken, die zich ὑπερ των νεκρων lieten doopen. Maar ookal moest (wat echter volstrekt niet bewezen is, cf. Cremer3, 156)deze plaats zoo worden verstaan, dat er in dien tijd Christenen waren,die zich ten nutte van ongedoopt gestorven vrienden lieten doopen,dan nog bedient de apostel zich van dit gebruik niet anders dan350als een bewijs voor de opstanding en laat hij het zonder goed- ofafkeuring staan. De kerk heeft den doop voor de dooden, diebij enkele secten in gebruik was, op het concilie te Carthago 397beslist veroordeeld en kan er daarom geen argument aan ontleenenvoor de bediening van het avondmaal ten nutte van gestorvenen.Ten tweede hadden vele Gereformeerden er bezwaartegen, dat het avondmaal buiten de openbare vergadering dergeloovigen in eene private woning aan kranken en stervenden zouworden bediend, Musculus, Bullinger, Beza, Danaeus, Aretius enz.,de Geref. kerken van Frankrijk, Schotland, Nederland enz. Enwel stonden anderen, zooals Calvijn, Oecolampadius, Martyr,Zanchius, de kerken van Engeland, Polen, Hongarije enz. ditsoms toe. Maar ook dan beperkten zij het toch gewoonlijk zoo,dat er eene kleine vergadering van geloovigen bij tegenwoordigmoest zijn en daardoor alle aanleiding tot superstitie voorkomenof vermeden werd, Voetius, Pol. Eccl. I 758. M. Vitringa VIII356. Moor V 660. Ten derde zijn ook de kinderen van hetavondmaal uitgesloten. Trente veroordeelde alleen de noodzakelijkheid,maar niet de geoorloofdheid van het avondmaal voor kinderen.En op dat standpunt plaatste zich van de Gereformeerdenook Musculus in zijne Loci Communes p. 471-473. Hij voerdedaarvoor deze gronden aan, dat wie de beteekende zaak bezitook recht heeft op het teeken; dat kinderen, die blijkens dendoop de genade der wedergeboorte kunnen ontvangen ook zonderbewustzijn in dat geestelijk leven gevoed kunnen worden; datChristus de zaligmaker van heel zijne gemeente, ook van dekinderen is en hen allen spijst en drenkt met zijn lichaam enbloed; dat de vermaning tot zelfbeproeving 1 Cor. 11:26-29niet als algemeene eisch door den apostel is bedoeld. Maar aldeze gronden verliezen hun gewicht tegenover deze overwegingen:1o in het O. T. was er een groot verschil tusschen besnijdenisen pascha. De besnijdenis was voor alle kinderen van het manlijkgeslacht voorgeschreven, maar het pascha werd, niet terstond bijde instelling, maar later in Palestina bij den tempel te Jeruzalemgevierd; zeer jonge kinderen waren er dus vanzelf van uitgesloten.2o Evenzoo is er een groot onderscheid tusschen doop en avondmaal.De doop is het sacrament der wedergeboorte, waarbij demensch passief is; het avondmaal is het sacrament van de opwassingin de gemeenschap van Christus, van de voeding des351geestelijken levens en onderstelt bewust, handelend optreden bijdien, die het ontvangt. 3o Christus stelde het avondmaal temidden zijner jongeren in, zeide tot hen allen: neemt, eet, drinkt,en onderstelt, dat zij het brood en den wijn uit zijne hand aannemen.En Paulus zegt, dat de gemeente te Corinthe samenkwamom te eten en geeft geen anderen indruk, dan dat alleen bewuste,volwassen personen aan het avondmaal deelnemen. 4o In 1 Cor.11:26-29 stelt de apostel bepaald den eisch, dat men voorhet avondmaal zichzelf beproeve, opdat men het lichaam desHeeren kunne onderscheiden en niet onwaardiglijk ete en drinke.Deze eisch is gansch algemeen gesteld, tot alle deelnemers aanhet avondmaal gericht en sluit daarom vanzelf de kinderen uit.5o Onthouding van het avondmaal aan de kinderen doet hen geenenkele weldaad van het verbond der genade derven. Dit warewel het geval, wanneer hun de doop werd onthouden. Want ditkan niet doen dan wie meent, dat de kinderen buiten het verbondder genade staan. Maar met het avondmaal is het anders gesteld.Wie aan kinderen den doop maar niet het avondmaal bedient,erkent, dat zij in het verbond en alle weldaden daarvan deelachtigzijn. Hij onthoudt hun slechts eene bijzondere wijze, waaropdezelfde weldaden beteekend en verzegeld worden, wijl deze aanhun leeftijd niet past. Het avondmaal geeft toch geen enkeleweldaad, welke niet te voren reeds in het woord en den doop doorhet geloof werd geschonken.

Dit onderscheid tusschen doop en avondmaal maakte al spoedigeene voorbereiding voor de waardige ontvangst van het tweedesacrament noodzakelijk. In den apostolischen tijd, toen er in denregel slechts volwassenen gedoopt werden, was er zulk eene voorbereidingnog niet. Wie het woord des evangelies hoorde enaannam, werd terstond gedoopt en tot het avondmaal toegelaten.Doch toen in de volgende eeuw de overgangen tot het Christendomtalrijker maar ook minder betrouwbaar werden, kwam allengshet catechumenaat op, dat eerst voor den doop en later, na hetalgemeen worden van den kinderdoop, voor het avondmaal moestvoorbereiden. In de Roomsche kerk ging deze voorbereiding allengsgeheel op in het sacrament van het vormsel, dat uit de oorspronkelijkmet den doop verbonden handoplegging zich ontwikkeldeen met eene zalving zich verbond. De Reformatie verwierp ditsacrament, wijl het in de Schrift geen grond had, en stelde er352de catechese en de openbare belijdenis voor in de plaats, cf.Höfling, Das Sakr. der Taufe II 347 f. Bachmann,Die Gesch. der Einführung der Confirmation,Berlin 1852. Caspari, Die evang.Confirmation vornehmlich in der luth. K. Erl. 1890. Art. inHerzog2 8, 143. Daardoor werd de overgang gemaakt van dendoop tot het avondmaal en de kerk tevens voor verbasteringbehoed. Calvijn wilde, dat, als een kind genoegzaam in den catechismusonderwezen was, het openbaar in de gemeente belijdenisvan zijn geloof zou doen, bij Bachmann t. a. p. 70. à Lascowenschte, dat kinderen, die veertien jaren oud geworden waren,belijdenis voor de gemeente zouden doen en den volgenden Zondagaan het avondmaal zouden gaan; maar wie slecht leefden, werdenvermaand en eindelijk, bij gebleven hardnekkigheid, op achttien- oftwintigjarigen leeftijd van de gemeente afgesneden, ib. 115.De Ned. Kerkenordeningen schrijven evenzoo een belijdenis voorden kerkeraad of in het midden der gemeente voor, en sprekensoms nog van een voorafgaand onderzoek voor den kerkeraad.Deze theorie liep zuiver: de kinderen der geloovigen worden alsgeloovigen gedoopt, dan in de waarheid onderwezen, bij voldoendonderzoek en na openbare belijdenis tot het avondmaal toegelatenof bij onchristelijke leer of ongeregelden wandel na herhaaldevermaning uit de gemeente verwijderd. Naar deze leer is nogons kerkelijk leven in te richten, al stuit zij ieder oogenblik opbezwaren der practijk. Want piëtisme en rationalisme zijn altijdgeneigd om te scheiden wat God heeft saamgevoegd en metminachting van het sacrament op persoonlijke bekeering of opkerkelijke aanneming of bevestiging den nadruk te leggen. Maarde regel des verbonds is deze, dat de kerk hare jeugdige leden,die als kinderen des verbonds geboren en door den doop haaringelijfd zijn, opvoede tot zelfstandige, persoonlijke belijdenis enop dien grond hen toelate tot het avondmaal. Over het hartoordeelt zij niet en kan zij niet oordeelen. Terwijl zij dus eenerzijdsvan het avondmaal allen weert, die met belijdenis of leven zichals ongeloovige en goddelooze menschen aanstellen, laat zij aande andere zijde nimmer van de ernstige prediking af, dat hetavondmaal alleen is ingesteld voor hen, die zichzelven vanwegehunne zonden mishagen, nochtans vertrouwen, dat deze hun omChristus’ wil vergeven zijn en ook begeeren hoe langer hoe meerhun geloof te sterken en hun leven te beteren.





Please send all questions and comments to Dmytro (Dima) Bintsarovskyi:
dbintsarovskyi@tukampen.nl

x
This website is using cookies. Accept