Gereformeerde dogmatiek. 1e druk

§ 51.

De Sacramenten.

1. Bij het woord komt als tweede genademiddel het sacrament.De H. Schrift kent dezen naam niet en heeft ook geenleer over de sacramenten in het algemeen. Zij spreekt wel vanbesnijdenis en pascha, van doop en avondmaal, maar vat dezeinstellingen niet onder één begrip saam. Zoo geschiedde ook nogniet in de eerste christelijke gemeenten. Ofschoon wij Hd. 2:42lezen, dat de gemeente te Jeruzalem volhardde in de leer derapostelen, in de gemeenschap, in de breking des broods en inde gebeden, en uit Hd. 6:4 kunnen opmaken, dat er eene bedieningdes woords was, weten wij toch van de inrichting dergemeentevergadering te Jeruzalem weinig af. Iets meer is uit1 Cor. 11:1-14:40 ons bekend van de godsdienstoefeningender geloovigen uit de Heidenen. Nadat de geloovigen op grond216van persoonlijke belijdenis door den doop op den naam vanChristus in de gemeente, εἰς ἑν σωμα, opgenomen waren, Rom.6:3-5, 1 Cor. 12:13, Gal. 3:27, kwamen zij geregeld opden dag des Heeren saam, Hd. 20:7, 1 Cor. 16:2, Op. 1:10.Waarschijnlijk hielden zij op dien dag twee vergaderingen, eenetot den dienst des woords, waarbij de toegang ook voor niet-ledenvrijstond, 1 Cor. 14:23, een gedeelte uit de des O. T. Schrift enlater ook uit de apostolische geschriften werd voorgelezen, iederlid der gemeente vrij het woord kon nemen, 1 Cor. 14:26, engebeden en gezongen werd, Hd. 2:42, Rom. 12:12, 1 Cor. 14:14,15, 26; en eene andere tot viering van het avondmaal, εἰςτο φαγειν, 1 Cor. 11:33, waaraan alleen de geloovigen mochtendeelnemen, 10:16v., 11:20v., waarin eerst gebeden en gedanktwerd, dan een gemeenschappelijke maaltijd (ἀγαπη) Jud. 12,2 Petr. 2:13 gehouden werd van de door de geloovigen saamgebrachtegaven, daarna wederom gebeden en gedankt (εὐχαριστια)en het avondmaal gevierd werd. Wel meenen Jülicher, Spitta,Haupt, Hoffmann, Drews e. a., dat in den apostolischen tijd hetavondmaal niet van den gewonen maaltijd onderscheiden was,maar dat heel de ἀγαπη een εὐχαριστια,een δειπνον κυριακονwas, maar dit gevoelen wordt door Harnack, Zahn, Grafe e. a.terecht verworpen; Jezus stelde het avondmaal na den gewonenmaaltijd in, Mt. 26:26, 1 Cor. 11:25, en Paulus onderscheidtbeide in 1 Cor. 11:20, 21 en stelt voor, om ze geheel te scheiden,doordat de gewone maaltijd te voren in huis gehoudenworde, 1 Cor. 11:22, Weiszäcker, Das apost. Zeitalter2 S. 566 f.Moeller-von Schubert, Kirchengesch. I 96 f. 130 f. Zahn art.Agapen en Drews art. Eucharistie in Herzog3. W. Schmidt,Dogm. II 466. Maar in de tweede eeuw kwam hier allengsgroote verandering in. De viering van het avondmaal werd, omwelke redenen dan ook, cf. Drews in Herzog3 5, 562, van deagapae losgemaakt, en de beide vergaderingen, die tot den dienstdes woords en die tot het avondmaal, werden vereenigd. Voortaanhad de viering van het avondmaal in de gewone godsdienstoefeningna de bediening des woords plaats; de godsdienstoefeningwerd in twee gedeelten onderscheiden, bij het eerste, de bedieningdes woords, mochten ook Heidenen of althans catechumenen enpoenitenten tegenwoordig zijn, maar het tweede, de viering vanhet avondmaal, stond alleen voor de gedoopten open, en kreeg217door de bijvoeging van doopsbelijdenis, doopsbediening, oratiodominica en allerlei ritueele en symbolische handelingen hoelanger hoe meer een mysterieus karakter. Het wijd verbreidegrieksche mysteriewezen kreeg invloed op den christelijken godsdienst.In het N. T. is μυστηριονde naam voor woorden en daden Gods, die vroeger verborgen waren maar die nu openbaarzijn geworden, deel I § 30. Maar dit woordkreeg in de christelijke kerk spoedig eene gansch andere beteekenis en werd deaanduiding van al wat in den christelijken godsdienst geheimzinnigen onbegrijpelijk was. In het latijn werd dit woord door sacramentenovergezet, dat de beteekenis had van eed, vooral doorden soldaat aan het vaandel af te leggen, of van eene geldsom,die bij een proces in een locus sacer moest neergelegd wordenen bij verlies van het proces aan de goden verviel, maar dat nude gedachte van eene geheimzinnige, heilige handeling of zaakin zich opnam. In dezen zin kon al wat met God en zijne openbaringin eenig verband stond, een sacrament worden genoemd,de openbaring zelve en haar inhoud, de leer, de triniteit, devleeschwording enz., voorts allerlei teekenen, zooals het teekenvan het kruis, het zout, dat aan de catechumenen gegeven werd,eindelijk alle heilige handelingen, priesterwijding, huwelijk, exorcisme,sabbatsviering, besnijdenis en alle ceremoniën; cf. behalvede werken, deel I 530v. genoemd, Moeller-v. Schubert I 332 f.en daar aangehaalde litteratuur. Herzog2 art. Sakrament. Ziegert,Ueber die Ansätze zu einer Mysterienlehre, Stud. u. Kr. 1894.Al treden nu onder deze met den naam van sacrament aangeduideheilige handelingen doop en avondmaal nog altijd duidelijk opden voorgrond, toch was de vaagheid van den naam oorzaak,dat het getal der sacramenten langen tijd onbepaald bleef. OokAugustinus bezigt het begrip nog in ruimeren zin en gaat bijzijne definitie van die beteekenis uit. Eerst Pseudodionysius inde 6e eeuw telde in zijne eccl. hier. IV 2 sq. zes sacramenten:doop, confirmatie, eucharistie, priesterwijding, monnikwijding engebruiken bij de begrafenis. Maar de scholastiek sloot zich inde bepaling van het begrip sacrament bij Augustinus aan enrekende er verschillende heilige zaken en handelingen onder.Hugo van St. Victor, de Sacr. I 9, 7 noemt niet minder dan 30sacramenten en verdeelt ze in drie klassen: zulke, die tot dezaligheid noodig zijn (doop, confirmatie, eucharistie enz.), zulke,218die eene hoogere genade mededeelen (gebruik van wijwater enz.)en zulke, die dienen tot voorbereiding voor de overige sacramenten(wijding van heilige gereedschappen enz.). Abaelard telt er vijf:doop, confirmatie, eucharistie, laatste oliesel en huwelijk, terwijlRobert Pullus er ook vijf noemt, maar de beide laatste doorbiecht en priesterwijding vervangt. Bernard geeft geen getal opmaar noemt op verschillende plaatsen doop, voetwassching, confirmatie,eucharistie, biecht, laatste oliesel, priesterwijding, investituur,huwelijk met den naam van sacramenten. Eerst Lombardus,Sent. IV dist. 2 heeft het bekende zevental, maar ook na hemspreken theologen en synoden (bijv. het lateraanconcilie van 1179)nog van sacramenten in ruimen zin. En dit duurt, totdat desententiae van Lombardus algemeen handboek voor de studie dertheologie werden en het concilie te Florence 1439 het zeventalvaststelde, cf. Schwane, D. G. III 584 f. Harnack, D. G. III 463.Met deze beperking van het getal ging de bepaling van het begriphand aan hand. Bij de kerkvaders werden vele heilige handelingen,vooral doop en avondmaal, wel hoog verheven, en vaneene bovennatuurlijke kracht en genade voorzien gedacht. Maareene leer der sacramenten ontbreekt; de verhouding van hetzinnelijk en geestelijk element wordt niet duidelijk bepaald, ende wijze van werking niet helder omschreven. Augustinus onderscheidtin de sacramenten twee bestanddeelen: dicuntur sacramenta,quia in eis aliud videtur, aliud intellegitur. Quod videtur,speciem habet spiritalem, Serm. 272. detrahe verbum et quid estaqua nisi aqua? accedit verbum ad elementum et fit sacramentum,in Ev. Joh. 80, 3. Soms legt hij zoozeer den nadruk op hetwoord en voor de werking van het sacrament op het geloof vanden ontvanger, dat het teeken slechts een beeld wordt van debeteekende zaak. Maar aan de andere zijde gaf hij zulk eenruime definitie van het begrip sacrament, dat er allerlei kerkelijkehandelingen onder vallen konden, en bond hij tegen de Donatistende sacramenten zoo aan de kerk, dat zij door de ketters welkonden meegenomen worden maar toch alleen binnen de kerk degenade konden meedeelen, Hahn, Die Lehre v. d. Sakr. Breslau1864 S. 11 f. Harnack, D. G. III 141.

De eigenlijke leer der sacramenten is een product der middeleeuwschescholastiek; zij eerst stelde een nauwkeurig en dikwerfsplinterig onderzoek in omtrent het begrip, de instelling, den219bedienaar, de noodzakelijkheid, de doelmatigheid, het getal, debestanddeelen, de verhouding van het sacramentum en de ressacramenti, het onderscheid tusschen de sacramenten in het paradijs,het oude en het nieuwe testament, het onderling verschilder zeven sacramenten, de physische of moreele werking, deonderscheidene genade, die zij mededeelen, de vereischten voor deuitdeeling en de ontvangst der sacramenten, Hugo Vict., de sacramentis.Lombardus, Sent. IV 1. 2. en comm. van Thomas,Bonaventura, Duns Scotus. Thomas, S. Theol. III qu. 60-65.Bonaventura, Brevil. VI 1-5. Schwane, D. G. III 579-605.Harnack, D. G. III 466 f. Resultaat van deze scholastieke ontwikkelingwas, dat ten deele reeds op vroegere conciliën maarvooral te Trente over de leer der sacramenten in het algemeenhet volgende vastgesteld werd: 1o alle sacramenten des N. Verbondszijn door Christus ingesteld en zijn zeven in getal: doop,confirmatie, eucharistie, boete, laatste oliesel, priesterwijding enhuwelijk. 2o Deze zijn alle ware en eigenlijke sacramenten, vandie des O. Verbonds wezenlijk onderscheiden, maar toch onderlingin waarde verschillend. 3o Zij zijn, ofschoon niet alle voor iedermensch, tot zaligheid noodzakelijk, zoodat zonder hen of althanszonder verlangen ernaar, door ’t geloof alleen, de genade derrechtvaardigmaking niet te verkrijgen is. 4o Zij beteekenen nietalleen de genade, maar bevatten haar ook en deelen haar ex opereoperato mede. 5o Van de zijde des bedienaars wordt voor de waarachtigheidvan het sacrament minstens vereischt, dat hij de intentiehebbe om te doen, wat de kerk doet, maar is het overigensonverschillig, of hij in doodzonde verkeert. 6o Wettige uitdeelersder sacramenten zijn alleen de geordende priesters, maar confirmatieen priesterwijding geschieden alleen door den bisschop, ende doop mag in geval van nood ook door leeken bediend. 7o Vande zijde des ontvangers is alleen noodig, dat hij de intentie hebbeom te ontvangen wat de kerk geeft en aan de genade geenhindernis in den weg legge. 8o Ieder sacrament verleent eenebijzondere genade, en doop, confirmatie en ordening verleeneneen character indelebilis. Cf. Conc. Trid. VII de sacr. Cat. Rom.II cap. 1. Bellarminus, Controv. III de sacramentis in genere in2 boeken. Theol. Wirceb. ed. 3 IX 1-151. Perrone, Prael.theol. ed. Lov. V 301-391. Simar, Dogm.3 659-693. Oswald,Die dogm. Lehre v. d. h. Sakr. der Kath. Kirche2 I 20-132.220Möhler, Symbolik § 28. Jansen, Prael. III 281-367 enz. Overde sacramentsleer in de Grieksche kerk verg. Kattenbusch,Vergl. Confessionskunde I 393 f.

2. De ontwikkeling dezer sacramentsleer toont, dat zij zichhoe langer hoe verder van de Schrift had verwijderd. Vooral indrieërlei opzicht is dit het geval. Ten eerste wordt de genade,welke het sacrament mededeelt, door Rome alleen opgevat alseene gratia sanctificans, d. i. als eene kracht, die in den menschwordt ingestort, hem tot de bovennatuurlijke orde verheft en derGoddelijke natuur deelachtig maakt. De genade is van de schulden vergeving der zonden schier geheel losgemaakt en in eeneaan den mensch van buitenaf toekomende, bovennatuurlijke gaveveranderd. Ten tweede is de band van het sacrament aan hetwoord door Rome zoo goed als geheel verbroken; het woord heeftwel eenige beteekenis, maar slechts eene voorloopige en praeparatoire;het geloof, dat door het woord gewerkt wordt, is nietsdan een historisch geloof, dat ter zaligheid onvoldoende is endoor de liefde, d. i. door de gratia infusa moet aangevuld worden.En deze gratia wordt alleen meegedeeld door het sacrament, datdaarom eene eigene, zelfstandige plaats inneemt naast het woorden het in waarde verre overtreft. Ten derde is het geloof volstrektgeen vereischte meer in den ontvanger van het sacrament; degenade ligt als gratia sanctificans, als iets materieels, in hetsacrament besloten, wordt erdoor medegedeeld ex opere operato,en onderstelt dus hoogstens, dat de ontvanger geen onoverkomelijkehindernis in den weg legge. Het sacrament werkt dus physischen magisch, krachtens eene macht, door God aan den priestergeschonken, als een instrument in zijne hand. Op alle drie puntenheeft de Hervorming de Roomsche sacramentsleer naar de Schriftherzien en gewijzigd; Zwingli, Luther, Calvijn waren hierbij metelkander eenstemmig en spraken het gemeenschappelijk uit, datde genade, die in het sacrament werd meegedeeld, in de eersteplaats de vergevende genade was en niet op de lagere, van hetdonum superadditum verstoken natuur maar op de zonde betrekkinghad; dat het sacrament een teeken en zegel was, aan hetwoord gehecht, geen enkele genade meedeelde, die niet door hetwoord geschonken werd en dus zonder het woord hoegenaamdgeen waarde had; en dat niet het sacrament zelf maar toch wel221zijne werking en vrucht afhing van het geloof en in den ontvangerdus altijd het zaligmakend geloof onderstelde. Maar overigensopenbaarde zich in de sacramentsleer tusschen de Hervormers alspoedig belangrijk verschil. De sacramenten werden tusschenRoomschen, Lutheranen, Zwinglianen, Gereformeerden, Anabaptistenenz. het middelpunt van den strijd. Zij werden het schibbolethvan elk dogmatisch systeem; daarin belichaamden zich practischen concreet de beginselen, van welke men in kerk en theologie,in leer en leven uitging; de verhouding van God en wereld,schepping en herschepping, Goddelijke en menschelijke natuurvan Christus, zonde en genade, geest en stof kwam in het sacramenttot hare practische toepassing; alle strijd bewoog zich omde unio sacramentalis, de vereeniging van teeken en beteekendezaak, het verband van sacramentum en res sacramenti. Lutherlegde eerst, in 1518 en 1519, al den nadruk op het geloof, datalleen het sacrament werken doet en zoo de gemeenschap aanChristus en zijne weldaden ons deelachtig maakt; dan, van 1520tot 1524, brengt hij het sacrament vooral in verband met hetwoord, waarvan het een teeken en zegel is; en eindelijk, na 1524,kwam hij er, uit vrees voor de Wederdoopers, meer en meer toe,om de sacramenten onontbeerlijk te achten, hun objectief karakterop grond van de instelling van Christus te handhaven, en hetverband tusschen teeken en beteekende zaak temporeel, corporeelen locaal op te vatten, zoodat naar de latere Luthersche voorstellingde res coelestis in, met en onder het element verborgenis, gelijk de kracht des H. Geestes ingegaan is in het woord,en de genade door de sacramenten werkt als door hare instrumenta,media, adminicula, vehicula, organa, Luther bij KöstlinII 503 f. Heppe, Dogm. d. d. Prot. III 39 f. Symb. Bücher ed.Müller S. 39. 41. 202. 264. 321 enz. Gerhard, Loc. XVIII.Quenstedt, IV 73-88. Schmid, Dogm. d. ev. luth. K. § 53.Daartegenover leerde Zwingli, dat de sacramenten, wijl zij alleenbediend worden aan zulken, die het geloof en door dat geloofChristus en al zijne weldaden deelachtig zijn, in de eerste plaatsteekenen en bewijzen des geloofs, belijdenisacten zijn, en dan inde tweede plaats ook middelen tot versterking des geloofs, wijlzij ons herinneren de weldaden, waarop ons geloof betrekkingheeft, ons geloof steeds meer van onszelven af op Gods genadein Christus richten en daardoor dat geloof oefenen en sterken,222Zwingli, Fidei ratio bij Niemeyer, Conf. Ref. 24-26. Expos.chr. fidei, ib. 50-53, en voorts Zeller, Das theol. System Zw.111 f. Nu vat ook Calvijn de sacramenten wel op als belijdenisacten,als mutua nostra erga Deum pietatis testificatio. Maardat zijn zij bij hem toch eerst in de tweede plaats; allereerstzijn de sacramenten divinae in nos gratiae testimonia externosigno confirmata, teekenen en zegelen van de beloften Gods inzijn woord, spiegels, waarin wij den rijkdom zijner genade aanschouwen.Het onzichtbaar element, de materia en substantia vanhet sacrament, is dus het woord, de belofte, het verbond dergenade, de persoon van Christus met al zijne weldaden. Maarhet zichtbaar element houdt deze geestelijke goederen niet inzich besloten, het schenkt ze ons niet propria, intrinseca virtute,God staat zijn werk niet aan de teekenen in het sacrament af,Hij en Hij alleen is de bezitter en blijft ook de eenige uitdeelervan genade. De teekenen doen alleen instrumenteelen, ministerieelendienst; God bedient er zich van, om zijne genade mee te deelen.Maar Hij deelt deze genade alleen mede aan wie gelooven enversterkt en voedt dan hun geloof; ongeloovigen ontvangen alleenhet teeken zonder de beteekende zaak. Hoe nu God van de sacramentenzich bedient ter uitdeeling zijner genade, wordt bijCalvijn en ook bij de latere Gereformeerden niet duidelijk. Erblijft daarom voor allerlei vragen plaats; is de genade altijd methet teeken verbonden, zoodat het sacrament objectief steeds hetzelfdeblijft? of verbindt God de genade met het teeken alleen,wanneer het sacrament door geloovigen ontvangen wordt? ofbiedt God de genade met het teeken ook aan de ongeloovigegebruikers aan, zoodat het hun schuld is, als zij alleen het teekenaannemen en ontvangen? waarin is de sacramenteele genade onderscheidenvan die, welke de geloovigen reeds vroeger ontvingen,en waarin verschilt zij van de subjectieve werking des H. Geestes,die het oog der geloovigen voor het sacrament opent en hun hartervoor ontsluit? gaat de uitdeeling der genade gepaard met debediening of de ontvangst van het teeken? heeft zij daarmedetegelijkertijd plaats of kan zij ook vroeger of later geschiedenen de vrucht van het sacrament dus vóór en onder en na deontvangst worden genoten? cf. Calvijn, Inst. IV 14. Catech.Genev. 5. Cons. Tigur. Usteri, Stud. u. Krit. 1884 S. 417-455.Conf. Gall. 34. 37. Belg. 33. Cat. Heid. qu. 66. 67 enz. a Lasco,223Op. ed. Kuyper I 115-232. 511-514. Bullinger, Huysboek V 6.Sohnius, Op. I 55. Beza, Tract. Theol. I 206. Junius, ThesesTheol. 49. 50. Zanchius, Op. VIII 511. Polanus, Synt. Theol.VI 49-51. Synopsis pur. theol. 43. Turretinus, Theol. El. XIXqu. 1-10. Moor V 218-267. Vitringa VI 308 enz.

Buiten de Luthersche en de Gereformeerde kerken, die innavolging van Luther en Calvijn het objectief karakter der sacramentenhandhaafden, vond de leer van Zwingli hoe langer hoemeer ingang. De Wederdoopers namen voetwassching, doop enavondmaal nog wel als sacramenten aan, maar zagen er tochalleen teekenen en symbolen, geen zegelen in; de sacramentenstellen wel zichtbaar de weldaden voor oogen, die de geloovigenvan God hebben ontvangen, maar zij doen dat als belijdenissenvan ons geloof en deelen geen genade mede, Cloppenburg, Op. II238. De Socinianen keurden evenals Zwingli den naam sacramentaf, beschouwden het avondmaal als een gedachtenismaaltijd eneen verklaring van wat wij in Christus hebben, en ontkenden,dat de doop op een bevel van Christus berustte en eene blijvendeinstelling was, Fock, Der Socin. 559 f. De Remonstranten beledenin hunne confessie c. 23 nog wel, dat God in de sacramentenzijne weldaden vertoont en certo modo exhibet atque obsignat,maar hunne Apologie deed zien, dat zij daaronder geen bezegelingvan Gods belofte en geen meedeeling zijner genade verstonden;de sacramenten zijn teekenen van het verbond tusschen God enmenschen, waarbij dezen zich verplichten tot een heilig leven enGod zijne genade hun zichtbaar voor oogen stelt, cf. Limborch,Theol. Christ. V 66. Bij de Rationalisten werden de sacramententot herinnerings- en belijdenisteekenen, wier doel was bevorderingder deugd, en die daarom licht met andere plechtige ceremoniënkonden vermeerderd worden, Wegscheider § 165. De Kwakersverwierpen de sacramenten als joodsch ceremonieel, vatten dendoop als Geestesdoop ons, die ons van onze zonden reinigt, en hetavondmaal als afbeelding van de voeding onzer ziel door Christus,Barclay, Verantwoording 1757 bl. 325. Dit ontbindend proceswerd inzoover door Schleiermacher gestuit, als hij eene pogingwaagde, om het objectief karakter der sacramenten te handhavenen al de verschillende opvattingen in eene hoogere eenheid teverbinden. Hij omschreef ze daartoe als fortgesetzte WirkungenChristi, in Handlungen der Kirche eingehüllt und mit ihnen auf224das Innigste verbunden, durch welche er seine hohepriesterlicheTätigkeit auf die Einzelnen ausübt und die Lebensgemeinschaftzwischen ihm und uns, um derentwillen Gott allein die Einzelnenin Christo sieht, erhält und fortpflanzt, Chr. Gl. § 143. Maardeze poging tot verzoening slaagde niet. De Wirkungen Christi,in Handlungen der Kirche eingehüllt, lieten onbeslist, wat in desacramenten het eerste en voornaamste was. Zoo ging de theologieweldra weer in verschillende richtingen uiteen. Sommigen blevenhet bemiddelend standpunt innemen, Nitzsch, Chr. Lehre § 191.Kaftan, Dogm. 595. Oosterzee, Dogm. II 815; anderen reproduceerdenhet gevoelen van Zwingli, Lipsius, Dogm. § 807 f.840 f. Schweizer, Chr. Gl. II 400 f. Biedermann, Chr. Dogm.II 632. Ritschl, Unterricht in der christl. Rel. § 83. Scholten,L. H. K. II 310, of keerden tot het confessioneele standpuntvan de Luth. of Geref. kerken terug, Philippi, Kirchl. Gl. V 2.Hodge, Syst. Theol. III 485. En eindelijk werd door de Neolutheranenin Duitschland en door de Zwinglianen en de Puseyistenin Engeland eene leer der sacramenten voorgedragen, die veelzinsaan Rome herinnerde, de genade door het sacrament heen lietinwerken niet alleen op de ziel, maar ook op de geistleiblichenatuur en op het lichaam van den mensch, en het getal dersacramenten dikwerf uitbreidde, Höfling, Das Sakr. der Taufe,Erl. 1859 I 18-20. Hofmann, Schriftbeweis II 2 S. 167 f.Thomasius, Christi Person u. Werk II3 355 f. Delitzsch, Bibl.Psych.2 340. 350. 354. Martensen, Dogm. § 247-258. Vilmar,Dogm. II 226 f. Paget, Sacraments in Gore’s Lux mundi 1892p. 296-317.

3. De Schrift kent het woord sacrament niet en bevat ookin het afgetrokkene geen leer over de sacramenten. Wel spreektzij van verschillende kerkelijke handelingen in O. en N. Test.maar zij vat die niet onder een gemeenschappelijk begrip samen.En ook in de christelijke kerk is niet het begrip maar de zaakhet eerste; onderscheidene leerstellingen en gebruiken der kerkwerden allengs met den naam van sacrament aangeduid. Daaromis het te begrijpen, dat zeer velen tegen dezen naam bezwaarhadden en hem liefst door dien van teekenen, zegelen, geheimteekens,mysteriën, Geheimnisse wilden vervangen. Niet alleenCarlstadt, Zwingli, Socinus, Schleiermacher, Doedes enz. keurden225het woord af; maar ook Luther zeide in zijn praeludium decaptivitate Babylonica, dat de Schrift het woord niet kende indie beteekenis, welke het had in de theologie; Calvijn, Inst. IV14, 13 merkte op, dat de kerkvaders in het latijnsche woordeen nieuwen zin hadden gelegd; Melanchton verving in de eersteuitgave zijner Loci het woord sacramenta door signa, en ookMusculus, Hottinger, Burman, Coccejus e. a. gaven aan de Schriftuurlijkenamen van teekenen en zegelen de voorkeur. Dit bezwaartegen den naam wordt nog daardoor versterkt, dat de griekschebeteekenis van het woord μυστηριον, in het latijn doorsacramentumvertaald, op de opvatting van de met dien naam aangeduidekerkelijke plechtigheid invloed heeft geoefend. Toch isom dit alles het woord niet verwerpelijk. Want de theologiebedient zich van vele woorden, welke in de Schrift niet voorkomenen welke binnen haar kring eene technische beteekenishebben verkregen. Indien zij zich daarvan onthouden moest, zouzij allen wetenschappelijken arbeid moeten staken en zou alleprediking en uitlegging van Gods woord, ja zelfs alle vertalingder H. Schrift ongeoorloofd zijn. Om die reden is het ook nietaf te keuren, om de behandeling van de leer der sacramentenaan die van doop en avondmaal te laten voorafgaan. Want welis er in de Schrift geen afzonderlijke leer over de sacramentente vinden en moet deze veeleer opgebouwd worden uit hetgeende Schrift over de bijzondere instellingen van besnijdenis, pascha,doop en avondmaal leert; maar een voorafgaand hoofdstuk overde sacramenten in het algemeen stelt ons juist in staat, omhetgeen die bijzondere instellingen in de Schrift gemeen hebbensaam te vatten en deze juiste, Schriftuurlijke opvatting te stellentegenover de onzuivere leer, die over de sacramenten allengs inde christelijke kerk is binnengedrongen. In de definitie der sacramentensloten daarom de Gereformeerden zich zoo nauw mogelijkbij de Schrift aan. De scholastiek disputeerde erover, of er vande sacramenten wel eene definitie te geven was, wijl zij, alssaamgesteld uit res en verba, geen ens reale,geen unum per se waren, cf. Bellarminus, de sacr.in genere I 10. Toch leidde men uit Augustinus, die meermalen in de sacramenten een zichtbaaren een onzichtbaar bestanddeel onderscheidde, de definitieaf, dat zij waren sacrum signum of signum rei sacrae, Thomas,S. Theol. III qu. 60 art. 1. 2. Hugo Vict. de sacr. I 9, of ook[226]invisibilis gratiae visibilis forma, Lombardus, Sent. IV 1. Hoewelniet onjuist, is deze bepaling toch te ruim. Latere Roomschetheologen namen daarom gewoonlijk de bepaling van den Catech.Rom. II 1, 6, 2, over en omschreven de sacramenten als signaquaedam sensibus subjecta, quae ex Dei institutione sanctitatiset justitiae tum significandae tum efficiendae vim habent. Hoeweldeze definitie goed kan verstaan worden, heeft zij toch in deRoomsche theologie een zin verkregen, die met de H. Schriftin strijd is en haar daarom voor de Reformatie onbruikbaarmaakt. Immers vat de Roomsche theologie het sacrament op alseen res sacra, abdita atque occulta en legt daarin den zin, nietvan het Bijbelsch, maar van het grieksche μυστηριον. En voortslegt zij er al den nadruk op, dat de sacramenten de genade inzich bevatten, dat zij deze ex opere operato meedeelen, en datdeze genade vooral bestaat in de gratia sanctificans. De Schriftspreekt echter van den regenboog en de besnijdenis als אוֹת הַבְּרִית,Gen. 9:12, 13, 17, 17:11, cf. Ex. 12:13, Hd. 7:8 en noemtde laatste een σημειον περιτομης, eenσφραγις της δικαιοσυνηςτης πιστεως, Rom. 4:11; en zij brengt evenzoo doop en avondmaalten nauwste met het verbond der genade, met den middelaaren de weldaden van dat verbond en bepaaldelijk met de vergevingder zonden in verband, Mk. 1:4, 14:22-24 enz. Dienovereenkomstigomschreef de Geref. theologie de sacramenten als heiligezichtbare teekenen en zegelen, van God ingesteld, waardoor Hijde beloften en weldaden van het genadeverbond aan de geloovigente beter te verstaan geeft en verzekert, en dezen hunnerzijdsvoor God, engelen en menschen hun geloof en liefde belijden enbevestigen. Hierbij verdient het de aandacht, ten eerste, dat Godals de insteller van de sacramenten wordt genoemd. In hetalgemeen is er hierover in de christelijke kerken geen verschil.Alle belijden, dat God alleen de auteur, de insteller, de causa efficiensvan de sacramenten kan zijn. Hij toch alleen is debezitter en uitdeeler van alle genade; Hij alleen kan bepalen,aan welke middelen Hij zich bij de uitdeeling zijner genadebinden wil. Voorts heeft ook Christus als middelaar het recht,om sacramenten in te stellen, want Hij is als middelaar de verwervervan alle genade Gods. Hominum non est instituere etformare Dei cultum, sed traditum a Deo recipere et custodire,Helv. II 19. Maar Rome verkeert hierbij in eene eigenaardige227moeilijkheid. Wijl door Christus geen andere sacramenten wareningesteld dan die van doop en avondmaal, moest van de anderesacramenten worden beweerd, dat zij òf geen sacramenten warenòf dat ook de apostelen het recht hadden, tot instelling vansacramenten. Vóór het concilie van Trente beweerden velen,Lombardus, Sent. IV dist. 3, Hugo Vict., de sacr. II 15, 2,Halesius, Bonaventura e. a., dat de sacramenten, bijv. confirmatie,biecht, niet onmiddellijk door Christus, maar door de apostelenwaren ingesteld, Schwane, D. G. III 597. Doch het concilie teTrente sess. 7 can. 1 bepaalde uitdrukkelijk, dat alle zevensacramenten door Jezus Christus onzen Heere zelven, (niet middellijkwant dat erkenden allen; dan ware geen conciliebesluitnoodig geweest, maar onmiddellijk, Bellarm. de sacr. I c. 23)waren ingesteld en legden daarmede aan de theologie eene onuitvoerbareverplichting op. Toch had het concilie in zoovergelijk, als het erkent, dat het recht tot instelling van sacramentenzelfs niet door God op schepselen kan worden overgedragen.Menschen kunnen de instelling van een sacrament bekend maken,Ex. 12:1, Mk. 1:4, 11:30, 1 Cor. 11:23, kunnen het teekenervan uitreiken, kunnen de genade Gods aankondigen, maar zijkunnen deze genade uit den aard der zaak niet realiter schenken.De genade toch is geen stoffelijk goed, maar zij is de gunst,de gemeenschap Gods, van Hem onafscheidelijk en daarom doorgeen schepsel, door geen mensch of engel mede te deelen. Daaromis God in Christus door den H. Geest de eenige insteller maarook de eenige uitdeeler van het sacrament. Alleen dat sacramentis het ware, dat door God zelf bediend wordt. Het is Christuszelf, die in zijne kerk doopt en avondmaal houdt. Hij heeft zijnambt niet overgedragen en geen plaatsvervanger op aarde aangesteld,Hij regeert zelf en gelijk Hij alleen als profeet hetwoord bedient, zoo is Hij ook de eenige bedienaar van het sacrament,al is het, dat Hij ook daarbij menschen als zijne instrumentengebruikt, Helv. II 19. Synopsis pur. theol. 43, 8.Turretinus, Th. El. XIX 1, 14. Amyraldus, Theses Salm. III 10.Vitringa VI 338. Ten tweede, in de Geref. definitie van desacramenten is ook opmerkelijk, dat ze als teekenen omschrevenworden. Ofschoon enkele Gereformeerden ze ook wel, hetzijdoorgaans, hetzij bij afwisseling, tot de ceremoniae, ritus ofactiones rekenden, Bullinger, Huisboek, V 6. Trelcatius Jr. Loci228Comm. p. 141, Junius, Theses Theol. 50, 6 enz., toch herleiddenverreweg de meesten ze tot het soortbegrip van signa, sigilla,imagines, symbola, typi, antitypi, cf. Moor V 231. Vitringa VI341. Zij weken hierin, ten deele ook van de Roomschen maarvooral van de Lutherschen af, die op de omschrijving door actionesbijzonder gesteld waren en daarin een belangrijk geschilpunt metde Gereformeerden zagen, Gerhard, Loc. XVIII 22 sq. Dit isvan Luthersche zijde daarom bevreemdend, wijl zij bij het woordleeren, dat de kracht des H. Geestes erin besloten ligt, ook vóóren buiten het gebruik. De analogie zou eischen, dat niet op dehandeling maar op het teeken in het sacrament de nadruk viel.Toch is dit niet het geval. De Lutherschen zien in het sacramentallereerst eene handeling, bestaande in mededeeling van de genadein, met en onder het teeken. De Gereformeerden ontkenden nuvolstrekt niet, dat er in het sacrament eene handeling was.Maar dit was eene verborgene, onzichtbare handeling van Christus,die inwendig in de harten door den H. Geest de genade schenkt.Daarentegen ligt bij het sacrament niet de hoofdzaak in de handelingvan den dienaar, alsof die van zooveel gewicht ware enzelfs eene con- of transsubstantiatie tot stand bracht, maar in hetteeken-zijn van het sacrament; het beeldt af en verzekert dehandeling van Christus, ja de handeling van den bedienaar vanhet sacrament, ofschoon eene actio, is zelve eene actio significativa.En de Schrift noemt daarom de sacramenten met dennaam van teekenen en zegelen en verplicht ook Roomschen enLutherschen om deze benaming goed te keuren, Bucanus, Instit.theol. 559. Maresius, Syst. Theol. XVIII 8. Mastricht, Theol.VII 3, 14. Turretinus, Theol. El. XIX 3, 9. Vitringa VI 341.Ten derde is de Geref. definitie van de sacramenten nog daarineigenaardig, dat zij de daad Gods en de belijdenis der geloovigen,die daarin op te merken valt, met elkander vereenigt. Calvijn,Inst. IV 14, 1 heeft op die wijze Luther en Zwingli met elkanderverzoend. Met Luther was hij eenstemmig, dat de daad Gods inhet sacrament de eerste en voornaamste plaats innam; maar metZwingli oordeelde hij, dat de geloovigen in het sacrament ookvoor God, engelen en menschen belijdenis deden van hun geloofen hun liefde. In het sacrament komt God eerst tot de geloovigen,om hun zijne weldaden te beteekenen en te verzegelen;Hij verzekert hun met zichtbare onderpanden, dat Hij hun God229is en huns zaads God; hij hecht zegels aan Zijn woord, om hungeloof aan dat woord te versterken, Gen. 9:11-15. 17:11,Ex. 12:13, Mk. 1:4, 16:16, Luk. 22:19, Rom. 4:11 enz.Maar andererzijds zijn de sacramenten ook acten van belijdenis;de geloovigen belijden daarin hun bekeering, hun geloof, hunnegehoorzaamheid, hun gemeenschap met Christus en met elkander;terwijl God hun verzekert, dat Hij hun God is, betuigen zijplechtig, dat zij zijne kinderen zijn; elk sacramentsgebruik is eenverbondsvernieuwing, een gelofte van trouw, een eed, die tot dendienst van Christus verplicht, Mk. 1:5, 16:16, Hd. 2:41,8:37, Rom. 6:3v., 1 Cor. 10:16v., cf. Ned. Gel. 36. Form.v. doop en avondmaal. Vitringa VI 423 sq. Heppe, Dogm. d.ref. K. 441.

4. In den naam van teeken en zegel ligt opgesloten, dat hetsacrament uit twee deelen bestaat, die als verbum en elementum,res sacramenti en sacramentum (in enger zin),signatum en signum,res coelestis en res terrestris,materia interna en externa onderscheidenworden. Teeken en zegel toch wijzen beide heen naariets anders, waarvan zij teeken en zegel zijn. Teekenen zijn ervele en velerlei; er zijn, zooals Augustinus, de doctr. christ. II 1reeds opmerkte, natuurlijke en positieve, aangenomene, ingesteldeteekenen. Tot de eerste behooren bijv. de rook, die aan het vuur,de dageraad, die aan de zon, de voetstap, die aan den wandelaar,de geur, die aan de bloem, de lach, die aan de vreugde, detraan, die aan de smart doet denken. Positieve teekenen zijnzulke, die door afspraak, overeenkomst, gewoonte of gebruikvastgesteld en in enger of ruimer kring aangenomen en erkendzijn; tot deze soort behooren alle letterteekens, parolen, vaandels,insignes enz. Al deze teekens zijn als gewone weder van de buitengewoneonderscheiden, onder welke de wonderen de voornaamsteplaats innemen; in de Schrift worden deze dikwerf met den naamσημεια aangeduid, omdat zij een bewijs en teeken zijn van Godstegenwoordigheid, van zijne genade of macht, van zijne waarheidof gerechtigheid. Ook worden teekenen nog tot verschillendegroepen gebracht, naarmate zij, gelijk de gedenkteekenen, aaniets verledens, Jos. 4:6, of, gelijk de voorspellende teekenen,aan iets toekomstigs, Gen. 4:15, of ook, gelijk vele andereteekens, aan iets tegenwoordigs en blijvends, Deut. 6:8, doen230denken. Sacramenten nu behooren tot de ingestelde, buitengewoneteekenen, die door God, niet naar willekeur, maar naar eene doorHem gepraeformeerde analogie, uit de zienlijke dingen genomenen tot aanduiding en verduidelijking van onzienlijke en eeuwigegoederen gebezigd worden. Behalve teekens zijn de sacramentenook zegels, dienende tot bevestiging en versterking. Zegels zijntoch van teekens daarin onderscheiden, dat zij de onzichtbarezaak niet maar in onze gedachte terugroepen, doch ze ook voorons bewustzijn waarmerken en bekrachtigen. Wijl er zooveelbedrog en valschheid is in de wereld, worden er allerlei middelenaangewend, om het ware van het valsche, het echte van hetonechte te onderscheiden. Zoo dient een handelsmerk, om deechtheid van het fabricaat, een ijk, om de zuiverheid van matenen gewichten, een munt, om de juiste waarde van het geld, eneen zegel, om de onvervalschtheid van geschriften te waarmerkenen te waarborgen. Van zegel is er ook menigmaal in de Schriftsprake, wanneer iets als echt gewaarmerkt en voor vervalschingbewaard moet worden. Brieven van vorsten, 1 Kon. 21:8, Neh.9:38, Esth. 3:12, of van andere personen, Jer. 32:10, envoorts wetten, Jes. 8:16, boeken, Dan. 12:4, Op. 22:10.Daniels leeuwenkuil, Dan. 6:18, het graf van Jezus, Mt. 27:66enz. worden verzegeld en alzoo voor schennis behoed. OokGod heeft een zegel, Op. 7:2; Hij verzegelt de sterren, als Hijze verbergt en met wolken bedekt, Job 9:7; Hij verzegelt hetboek des oordeels, zoodat niemand, dan alleen het Lam, hetopenen en lezen kan, Op. 5:1; Hij verzegelt den afgrond, waarinSatan gesloten is, opdat deze niet meer verleide, Op. 20:3;Hij verzegelt zijne dienstknechten in de laatste verdrukking, opdatzij niet beschadigd worden, Op. 7:3, 9:4; Hij verzegelt allegeloovigen met den H. Geest, opdat zij als erfgenamen voor detoekomstige zaligheid bewaard worden, 2 Cor. 1:22, Ef. 1:13,4:30; Hij verzegelt den Christus door allerlei teekenen als dengever van de spijze, die blijft tot in het eeuwige leven, Joh. 6:27;Hij geeft Paulus in den zegen op zijn arbeid een zegel,een bevestiging van zijn apostelschap, 1 Cor. 9:2; Hij druktzijn zegel op het gebouw der gemeente tot een onderpand, datzij zijn eigendom is, 2 Tim. 2:19. Altijd zijn zegelen dus middelen,om de echtheid van personen en zaken te waarborgen ofook om ze voor schending te bewaren. Zoo ontving nu ook231Abraham in het teeken der besnijdenis een zegel, dat is, eenebevestiging, bekrachtiging, onderpand van de gerechtigheid, diehij had door het geloof, Rom. 4:11. Sacramenten zijn daarom,behalve teekens, ook zegels, door God aan zijn woord gehecht,om het, natuurlijk niet in zichzelf want dan is het als woordGods vast genoeg, maar voor ons bewustzijn in geloofwaardigheid,in betrouwbaarheid te doen winnen. Teeken en zegel zijn in desacramenten echter de zichtbare elementen van water, brood enwijn niet alleen, maar beteekenende en verzegelende kracht hebbenook de verschillende ceremonieele handelingen, die er mede gepaardgaan. De besprenging of onderdompeling bij den doop, dezegening, breking, uitdeeling en aanneming des broods in hetavondmaal zijn geen willekeurige en onverschillige gewoonten,maar zij maken mede de bestanddeelen uit van de sacramenten,geven ons de beloften en weldaden des verbonds te beter teverstaan en vormen saam met de elementen de sacramenten totteekenen en zegelen van de onzichtbare goederen des heils, VitringaVI 352.

De materia interna in het sacrament, de onzichtbare zaak, dieerin afgebeeld en verzegeld wordt, is het verbond der genade,Gen. 9:12, 13, 17:11, de gerechtigheid des geloofs, Rom. 4:11,vergeving der zonden, Mk. 1:4, Mt. 26:28, geloof en bekeering,Mk. 1:4, 16:16, gemeenschap aan Christus, aan zijn dood enopstanding, Rom. 6:3v., aan zijn vleesch en bloed, 1 Cor. 10:16enz. Saamvattende kan men dus zeggen, dat Christus, degansche, rijke, volle Christus, naar zijne Goddelijke en menschelijkenatuur, met zijn persoon en werk, in den staat zijnervernedering en in dien zijner verhooging, de materia interna, deres coelestis, de beteekende zaak in het sacrament is. DezeChristus is toch met al zijne weldaden en zegeningen de middelaarvan het genadeverbond, het hoofd der gemeente, de ja enamen van alle beloften Gods, de inhoud van zijn woord en getuigenis,de wijsheid, gerechtigheid, heiligmaking en verlossingder geloovigen, de profeet, priester en koning, in wien God alleenal zijn genade mededeelt en die gister en heden en eeuwig dezelfdeis. Jezus Christus is de waarheid der sacramenten, zonderwien zij niet met al zijn zouden, Ned. Gel. 33, cf. conf. Belg.34. 35. Cat. Heid. 67. Conf. Helv. II 19. Scot. 21. Westm.27, 1. Calvijn, Inst. IV 14, 16. 17. Synopsis pur. theol. 43,23220. 21. Mastricht, Theol. VII 3, 7 enz. De Roomschen verstaanonder de materia interna der sacramenten de heiligmakende, d. i.de aan de natuur toegevoegde, tot het doen van goede werkenen eenmaal tot de aanschouwing Gods in staat stellende, geschapenegenade, welke van de ongeschapen genade, dat is vanGod zelf, niet wezenlijk verschilt, want eigenlijk geeft God iniedere geschapene genade zichzelf, Heinrich-Gutberlet, Dogm. VIII550 f., en zij leeren, dat die genade als iets zakelijks in het teekeningegaan en vervat is, daarmede dus ex opere operato meegedeeldwordt, en op geene andere wijze, n.l. door het geloof alleen aanGods woord, te verkrijgen is. Conc. Trid. VII can. 4 sq. DeLuthersche dogmatici noemden in den eersten tijd de beide bestanddeelenvan het sacrament verbum en elementum, en lietendus door het sacrament dezelfde genade meedeelen als door hetwoord. Maar tengevolge van hunne consubstantiatieleer kwamenzij er allengs toe, vooral sedert Gerhard, om in het sacramentbij het woord nog eene materia coelestis aan te nemen. Door hetwoord der consecratie houdt het element niet alleen op, gelijkde oudere dogmatici zeiden, een gewoon, uitwendig element tezijn, maar neemt het ook eene bijzondere, Goddelijke kracht inzich op, die van het woord onderscheiden is, als materia coelestisaangeduid wordt en door het element werkt als zijn medium envehiculum. Er kwam daarom een verschil tusschen de genadeweldaden,die door het woord, en die, welke door het sacramentwerden meegedeeld; in het avondmaal toch werd het eigen vleeschen bloed van Christus genoten. Omdat echter zulk eene van deheilsweldaden onderscheidene materia coelestis alleen bij hetavondmaal en niet bij den doop zich aanwijzen liet, kwamen Baieren anderen er tegen op, om bij de sacramenten in genere vaneene materia coelestis te spreken, Schmid, Dogm. d. ev. luth. K.391 f. Toch heeft de nieuwere theologie meermalen eene dergelijkevoorstelling van het sacrament voorgedragen en woord ensacrament zoo onderscheiden, dat het eerste eene Person-, en hettweede eene Naturwirkung uitoefent; dat het eene een middel isvan de metanoetische en het andere een middel van de anagennetischewerking des H. Geestes; dat het woord het bewustzijnomzet, maar het sacrament den geest, het ik, ja de geistleiblichenatuur van den mensch verandert. Dit alles is echter met deSchrift in strijd en eene invoering van Roomsche dwaalleer. Het233sacrament schenkt geen enkele weldaad, die niet ook uit hetwoord Gods door het geloof alleen ontvangen wordt. Immers,wie gelooft, is wedergeboren, Joh. 1:12, 13, heeft het eeuwigeleven, Joh. 3:36, is gerechtvaardigd, Rom. 3:28, 5:1, geheiligd,Joh. 15:3, Hd. 15:9, verheerlijkt, Rom. 8:30, heeftgemeenschap aan Christus, Ef. 3:17, aan zijn vleesch en bloed,Joh. 6:47v., aan zijn Vader, 1 Joh. 1:3, aan den H. Geest,Joh. 7:39, Gal. 3:2, 5 enz. Het woord bevat alle beloftenGods, en het geloof neemt ze alle aan. De inhoud van het woordis Christus, de gansche Christus, en deze is ook de inhoud vanhet sacrament. Er is geen enkele weldaad der genade, die in hetwoord teruggehouden en nu langs een bijzonderen weg, door hetsacrament, aan de geloovigen meegedeeld wordt. Er is noch eeneaparte doops-, noch eene aparte avondmaalsgenade. De inhoudvan woord en sacrament is volkomen dezelfde; beide bevattendenzelfden middelaar, hetzelfde verbond, dezelfde weldaden,dezelfde zaligheid, dezelfde gemeenschap met God; één zijn zijzelfs in modus en instrumentum perceptionis, want ook in hetsacrament wordt Christus niet lichamelijk maar geestelijk, nietdoor den mond maar door het geloof genoten. Zij verschillenalleen in forma externa, in de wijze, waarop zij denzelfdenChristus ons aanbieden. In zekeren zin is ook het woord eenteeken en zegel; een teeken dat ons denken doet aan de zaakdie het aanduidt; een zegel, dat bevestigt, hetgeen in de werkelijkheidbestaat. Dat geldt in het algemeen van alle woord,maar het geldt in bijzondere mate van het woord Gods; wie datloochent, maakt God tot een leugenaar, 1 Joh. 5:10. Maar hetwoord beteekent en verzegelt ons Christus door het zintuig vanhet oor; het sacrament beteekent en verzegelt ons Christus doorhet zintuig van het oog. Saam bieden zij Christus met al zijneweldaden ons aan langs den weg van de beide hoogere zintuigen,welke God aan den mensch heeft geschonken, zonder dat daaromde andere, reuk-, smaak- en tastzin, geheel zijn buitengesloten.Uit dit verschil in de wijze, waarop wij Christus met zijne weldadenons aanbieden, vloeit verder voort, dat het sacrament aanhet woord ondergeschikt is; het is een teeken van den inhouddes woords; een zegel, dat God aan zijn getuigenis gehecht heeft;een zuil, zooals Calvijn zegt, die op den grondslag van het woordis opgetrokken; een appendix, dat bij het evangelie bijkomt en234eraan toegevoegd wordt. Het woord is dus iets en veel zonderhet sacrament, maar het sacrament is zonder het woord niets enheeft dan geenerlei waarde of kracht; het is niets minder maarook niets meer dan een verbum visibile. Alle goederen des heilszijn te verkrijgen uit het woord en door het geloof alleen, maarer is geen enkele weldaad, die uit het sacrament alleen zonderhet woord en buiten het geloof om ontvangen zou kunnen worden.Het woord werkt en versterkt daarom het geloof, het richt zichtot ongeloovigen en geloovigen beide; maar het sacrament zegtniets en bevat niets voor de ongeloovigen, het is uitsluitend voorde geloovigen bestemd, het kan alleen het geloof, dat aanwezigis, versterken; het is immers niets dan een teeken en zegel vanhet woord. Daarin bestaat zijn eenige maar toch ook naar Godsbedoeling zijn genoegzame waarde en kracht, om het woord teverduidelijken en te bevestigen en daardoor het geloof te versterken.In den strijd tegen Rome is handhaving van deze overeenstemmingen van dit verschil tusschen woord en sacramentvan het hoogste belang. Wie beide anders bepaalt en aan hetsacrament eene andere genadewerking toeschrijft dan aan hetwoord, deelt Christus en zijne weldaden, verbreekt de eenheidvan het genadeverbond, materialiseert de genade, maakt hetsacrament zelfstandig tegenover en boven het woord, keert deverhouding van Schrift en kerk om, maakt het sacrament terzaligheid noodzakelijk en den mensch van den priester afhankelijk.Daarom werden de Gereformeerden, evenals ook de Lutherschenin den eersten tijd, niet moede, om deze juiste, Schriftuurlijkeverhouding van woord en sacrament telkens weer in het licht testellen en altijd opnieuw te betoogen, dat het sacrament aan hetwoord ondergeschikt is en dat beide daartoe dienen, om onsgeloof op de offerande van Jezus Christus aan het kruis, als deneenigen grond onzer zaligheid te wijzen. Cf. Luther bij KöstlinII 503. Symb. B. ed. Müller 202. 320. 487. 500. Heppe, Dogm.d. d. Prot. II 36. Calvijn. Inst. IV 14, 3. 5. 6. 14. Cons. Tigur.bij Niemeyer 204. 206. Conf. Gall. 34. Belg. 33. Cat. Heid. 66.Helv. II 19. Polanus, Synt. VI 51. Mastricht, Theol. VIII 3,11. Turretinus, Theol. El. XIX 3, 6.

5. Het verband, dat tusschen teeken en beteekende zaakbestaat, werd soms forma sacramenti, soms ook unio sacramentalis235genoemd. Tegen de laatste benaming maakte Gomarus,Theses theol. disp. 31 § 36 niet zonder grond bezwaar; derelatie, zegt hij, die tusschen teeken en beteekende zaak bestaaten beide in zekeren zin vereenigt, nova et obscura phrasi,unio sacramentalis, Ubiquitariorum imitatione, non satis recta,vulgo nominatur. Quia res significata nobis verius unitur quamsignis idque signis denotatur ac confirmatur, cf. ook Heidegger,Corp. Theol. XI 58. Roomschen en Lutherschen kunnentot op zekere hoogte bij het avondmaal van eene unio tusschende materia externa en interna in het sacrament spreken, want zijleeren dat de beteekende zaak in het teeken ingaat en vervat is;zij nemen eene physische, corporeele, locale vereeniging aan.Maar zelfs op hun standpunt is er bezwaar; want bij de Roomschenverandert het teeken in de beteekende zaak, en is er dusgeen eigenlijke vereeniging mogelijk; en bij de Lutherschen is debeteekende zaak wel in, met en onder het teeken en dus methet teeken op eene zelfde plaats en in eene zelfde ruimte saamgebracht,maar zulk eene juxtapositie is toch nog iets ganschanders dan eene vereeniging. Voorts draagt de unio sacramentalisbij woord en doop en ook bij de andere door Rome aangenomenesacramenten een zoo verschillend karakter van die in het avondmaal,dat het niet aangaat, zoo maar in het algemeen van eeneunio sacramentalis te spreken. Veel meer bezwaar is er echterop Gereformeerd standpunt. De Schrift noemt de sacramententeekenen en zegelen en duidt daarmede het verband aan, dattusschen materia interna en externa bestaat. Niemand zal hetverband tusschen een woord en de zaak, die het aanduidt, tusscheneen beeld en den persoon, dien het voorstelt, tusschen eenpand en datgene, waarvan het pand is, eene vereeniging noemen.En toch van dienzelfden aard is de relatie, welke tusschen teekenen beteekende zaak in het sacrament bestaat. Het is geen physisch,locaal, corporeel, substantieel verband; de teekenen vanwater, brood en wijn zijn geen miracula, medicamenta, ὀχηματα,vehicula, canales, causae physicae van de beteekende zaak. Maarhet is een ethisch verband, eene relatie, volkomen gelijk aan dietusschen Christus en het evangelie, tusschen de weldaden vanhet genadeverbond en het woord Gods, dat ze ons bekend maakt.Mastricht, Theol. VII 3, 8. Turretinus, Theol. El. XIX 4, 3.Bij het woord is dat verband met de zaken, die het beschrijft,236vanzelf gegeven. Maar bij de teekenen in het sacrament is ditniet het geval. Water, brood, wijn zijn niet van nature teekenenen zegelen van Christus en zijne weldaden. Niemand zou dat erinkunnen of mogen zien, wanneer God het niet bepaald verklaardhad. Dat wil niet zeggen, dat deze teekenen gansch willekeurigdoor God uit de zienlijke dingen gekozen zijn. Integendeel, nuGod het in zijn woord ons gezegd heeft, ontdekken wij tusschenteeken en beteekende zaak de treffendste overeenstemming. Trouwens,het is dezelfde God en Vader, die in het rijk der natuuren in het rijk der genade regeert; Hij schiep het zienlijke zoo,dat wij er het onzienlijke uit kunnen verstaan; het natuurlijkeis een beeld van het geestelijke. Maar toch was er een bijzonderwoord van God noodig, om in de teekenen van doop en avondmaaleen afbeelding te zien van de geestelijke goederen des heils. Endit was te meer noodig, wijl water, brood en wijn de genademaar niet afbeelden doch ook verzegelen en dus in Gods handdienst doen, om ons geloof te versterken. In deze twee dingenbestaat dan ook de forma sacramenti: in de bovengenoemde relatietusschen teeken en beteekende zaak (forma interna) en in deGoddelijke instelling, die door het woord zulk een verband tusschenbeide legt. Bucanus, Instit. theol. 561. Junius, Thesestheol. 49, 8. Maresius, Syst. Theol. XVIII 19. M. VitringaVI 400.

In overeenstemming met hunne leer van de unio sacramentaliskennen Roomschen en Lutherschen aan het woord der instellingeene andere kracht toe dan de Gereformeerden. Bij hen moet hetn.l. dienst doen, om het teeken in de beteekende zaak te veranderenof de beteekende zaak in het teeken in te dragen. Hetheeft daarom eene consecratorische en operatieve kracht, is meertot het element dan tot de hoorders gericht en wordt om diereden in de Roomsche kerk door den priester op geheimzinnige,fluisterende wijze en in de latijnsche taal gesproken, Bellarminus,de sacr. I 19. Maar bij de Gereformeerden bezit het woord derinstelling, dat door den dienaar gesproken wordt, geen verborgen,mysterieuse, magische kracht; het dient niet en behoeft niet tedienen, om de beteekende zaak in het teeken te incorporeeren;het is veeleer een verbum concionale seu praedicatum, dat luidetot de gemeente gesproken wordt, dat hoegenaamd geen veranderingin het teeken aanbrengt, maar het alleen voor het bewustzijn237der hoorders van het gemeene gebruik afzondert en er hic etnunc eene bijzondere bestemming aan geeft, Calvijn, Inst. IV14, 4. Turretinus, Th. El. XIX qu. 6. Zonder dat woord enbuiten het gebruik zijn water, brood en wijn niets dan gewone,dagelijksche spijs. Detrahe verbum et quid est aquanisi aqua; accedit verbum ad elementum et fit sacramentum.Daarom houdt de dienaar, ook nadat hij het woord der instellinggesproken heeft, niets dan het teeken in zijne hand, en nietsdan het teeken deelt hij aan de geloovigen uit. Alleen heeftGod zich verbonden, om, waar het sacrament naar zijn bevelbediend wordt, zelf door zijnen Geest de onzichtbare genade teschenken. God en Hij alleen blijft de uitdeeler der genade, ende Christen hangt ook bij het sacrament niet van den dienaarmaar van God alleen af en heeft alles van Hem te verwachten.Deze afhankelijkheid van God alleen wordt door Roomschen enLutherschen in eene afhankelijkheid van den dienaar veranderden deze laatste bovendien bij Rome nog daardoor versterkt, datin de dienaren, als zij het sacrament uitreiken, ten minste deintentie vereischt wordt om te doen, quod facit ecclesia, Trid.VII can. 11. In de dogmatiek wordt deze intentie uitermateverzwakt; eene intentio generalis, niet om dit, maar om eensacrament uit te reiken, is voldoende, en ook die intentie behoeftniet actualis te zijn maar is reeds als virtualis genoegzaam.Zelfs is het niet noodig de intentie te hebben, om te doen watde Roomsche kerk doet; als een dienaar in de kerk te Genèvemaar de intentie heeft om te doen, wat de kerk doet, die hijvoor de ware houdt, dan beantwoordt hij aan den eisch, en Romeerkent het door hem bediende sacrament, Schwane, D. G. III 600.Bellarminus, de sacr. in genere I 27. Desniettemin blijft hetvereischte der intentie, zonder nadere verklaring, als eene onfeilbareuitspraak in de Trentsche canones staan en houdt den ernstigenRoomschen Christen in voortdurende onzekerheid. En als Calvijnin zijn Antidotum hierop de aandacht vestigt, geeft Bellarminusalleen ten antwoord, dat de mensen in dit leven zulk eene onfeilbarezekerheid van zijne zaligheid niet behoeft, dat eenemenschelijke, moreele zekerheid voldoende is, en dat deze genoegzaamte verkrijgen is, ook al hangt men van de intentie vanden dienaar af, cum habere intentionem sit facillimum, ib. 28.Cf. M. Vitringa VI 458 sq.

238Al bestaat het verband tusschen teeken en beteekende zaakniet in eene corporeele en locale vereeniging van beide, toch ishet daarom wel objectief, reëel, wezenlijk. Roomschen en Lutherschenhebben echter van realiteit een ander begrip dan deGereformeerden. Als de beteekende zaak niet physisch met hetteeken vereenigd is, meenen zij, dat het verband van beide nietwezenlijk is en dat Christus met zijne weldaden niet waarlijk inhet sacrament medegedeeld en genoten wordt. Toch loopt hetverschil in de sacramentsleer niet daarover, of God zijne genadewerkelijk meedeelt, maar over de wijze, waarop Hij dat doet. En deGereformeerden zeiden: op geestelijke wijze, omdat zoo alleen degenade waarlijk meegedeeld wordt en worden kan. Physische meedeelingvan Christus en zijne weldaden is met den aard der christelijkereligie, met het wezen der genade, met de natuur derherschepping in strijd, en zou, ook al ware zij mogelijk, toch nietsbaten, Joh. 6:63. Maar de geestelijke wijze, waarop in het sacramentChristus met zijne weldaden wordt medegedeeld, vormt metwaarachtige realiteit zoo weinig eene tegenstelling, dat zij deze veeleerin vollen zin tot stand doet komen en waarborgt. Het ismet het sacrament niet anders dan met het woord. In het woordwordt Christus waarlijk en wezenlijk aangeboden en geschonkenaan een iegelijk, die gelooft. En even reëel wordt Hij aan degeloovigen medegedeeld in het sacrament. Het sacrament geeftdenzelfden vollen Christus als het woord en op dezelfde, dat isop geestelijke wijze door het geloof, al is ook het middel verschillend,de eene maal hoorbaar, en de andere keer zichtbaar.Daarom komt in de Gereformeerde theologie de zoogenaamdephraseologia sacramentalis even goed tot haar recht als in deLuthersche en Roomsche. De Schrift n.l. duidt, om de relatie,die God tusschen signum en signatum gelegd heeft, de beteekendezaak soms aan met den naam van het teeken, Rom. 2:29, ofhet teeken met den naam van de beteekende zaak, Mt. 26:26,of schrijft ook de eigenschap en werking van de beteekende zaakaan het teeken toe, Hd. 22:16, 1 Cor. 11:24. Want dit spraakgebruikdoet niets af van het feit, dat ook volgens Lutherschenen Roomschen God de eigenlijke uitdeeler en werker der genadein de harten der menschen is. En hiermede stemmen de Gereformeerdenvan harte in. Of God die genade meedeelt in, met,onder het teeken, door het teeken als kanaal heen, dan of Hij239het doet in verband met het teeken, tast de realiteit van diemededeeling zelve niet aan. Ook in de Scholastieke en Roomschetheologie was er ten allen tijde verschil over de wijze, waaropde sacramenten de genade werken. De Thomistische school schreefaan het sacrament eene physische, de Scotistische eene moreelewerking toe. Volgens Thomas en zijne volgelingen werkt Goddoor het sacrament zoo, dat dit zelf op physische wijze de genadein den ontvanger veroorzaakt. Volgens Scotus echter had Godzich verbonden, om bij voltrekking van de sacramenteele handelingde genade te laten volgen, zonder dat Hij ze daarom door hetteeken als door een kanaal henenleidt; hij stelde het sacramentals eene schuldbekentenis voor, waarop de gebruiker van Godgenade ontvangt. Rome leert dus wel, dat het sacrament werktex opere operato, maar laat in het midden, op welke wijze God,de causa principaliter efficiens, door het sacrament als de causainstrumentalis de genade mededeelt, cf. Schwane, D. G. III 595.IV 363. Jansen, Prael. III 317. Al verwerpen de Gereformeerdendan ook de leer, dat de genade door het teeken als een kanaalons toegevoerd wordt, zij hebben daarmede in geen enkel opzichtte kort gedaan aan de waarachtigheid van het sacrament. Ja,zij hebben daardoor de geestelijke natuur van de genade veelbeter dan Rome en Luther gehandhaafd. Voor het overige blijftde wijze, waarop God bij het uitdeelen zijner genade van woorden sacrament zich bedient, eene verborgenheid. De Schrift zegtook van het woord Gods, dat het schept en herschept, wederbaarten vernieuwt, rechtvaardigt en heiligt. Maar wie beschrijft, opwelke wijze God zich daarbij van het woord en evenzoo van hetsacrament bedient?

6. Alnaarmate het verband van teeken en beteekende zaakanders opgevat wordt, verschilt ook de kracht en de werking,welke aan het sacrament wordt toegeschreven. Wijl bij Romehet zichtbaar teeken de onzichtbare genade in zich opgenomenheeft, werkt het sacrament ex opere operato, zonder dat er ietsanders of iets meer in den ontvanger geeischt wordt dan hetzuiver negatieve non obicem ponere, Trid. VII can. 6-8. ReedsAugustinus had het verschil tusschen de sacramenten des O. en desN. Verbonds daarin gezocht, dat sacramenta novi testamenti dantsalutem, sacramenta veteris testamenti promiserunt salvatorem,240Enarr. in Ps. 73, 2. De scholastiek werkte dit zoo uit, dat desacramenten des O. V., wijl zij den toekomstigen Christus praefigureerden,geen kracht in zichzelve hadden, om de genade medete deelen maar alleen werkten uit en door het geloof. Onder hetO. Test. kwam dus alles aan op het opus operans, d. i. op hetgeloovig subject, dat naar den toekomstigen Christus heenzag.Maar bij de sacramenten des N. T. is dat anders; het offer vanChristus is gebracht, en daarom werken de sacramenten thansper se, propria virtute, ex opere operato. Deze laatste uitdrukking,die door Willem van Auxerre en Alexander van Hales in detheologie werd ingevoerd, vormde eerst nog geen tegenstellingdaarmede, dat in den ontvanger van het sacrament een zekeredispositie geeischt werd, —Thomas zegt bijv. nog, dat virtussacramentorum praecipue est ex fide passionis Christi, S. Theol.III qu. 62 art. 5 ad 2— maar gaf alleen te kennen, dat deN. T. sacramenten uit het volbrachte lijden van Christus dekracht ontvangen hadden ad conferendum gratiam justificantem,Thomas, ib. art. 6. Maar de handhaving van dit objectief, causatiefkarakter der sacramenten leidde er dan vanzelf toe, om devereischte dispositie in den ontvanger hoe langer hoe meer teverzwakken en ten slotte tot het negatieve non obicem opponerete verminderen. Vroeger werd bij deze uitdrukking, die reeds bijAugustinus, Ep. 98, 9 voorkomt, aan eene positieve gezindheid,aan een bonus motus inferior gedacht. Maar deN. T. sacramentenwerkten ex opere operato en sloten van de zijde des ontvangersalle kracht en verdienste uit; een bonus motus is echter volgensRome verdienstelijk en daarom voor het sacrament onnoodig; jazelfs de zeven praeparationes, die in volwassenen aan den doopvoorafgaan, hebben nog een meritum de congruo en zijn daaromvoor het sacrament overbodig; het sacrament werkt de genadein elk, die niet opzettelijk zich verhardt, die geen positieve hindernisin den weg legt, die negatief en passief er zich onderverhoudt, Schwane, D. G. III 581. Harnack, D. G. III 479 f.Bellarminus, de sacr. in genere II 1 sq. Simar, Dogm. 686. Degenade, die door de sacramenten meegedeeld wordt, is de gratiahabitualis, infusa, sanctificans, hetzij deze, gelijk in den doop,voor het eerst wordt geschonken, of gelijk in de boete, na verliesvernieuwd, of ook, als in de andere sacramenten, vermeerderdwordt. Daarvan is nog onderscheiden de gratia sacramentalis, die241aan de gratia sanctificans nog een divinumauxilium ad consequendum finem sacramenti toevoegt, bij de verschillende sacramentenverschillend is en in staat stelt, om dat speciale doel tebereiken, dat aan ieder sacrament in het bijzonder eigen is,Thomas, S. Theol. III qu. 62 art. 2. En eindelijk zijn er nogdrie sacramenten, doop, confirmatie en ordening, die, behalve dezegenade, nog een character indelebilis indrukken, Trid. VII c. 9.De kerkvaders zeiden reeds, dat de doop een geestelijk teekenen zegel was, dat op den doopeling afgedrukt werd; evenals eenteeken, dat een soldaat in de hand gebrand wordt, dezen altijdkennen doet en verplichten blijft. Zoo drukt ook de doop eenπνευματικη σφραγις, nota, character, op, dat nooit verloren gaat,Schwane, D. G. II 734. De scholastiek bracht ook dit leerpunttot verdere ontwikkeling. Zij omschreef het character als eenhabitus of virtus, welke der ziel werd ingedrukt en den menschrecht en macht gaf ad cultum divinum. Drie sacramenten tochwaren er, die den mensch inlijfden in een verschillenden hierarchischenstand en hem onherroepelijk als lid daarvan voor God,engelen en menschen deden kennen. De doop lijft in in den statusfidei genitae, scheidt de geloovigen van de ongeloovigen af enmaakt ons Christus als ons geestelijk hoofd gelijkvormig; deconfirmatie lijft in in den status fidei roboratae, scheidt de sterkenvan de zwakken af en maakt ons tot strijders onder Christus alskoning; de ordening lijft in in den status fidei multiplicatae,scheidt de priesters van de leeken en verheft hen tot gelijkvormigheidaan Christus als hoogepriester. Het is een signumdispositivum, distinguitivum, configurativum, obligativum, datden mensch Gode toewijdt, hem tot zijn dienst verplicht, en nooit,zelfs niet in de verlorenen, uitgewischt wordt, Schwane, D. G.III 592. Thomas, S. Th. III qu. 63. Bonaventura, Brevil. VI6. Bellarminus, de sacr. II 18-22.

Deze leer werd door de Reformatie eenparig verworpen. Immersleerde de Schrift duidelijk, dat de sacramenten teekenen en zegelenvan het genadeverbond zijn, dat zij alleen voor de geloovigenbestemd zijn en dus altijd het geloof onderstellen, Mk. 16:16,Hd. 8:37, 38, 9:11, 17, 18, 10:34, Rom. 4:11 enz. Danalleen, wanneer het geloof aanwezig is, zijn zij middelen in Godshand, om de onzichtbare goederen der genade te beteekenen ente verzegelen, Hd. 2:38, 22:16, Ef. 5:26. Voorts maakt de242Schrift volstrekt geen onderscheid tusschen de gratia sanctificans,welke in het sacrament wordt geschonken, en eene daarvan verschillende,speciale gratia sacramentalis; want de genade, diein het sacrament verzegeld wordt, is geen mindere maar ookgeen andere, dan die door het woord in het geloof wordt geschonkenen die allereerst in de vergevende, daarna ook in de heiligendegenade bestaat. En eindelijk is er in de Schrift met geen woordvan een character indelebilis sprake, dat door doop, confirmatieen ordening ingedrukt wordt; de teksten, 2 Cor. 1:22, Ef. 1:13,4:30, waarop Bellarminus, t. a. p. c. 22 zich beroept,handelen wel van eene verzegeling der geloovigen door denH. Geest tot de toekomstige zaligheid, maar gewagen van geensacrament, waaraan die verzegeling gebonden is, noch van eenafzonderlijke habitus of virtus, waarin die verzegeling zou bestaan.Al is het dan ook waar, dat God een iegelijk houdt aan enoordeelt naar de mate der genade, die hem geschonken is, tochis daarmede geen juridische aanhoorigheid aan de kerk van Romeof eenige andere kerk ingedrukt, Calvijn, Antid. 7, 9. De Lutherschenzijn later van hun oorspronkelijk standpunt wel inzoover afgeweken, als zij de wedergeboorte bij kinderen lietenbewerken door den doop en ongeloovigen in het avondmaal hetvleesch en bloed corporeel lieten nuttigen. Maar toch handhaafdenzij daarbij ten allen tijde, dat in volwassenen het geloof tot eenheilzame ontvangst van het sacrament beslist van noode was.Daarmede kwamen de Protestanten voor de taak te staan, om,in weerwil dat de werking der sacramenten van het geloof afhing,hun objectief, reëel karakter te handhaven. Bij de Roomschen enook bij de Lutherschen schijnt dit karakter beter bewaard, omdatde genadewerking in woord en sacrament geincorporeerd is. Daarentegenverkeeren de Gereformeerden schijnbaar in eene dubbelemoeilijkheid. Ten eerste toch leeren zij, dat de genade door Godwordt uitgedeeld niet per verbum et sacramentum maar alleencum verbo et sacramento. En ten tweede houden zij staande, dateene vocatio externa tot zaligheid onvoldoende is, dat bij deroeping door het woord eene roeping door den H. Geest bijkomenmoet, en dat dus per consequentiam het sacrament zonder meer,zonder bijzondere werking des H. Geestes in het hart der geloovigen,aan zijn doel niet beantwoordt. Toch is hiermede de realiteiten objectiviteit van het sacrament in het minst niet te niet gedaan.243Want 1o de band tusschen teeken en beteekende zaak in hetsacrament is geen andere maar ook geen mindere dan die, welketusschen het woord des evangelies en den persoon van Christusbestaat. Wie het woord geloovig aanneemt, krijgt waarlijk naarGods belofte Christus tot zijn deel; en evenzoo, wie het sacramentgeloovig ontvangt, ontvangt op diezelfde wijze en naar diezelfdebelofte Gods den ganschen Christus met al zijne weldaden engoederen. Wie daarentegen het woord door ongeloof verwerpt,verwerpt daarmede Christus zelven, al is het dat hij het woordgehoord en zelfs historisch aangenomen heeft; en op dezelfdewijze, wie het sacrament versmaadt, versmaadt daarmede Christuszelven; al ontvangt hij het teeken, hij wordt niet deelachtig debeteekende zaak. Eén regel geldt voor beide; objectief blijft deband voor woord en sacrament met Christus bestaan; want dieband is door God zelven gelegd. Hij heeft gezegd: indien iemandmijn woord en mijn sacrament geloovig ontvangt, hij zal nietverloren gaan in der eeuwigheid. 2o Roomschen en Lutherschenverzekeren aan het sacrament geen andere, betere realiteit, dandie er ook naar Geref. belijdenis aan toekomt. Immers is er totzaligheid niet anders maar ook niet minder en meer noodig dande gansche Christus, die in woord en sacrament aangeboden endoor het geloof aangenomen wordt; en men kan niets schrikkelijkersdoen, dan dienzelfden Christus in en met het woord ensacrament verwerpen. Of ongeloovigen dan corporeel en locaal in deteekenen van brood en wijn het eigen vleesch en bloed van Christuseten, doet aan de objectiviteit van het sacrament niets af, is geheelonnut, en strekt ook niet tot verzwaring van het oordeel, wantde zedelijke verwerping, d. i. het ongeloof is de groote zonde.De genade Gods in Christus is van geestelijke natuur en kandaarom alleen geestelijk aangenomen worden. 3o Ook de Lutherschendurven bij volwassenen den eisch des geloofs voor deontvangst van het sacrament niet laten varen. Bij kinderen latenzij evenals de Roomschen de wedergeboorte door den doop totstand komen, maar kinderen vormen eene eigene categorie, dievolgens Geref. belijdenis in geen enkel opzicht in ongunstigerconditie verkeert dan volgens Luthersche en Roomsche confessie. Bijvolwassenen echter is het geloof vereischte. En zelfs de Roomscheneischen in dat geval, dat de ontvanger van het sacrament geenhindernis in den weg leggen zal. Volgens beiden werkt dus het244sacrament niet absoluut ex opere operato. Er zijn gevallen, waarinhet sacrament niet werkt, d. i. geen genade schenkt, en toch zijnobjectief karakter behoudt. De scholastiek leerde nog eenparig,dat qui sine fide vel ficte accedunt, sacramentum, non rem, suscipiunt,Lombardus, Sent. IV dist. 4. En de Roomsche theologiehandelt nog altijd over de vraag, of het sacrament, dat eerstdoor een obex verworpen werd, ook later zijne werking nog kandoen, Schwane D. G. IV 371. Jansen, Prael. Theol. III 330.De genadewerking gaat volgens geen enkele belijdenis altijdtegelijk met het sacrament gepaard. En toch wordt desnietteminde objectiviteit, en de band van teeken en beteekende zaak gehandhaafd.4o Roomschen en Lutherschen staan ten slotte voordezelfde moeilijkheid als de Gereformeerden, dat is, voor devraag, wanneer en in welk geval de sacramenten den ontvangerstot heil verstrekken en genade hun meedeelen. De vraag isdezelfde, als die vroeger bij de roeping door het evangelie zichvoordeed. Daar werd zij beantwoord in dezen zin, dat bij devocatio externa eene vocatio interna bijkomen moest. En nietanders is het bij het sacrament. De door Roomschen en Lutherschengeleerde unio sacramentalis, hoe innig ook, is toch niet,zonder meer, in staat, om de genade mede te deelen, want danzou zij haar altijd en overal en in alle gevallen moeten mededeelen.Er moet bij de volwassenen van den kant van het subjectiets bijkomen; de obex moet weggenomen en het geloof moet ervoor in de plaats gesteld worden. Objectief is het sacramentwel voldoende; in het sacrament wordt even reëel als in hetwoord de gansche Christus geschonken. Maar in het subject isnoodig, dat zijn verstand verlicht, zijn wil gebogen wordt, omhet sacrament waarlijk te verstaan en aan te nemen. Zegt men,dat het ongeloof de schuld is van het subject, dan spreekt mende waarheid, maar noemt men de laatste en diepste oorzaak vanhet onderscheid niet, hetwelk bij het gebruiken van het sacrament,evenals bij het hooren van het woord, waar te nemen valt.En daarom zeiden de Gereformeerden, dat al wordt Christus welter dege objectief, waarlijk en ernstig aan alle gebruikers vanhet sacrament aangeboden gelijk in het woord aan allen die hethooren, er toch subjectief eene werking des H. Geestes noodigwas, om de ware kracht van het sacrament te genieten. Nonomnibus promiscue, sed electis Dei tantum, ad quos interior et245efficax Spiritus operatio pervenit, prosunt signa, Cons. Tigur. bijNiemeyer 209. 5o Voor de geloovigen, voor hen, die de sacramentenin het geloof ontvangen en genieten, zijn zij teekenen enzegelen van het verbond der genade. Met het oog op de velen,die het sacrament ontvangen en toch niet gelooven, werd reedsdoor Gomarus, disp. de sacr. § 31. Essenius, Comp. Theol. dogm.XI 6. Kantt. op 1 Cor. 7:14, tusschen een in- en uitwendigverbond onderscheid gemaakt. En toen de staat der kerk hoelanger hoe meer een scheiding en tegenstelling tusschen beideaanwees, gaf deze distinctie tot telkens herhaalden twist aanleiding.Aan de eene zijde werd beweerd, dat er in het O. T. een uitwendigverbond had bestaan maar dat er nu alleen een inwendigverbond was (C. Vitringa, Labadie enz.); aan de andere zijdezeiden velen, dat er ook thans nog een uitwendig verbond bestond,waarin allen, die belijdenis deden, deelgenooten waren en op desacramenten recht en aanspraak hadden (Swarte, van Eerde,Janssonius). En tusschen beiden stonden zij in, die uit- en inwendigverbond op min of meer gelukkige wijze trachtten te vereenigen(Koelman, Appelius, Bachiene, Kessler), cf. Vitringa VI 361-398.Inderdaad weten de oudere theologen en belijdenisschriftenvan zulk eene scheiding niets af. In- en uitwendig verbondzijn evenmin twee verbonden, als onzichtbare en zichtbare kerktwee kerken zijn. En de sacramenten kunnen daarom niet alleenzijn teekenen en zegelen van een uitwendig verbond, waarop ook„onergerlijke onbegenadigden” recht zouden hebben. Zij zijn geenbevestiging alleen van de sententie des evangelies, dat, wie gelooft,zalig wordt, maar zij zijn voor de geloovigen zegelen van hetgansche genadeverbond, van al zijne beloften, van den ganschenChristus en al zijne weldaden. Zij verzekeren daarom niet maareene algemeene waarheid, doch zij zijn zegelen aan de belofte:Ik ben uw God en uws zaads God; zij stellen ons voor, zoowelhetgene God ons te verstaan geeft door zijn woord als hetgeneHij inwendig doet in onze harten, bondig en vast makende dezaligheid, die Hij ons mededeelt, Ned. Gel. 33; zij geven onsze beter te verstaan en verzegelen ons, dat God ons van wegehet eenige slachtoffer van Christus, aan het kruis volbracht,vergeving der zonden en het eeuwige leven uit genade schenkt,Cat. Heid. 66v. Daarmede is niet ontkend, dat zij, die hetsacrament zonder geloof ontvangen, niet eenige tijdelijke vrucht246daarvan zouden genieten, want God is rijk in barmhartigheiden schenkt zelfs vele weldaden aan hen, die zijn woord en sacramentin ongeloof verwerpen, cf. deel III 491v. Maar de volle,ware vrucht der sacramenten is, evenals die van het woord, alleenvoor de geloovigen. Zij worden er door verzekerd van hunnezaligheid.

Uit dit alles volgt de waarde der sacramenten. Noodzakelijkzijn zij niet op zichzelf, want God behoefde ze niet in te stellen;en zijn verbond en genade, zijn woord en belofte zijn, als dievan een waarachtig God, vast genoeg, dan dat zij de bevestigingder sacramenten van noode zouden hebben, Calvijn, Inst. IV 14,3. 6. Noodzakelijk zijn zij ook niet in absoluten zin ter zaligheid,want de Schrift bindt de zaligheid alleen aan het geloof, Joh.3:16, Mk 16:16, en Roomschen en Lutherschen, ofschoonschijnbaar de volstrekte noodzakelijkheid leerende en daarom dennooddoop verdedigende, houden dit in de practijk niet vol enzeggen bijv. met Augustinus, dat in het geval van den moordenaaraan het kruis de bloeddoop den waterdoop vervangt. Niet privatiomaar contemptus sacramenti maakt schuldig voor God. Maardesniettemin hebben dé sacramenten groote waarde. Omdat wijgeen geesten maar zinnelijke, aardsche schepselen zijn, die hetgeestelijke niet anders dan onder zinnelijke vormen kunnen verstaan,heeft God de sacramenten ingesteld, opdat wij door hetzien van die teekenen een beter inzicht zouden verkrijgen in zijneweldaden, een krachtiger bevestiging zouden ontvangen van zijnebeloften en alzoo in ons geloof zouden gesteund en versterktworden. De sacramenten werken het geloof niet, maar zij versterkenhet, gelijk de trouwring de liefde. Zij storten geen physischegenade in, maar schenken den ganschen Christus, dien de geloovigenreeds bezitten door het woord, doch zij schenken hundienzelfden Christus op eene andere wijze en langs een anderen wegen versterken het geloof. En voorts vernieuwen zij der geloovigenverbond met God, sterken hen in de gemeenschap van Christus,sluiten hen onderling te nauwer aaneen, zonderen hen af van dewereld, en betuigen aan engelen en menschen, dat zij het volkGods, de gemeente van Christus, de communio sanctorum zijn,M. Vitringa VI 422. 437.

7. Het getal der sacramenten wordt zeer verschillend bepaald,247alnaarmate het begrip sacrament enger of ruimer genomen wordt.Als met Augustinus gezegd wordt: omne signum sacrum estsacramentum, wordt het getal zeer uitgebreid. En ook als metCalvijn onder sacramenten al die teekenen worden verstaan, welkeGod ooit aan menschen gaf, om hen te vergewissen van de waarheidzijner beloften, geeft de H. Schrift ons eene gansche reeksvan sacramenten, Inst. IV 14, 18. De Gereformeerden telden erdan ook vele op, vooral toen later de leer der verbonden uitgewerktwerd en ieder verbond en elke verbondsbedeeling hetnoodig getal sacramenten hebben moest. Zoo telde men soms inhet werkverbond vóór den val, ofschoon er toen toch eigenlijkvan geen middelen der genade sprake kon zijn, den sabbat enhet paradijs, den boom der kennis en den boom des levens alssacramenten op. En in de Oudtestamentische bedeeling van hetgenadeverbond werden niet alleen besnijdenis en pascha, maardikwerf ook de uitdrijving uit het paradijs, het maken van rokken,de offerande van Abel, de boog van Noach, de doorgang doorde Roode Zee, het manna, het water uit de rots, de koperenslang, Aarons staf, Gideons vlies, Hiskia’s zonnewijzer enz. alssacramenten beschouwd, Polanus, Synt. Theol. VI 50-54. Witsius.Oec. foed. I 6. IV 7. 10. Moor V 258-267. Aan de N. Test.sacramenten toegekomen, vatte men echter het begrip terstondin enger zin op en beperkte hun getal tot twee, al is het,dat Calvijn de handoplegging, Inst. IV 14, 20 en Luther enMelanchton de absolutie, Symb. B. ed. Müller 173. 202 soms nogeen sacrament noemden. Rome echter breidde het getal sacramententot zeven uit en voerde daarnaast nog een groot getal van zoogenaamdesacramentalia in. Het onderscheid tusschen beide bestaatdaarin, dat de sacramenten door God, de sacramentaliën door dekerk zijn ingesteld; gene werken door de van God hun verleendekracht, deze door de voorbede en zegening der kerk; de eerstebewerken onmiddellijk des menschen innerlijke heiliging, de laatstendragen daartoe slechts bij door het verleenen van ondergeschiktegenaden en het bewaren voor tijdelijke onheilen; desacramenten zijn noodzakelijk krachtens Gods gebod, de sacramentaliënzijn door de kerk als nuttig en heilzaam aanbevolen.Tot de sacramentaliën behooren voorwerpen als kerken, altaren,priesterlijke kleederen, kelken, klokken, water, olie, zout, brood,wijn, palmen enz., die door de kerk gewijd en voor het248godsdienstig gebruik worden afgezonderd, en voorts de handelingenvan bezweren en zegenen, welke de kerk aanwendt, om zaken enpersonen aan den boosaardigen invloed des duivels te onttrekkenen op het heilig erf der kerk over te brengen. Voor Rome tochis de schepping van veel lagere orde dan de herschepping; deschepping is natuur, de herschepping is genade, d. w. z. elevationaturae; de wereld draagt een profaan karakter en staat bovendienonder invloed van Satan; al wat daarom uit de wereld inden dienst der kerk overgaat, moet aan de macht van den duivelonttrokken en tot den dienst van God gewijd en gezegend worden.Terwijl alzoo de sacramentaliën de groote omheining vormen, diede kerk scheiden van de wereld, zijn de sacramenten de middelen,waardoor God de leden der kerk inwendig heiligt, de bovennatuurlijkegenade meedeelt en zijne natuur deelachtig maakt.Zij zijn de middelen tot verlossing en opheffing van de ganschezichtbare schepping, welke in de vier elementen, die zij gebruiken,n.l. water, olie, brood en wijn, gerepresenteerd wordt, en zijnzeven in getal, omdat zij, het getal der Godheid met het getalder wereld verbindend, door de bovennatuurlijke genade de ganscheschepping heiligen en tot den dienst Gods wijden. De doop, doorChristus ingesteld, Mt. 28:19, neemt niet alleen alle schuld enstraf der zonde weg, maar bevrijdt ook van de smet der zonde,plant het beginsel der genade en heiligheid, de kiem des nieuwenlevens door de wedergeboorte in de ziel in, en maakt alzoo denmensch tot een levend lid van Christus’ mystieke lichaam enneemt hem op in de gemeenschap met den drieëenigen God.Gelijk Adam door het donum superadditum in eene hoogerewereld, in het rijk der genade, intrad, zoo wordt de gedooptein den stand der bovennatuurlijke heiligheid verheven. Maarevenals Adam de geschonken genade door zijn vrijen wil te bewarenhad, zoo moet ook de Christen door zijn vrijen wil dedoopsgenade zich toeeigenen. Om hem daartoe kracht te schenken,dient het tweede sacrament, de confirmatie of het vormsel. DeRoomschen kunnen niet bewijzen, dat Christus dit sacramentingesteld en aan de apostelen bevolen heeft, maar zij moeten dittoch gelooven omdat de kerk het zegt, en beroepen zich daaromop Hd. 8:15, 19:6, Hebr. 6:2, waar alleen sprake is vanbuitengewone gaven des H. Geestes, die door de apostelen methandoplegging werden medegedeeld, gelijk uit Hd. 8:18, 10:44,24945 cf. 1 Cor. 14:1, 15, 37 duidelijk blijkt. Behalve inhandoplegging bestaat het vormsel voorts in zalving en in hetuitspreken van eene formule door den bisschop, welke aan deH. Schrift geheel onbekend en eerst langzamerhand in de kerkingevoerd is. Volgens Rome verleent dit sacrament nu aan degedoopte kinderen, als zij tot het gebruik hunner rede gekomenzijn, de kracht des H. Geestes, om het in den doop ontvangenleven der genade te bewaren en het geloof standvastig met woorden daad te belijden. Deze kracht des nieuwen levens wordt gevoeden versterkt door het derde sacrament, dat des altaars of dereucharistie genoemd, waarin Christus zelf met zijne Goddelijkeen menschelijke natuur tegenwoordig is, zich op onbloedige wijzevoor de zonden opoffert en zijn waarachtig lichaam en bloed aande communicanten tot voeding hunner ziel te genieten geeft.Omdat echter het leven der genade bij ’s menschen zwakheid doorallerlei zonde schade kan lijden en verloren kan gaan, heeftChristus een vierde sacrament, dat der boete, ingesteld, ten eindezijne heiligmakende genade te herstellen of te vernieuwen. Voorde instelling door Christus beroept Rome zich op de macht, welkeChristus aan zijne apostelen verleend heeft om zonden te vergeven,Mt. 16:19, 18:18, Joh. 20:22, 23. Nu staat deze lastgevingvan Christus wel vast, maar met geen woord wordt gezegd, datzij het karakter draagt van een sacrament; een teeken ontbreekteraan en Rome weet niet anders te zeggen dan dat het berouw,de belijdenis en de genegenheid om te voldoen het teeken in ditsacrament der boete zijn. Het sacrament der boete is dan ookbij Rome een rechtbank geworden, waarin de priester de in debiecht beleden zonden, naar den maatstaf der libri poenitentialesbeoordeelt en, ofschoon van de schuld en de eeuwige straf vrijsprekend,toch met allerlei tijdelijke straffen op aarde of in hetvagevuur boeten doet, die echter dan weer door aflaten kunnenworden kwijtgescholden. Het sacrament van het heilig olieseldient niet tot genezing van den kranke, gelijk de aangevoerdebewijsplaats Jak. 4:14 zou doen verwachten, maar tot voorbereidingvan den stervende voor den dood; de zalving met heiligeolijfolie duidt de zalving des H. Geestes, de mededeeling dergenade aan, die de ziel van hare gebreken bevrijdt en tot denlaatsten strijd de noodige kracht verleent. Bij deze vijf sacramentenkomen dan nog het sacrament der ordening, dat den priester250door eene ambtelijke gave des H. Geestes van den leek onderscheidten hem de macht schenkt, om in de mis brood en wijn in hetlichaam en bloed van Christus te veranderen en den berouwhebbendenzondaar in Christus’ naam de zonden te vergeven; enhet sacrament des huwelijks, dat den echtelijken staat naar hetwoord van Ef. 5:25 tot een afbeeldsel van de vereeniging tusschenChristus en zijne gemeente maakt, daartoe de gehuwdenniet alleen door natuurlijke banden maar door bovennatuurlijkegenade aan elkander verbindt en hun de kracht schenkt, om inwederzijdsche liefde te volharden tot den dood en hunne kinderenin de vreeze Gods op te voeden. Cf. Lombardus, Sent. IV Thomas,S. Theol. III qu. 65 sq. Trid. Sess. 7. 13. 14. 21-24. Catech.Rom. pars II. Bellarminus, Controv. Tom. III enz.

Van Protestantsche zijde is dit zevental sacramenten somsbovenmate verheerlijkt, bijv. door Leibniz, Syst. der Theol. Mainz1825 S. 195 f. Goethe, Aus meinem Leben II 179. Vilmar,Dogm. II 227. Bilderdijk, Opstellen I 61. Brieven IV 68. 174V 42 enz. Zelfs kwam er telkens hier en daar een streven op,om het aantal sacramenten en ceremoniën uit te breiden en deProtestantsche kerken met den symbolischen ritus van Rome teverrijken. Toch bestaat er geen reden, om op begrip en getalvan Rome’s sacramenten jaloersch te zijn. Bij alle waardeeringvan het schoone, dat er zich in uitspreekt, is toch voor denProtestantschen Christen dit reeds van te voren beslissend, datvoor de vijf door Rome aan doop en avondmaal toegevoegdesacramenten het Schriftuurlijk bewijs ontbreekt. Soms wordt ditvan Roomsche zijde openhartig erkend. Zoo zegt bijv. Deharbe,Verklaring der Kath. Geloofs- en Zedeleer IV 174 van hetvormsel, dat wij nergens lezen, dat Christus dit sacrament ingesteldof aan zijne discipelen verordend heeft het toe te dienen.En dit geldt in dezelfde mate van biecht en laatste oliesel,van huwelijk en priesterwijding. Maar afgedacht hiervan, watbereikt Rome met al deze sacramenten? Het schijnt, dat deschat en de uitdeeling der genade bij Rome buitengewoon rijkis, maar feitelijk is deze zoo arm, dat telkens slechts een kleingedeelte der zonden en straffen vergeven wordt en vergevenkan worden en dat er telkens een nieuw sacrament van noodeis, om genade mede te deelen en van straffen te ontslaan. Ja,al heeft men doop en avondmaal, boete en laatste oliesel genoten,251dan blijft toch nog na dit leven een boetedoening in het vagevuurnoodig. Zonden en straffen worden door Rome zoo eindeloos verdeelden gesplitst, dat alle sacramenten saam met de aflatenerbij daarvan nog niet volkomen bevrijden kunnen. Hier staatwel tegenover dat de heiligen het zoover kunnen brengen, datzij zelfs over verdienen en den thesaurus meritorum vermeerderen.Maar dat is uitzondering; het is slechts mogelijk voor heiligen,die behalve de praecepta de consilia volbrengen en een uitsluitendreligieus leven leiden, en verschaft hunzelven geen zekerheid oftroost. De gewone Roomsche Christen, die te midden der wereldleeft, verkeert in nog grootere mate in onzekerheid; hij blijfttot zelfs na zijn dood toe tegenover God staan als tegenover eenRechter, aan wien hij te voldoen en dien hij nog door allerleiboetedoeningen te verzoenen heeft. Zijn genadestaat is nooit zekeren vast; altijd verkeert hij in vreeze of hij er zich wel in bevindten niet het volgend oogenblik eruit vallen zal. En deze onzekerheidwordt in het minst niet daardoor weggenomen, dat desacramenten werken ex opere operato. Want ofschoon doop, confirmatieen ordening een character indelebilis schenken, de heiligendegenade, die de sacramenten mededeelen, is toch altijd weer verliesbaar;hare ontvangst is bij boete, communie, laatste oliesel,huwelijk van berouwvolle stemming afhankelijk; en ook, waarzij geschonken wordt, bevrijdt zij niet van alle straf; satisfactiooperis blijft er altijd nog noodig, tot na dit leven in het vagevuurtoe. En wat soort van genade is het, welke de Roomsche Christenin het sacrament ontvangt? Geen genade der vergeving en deraanneming tot kinderen, maar eene genade, die als een donumsuperadditum aan de natuur toegevoegd wordt, die nooit éénwordt met den mensch, en hem daarom òf het klooster binnendrijftòf in de wereld een dualistisch leven doet leiden. Daartegenoverheeft de Protestantsche Christen aan het woord en aan detwee door Christus ingestelde sacramenten genoeg. Hij heeftdaarin, indien hij ze in het geloof aanneemt, den ganschen Christus,den vollen schat zijner verdiensten, de volkomene gerechtigheiden heiligheid, de onverbrekelijke gemeenschap met God. Vanalle schuld is hij bevrijd, van alle straf ontheven. In den doopis hij daarvan verzekerd en in het avondmaal wordt hij voortdurendin dat geloof versterkt en bevestigd. Zoo heeft hij geenaparte genade in confirmatie, boete en laatste oliesel meer van252noode, want door woord, doop en avondmaal ontvangt hij allegenade, welke hij in leven en sterven, voor tijd en eeuwigheidbehoeft. Zijn eenige troost is, dat hij het eigendom van Christusis; in dien troost leeft, in dien troost sterft hij. Christus heeftalles voor hem volbracht; van hem wordt geen boete of strafgeeischt, noch in dit noch in het toekomende leven. En al dezegenade, die de Christen ontvangt, staat zoo weinig boven denatuur of tegen haar over, dat zij veeleer al het natuurlijkevernieuwt en heiligt. Als hij huwt, heeft hij daarom geen nieuwe,sacramenteele genade van noode, want het huwelijk is krachtenszijn oorsprong heilig, en behoeft dus niet boven zijne instellingverheven maar moet slechts in zijne natuurlijke ordening herstelden vernieuwd worden. Of als hij een opzienersambt begeert, wordthij niet door een sacramenteele genade in een bijzonderen standingelijfd maar van Gods wege tot een dienst in zijne kerk geroepenen daartoe door dezelfde genade van Christus bekwaamd.In doop en avondmaal bezit de Protestantsche Christen oneindigmeer dan de Roomsche in zijne zeven sacramenten; want niethet aantal sacramenten beslist maar de instelling van Christusen de volheid van genade, welke Hij erin meedeelt. Cf. over deRoomsche sacramenten: Calvijn, Inst. IV 19. Chamier, Panstr.cath. Loc. IV lib. 4. Synopsis pur. theol. disp. 47. Turretinus,Theol. El. XIX qu. 31. Moor V 330 sq. Gerhard, Loc. XIX60 sq. Hase, Prot. Polemik5 414 f. Tschackert, Evang. Polemik67 f. enz.





Please send all questions and comments to Dmytro (Dima) Bintsarovskyi:
dbintsarovskyi@tukampen.nl

x
This website is using cookies. Accept