Gereformeerde dogmatiek. 1e druk |
Voorbericht. |
III Met een kort woord moge het standpunt dezer dogmatiek in het licht worden gesteld. Niet alleen de geloovige, ook de dogmaticus heeft belijdenis te doen van de gemeenschap der heiligen. Alleen met alle de heiligen kan hij begrijpen, welke de breedte en lengte en diepte en hoogte zij en bekennen de liefde van Christus, die de kennis te boven gaat. Eerst in en door hunne gemeenschap leert hij het dogma verstaan, waarin het christelijk geloof zich uitspreekt. Bovendien ligt er in deze gemeenschap der heiligen eene sterkende kracht en een uitnemende troost. Dogmatiek is thans niet in eere; het christelijk dogma deelt niet in de gunst van den tijd. Vandaar, naar het woord van Groen van Prinsterer, Ongeloof en Revolutie 1868 bl. 17, somwijlen een gevoel van verlatenheid, van isolement. Maar des te meer stemt het dan tot dank, een beroep te kunnen doen op het bondgenootschap der voorgeslachten. Om deze redenen is er aan de patristische en scholastische theologie meer aandacht gewijd, dan anders wel bij protestantsche dogmatici het geval is. Mannen als Irenaeus, Augustinus, Thomas, behooren niet uitsluitend aan Rome. Zij zijn patres en doctores, aan wie de gansche christelijke kerk verplichtingen heeft. Voorts is ook de Roomsche theologie na de Hervorming niet vergeten. Er is onder de Protestanten menigmaal te weinig bekendheid zoowel met hetgeen hun met Rome gemeen is als wat van Rome hen scheidt. De herleving der Roomsche theologie onder de auspiciën van IV Thomas, maakt het voor den protestantschen Christen dubbel noodzakelijk, zich van zijne verhouding tot Rome welbewuste en heldere rekenschap te geven. Het nauwst sluit echter deze dogmatiek zich aan bij dat type, hetwelk de christelijke religie en theologie in de zestiende eeuw door de Reformatie, bepaaldelijk in Zwitserland, ontving. Niet omdat dit de eenig-ware, maar wijl het naar de overtuiging van den schrijver de relatief-zuiverste uitdrukking der waarheid is. In geen confessie is het christelijke in zijn religieus, ethisch en theologisch karakter zoo tot zijn recht gekomen; nergens is het zoo diep en breed, zoo ruim en vrij, zoo waarlijk katholiek opgevat als in die van de Gereformeerde kerken. Daarom is het te meer te betreuren, dat deze reformatie van religie en theologie, evenals die van kerk en wetenschap, zoo spoedig is gestuit. Er is in weerwil van veel goeds, dat ook de latere ontwikkeling niet alleen hier te lande, maar evenzeer in Engeland, Schotland, Amerika te aanschouwen geeft, toch weldra stilstand ingetreden en deformatie gevolgd. Bij voorkeur zich beroepende op de oudere generatie, die in frischheid en oorspronkelijkheid de latere verre overtreft, acht schrijver dezes het het recht van den dogmaticus, om in de geschiedenis der Gereformeerde theologie tusschen koren en kaf onderscheid te maken. Het oude te loven alleen omdat het oud is, is noch gereformeerd noch christelijk. En dogmatiek beschrijft niet wat gegolden heeft, maar wat gelden moet. Zij wortelt in het verleden, maar arbeidt voor de toekomst. Daarom eindelijk wenscht deze dogmatiek ook het stempel te dragen van haar tijd. Het ware een onbegonnen werk, zich los te maken van het heden; maar het zou ook niet goed zijn voor God, die in deze eeuw niet minder luide en ernstig tot ons spreekt dan in vorige geslachten. Er is acht geslagen op de velerlei richtingen, die op theologisch gebied elkander kruisen. Er is te midden van die alle eene plaats gezocht en positie gekozen. Waar afwijking plicht was, is er rekenschap van gegeven. Maar ook dan is er naar gestreefd, om het goede te waardeeren, waar V het te vinden was. Dikwerf deed voortgezette studie verwantschap ontdekken, die aanvankelijk heel niet scheen te bestaan. Op dezen grondslag opgetrokken, tracht deze dogmatiek een handboek te zijn voor wie aan hare beoefening zich wijdt. Ook waar zij geen instemming verwerven kan, moge zij tot studie opwekken. Met het oog hierop zijn de vraagstukken en de verschillende oplossingen, die beproefd zijn, zoo objectief mogelijk voorgesteld. Litteratuur werd in die mate opgegeven, dat men spoedig zelf zich oriënteeren en aan de oplossing mede arbeiden kan. Dit eerste deel bespreekt de inleiding en de principia. Het tweede deel zal het dogma behandelen. Waarschijnlijk zal dit in twee gedeelten het licht zien, die in geen geval grooter van omvang zullen zijn dan dit eerste deel, en zoo spoedig doenlijk zullen volgen. Een uitvoerige index zal het werk besluiten. Kampen, April 1895. |
Please send all questions and comments to Dmytro (Dima) Bintsarovskyi:
dbintsarovskyi@tukampen.nl