Een gedenkschrift der Scheiding

472 Zooals bekend is, zal aanstaande jaar de herdenking gevierd worden van de voor 50 jaren aangevangene Afscheiding of liever Uitbanning uit het Hervormde Kerkgenootschap. De Synode onzer Kerk, verleden jaar te Zwolle gehouden, oordeelende dat het gepast zou zijn om het vijftigjarig bestaan onzer Kerk feestelijk te gedenken, heeft in art. 267 (bl. 134 harer Handelingen) besloten, om bij die gelegenheid een Gedenkboek der Afscheiding namens de Chr. Geref. Kerken dezer landen uit te geven. Nu laat zich iets dergelijks moeilijk decreteeren, tenzij ook de middelen ter uitvoering worden aangewezen, of liever nog een persoon zich laat vinden, die tot het samenstellen van zulk een Gedenkboek genoeg tijd en geld en lust niet alleen, maar ook de vereischte bekwaamheid bezit. De Synode liet zich echter wijselijk met de bespreking van de middelen en wijze van uitvoering maar niet in, althans, zij maakte daarover geen besluit; zij schoof zich deze zaak van de schouders en droeg de nadere regeling dezer taak op aan de vergadering van HH. Curatoren en Docenten. Groote verwachting hebben wij van zulk een Gedenkboek niet, welks vervaardiging bij Synodaal besluit gedecreteerd en daarna aan Curatoren en Docenten en door dezen weer aan eene Commissie uit hun midden opgedragen wordt. En toch dient dat Gedenkboek wel in bijzonderen zin de eer onzer kerk op te houden, want, het klinkt wel wat vreemd, maar de Synode heeft alzoo besloten, dat Gedenkboek 473 zal uitgegeven worden „namens de Chr. Geref. Kerken dezer landen". Wat nu zoo heel de Chr. Geref. Kerk uitgeeft, dient toch wel iets goeds te wezen. Neen, dan wist men toch in vroeger tijd zulke zaken beter aan te vatten. De Synode, te Embden in 1571 gehouden, spreekt in art. 48 harer Handelingen: Men sal den Heer S. Aldegonde bidden, in den naam van dezer Synodale Vergaderinge, dat hy een Historie der dingen, die in sommige jaren herwaarts geschied zyn, beschryve: ende voornamelijk van die dingen, die de oprechtinge der kerken, de vervolginge der zelver, de afwerpinge ende wederopregtinge der Beelden, de volstandigheid der Martelaren, die grouwelyke oordeelen Gods tegen de vervolgers, de veranderingen der Politien, etc. betreffen. Er zou gegronder hoop zijn op het verschijnen van een onzer kerk waardig Gedenkboek, als onze Synode van 1882 dit voorbeeld harer voorgangster van 1571 had nagevolgd, en één persoon, dien zij daarvoor het bekwaamst oordeelde, verzocht had zulk een boek samen te stellen. Een daarvoor aangewezen persoon, als de Heer S. Aldegonde voor de Synode van 1571 was, hadden wij wel niet; de keuze zou dus moeilijker geweest zijn; maar toch lieten er zich nog wel mannen vinden, die aan dezen arbeid eens een paar jaren onverdroten zich wijdende, iets goeds hadden kunnen leveren, dat den naam van Gedenkboek der Afscheiding terecht dragen kon.

Maar, hoe dit ook zij, als voorsmaak en voorproeve van dat groote Gedenkboek, dat wij volgens art. 267 van de Handelingen van de Synode der Chr. Geref. Kerk te Zwolle, 1882, te wachten hebben, is reeds nu een Gedenkschrift verschenen van het ontstaan der Christ. Geref. Gemeente te Bunschoten. Het is beschreven door Jacobus Beukers, overleden 12 Nov. 1849 en met een voorwoord 474 voorzien van zijn broeder W. Beukers, thans Burgemeester te Bunschoten. Onder al de gemeenten onzer Kerk is die te Bunschoten, wat betreft de geschiedenis van haar ontstaan, eene der belangrijkste.

Wij mogen den heer R. Beukers, zoon van den schrijver, dankbaar zijn, dat hij dit geschrift van zijn vader welwillend voor den druk heeft afgestaan. De aanteekeningen van den schrijver loopen van het ontstaan der gemeente af in 1835 tot het jaar 1842, en toonen overal dat de schrijver de gebeurtenissen opmerkzaam gevolgd heeft en goed te beoordeelen weet. Al hadden wij dan ook gaarne hier en daar wat meer gewenscht en wat meer willen vernemen, wij mogen dankbaar zijn voor het trouwe beeld, dat wij in deze bladen ontvangen van het ontstaan der gemeente te Bunschoten. Merkwaardig is in dit Gedenkschrift vooral de schriftelijke aanklacht, door den kerkeraad der gemeente ingebracht tegen eene verhandeling over het geloof, voorkomende in de Reformatie, Aug. 1838, (bladz. 35 volg.) eene aanklacht, die getuigt van den fijnen smaak, om het Remonstrantisme te proeven overal waar het, zij het slechts in geringe mate, zich indrong. In de geschiedenis der gemeente is verder belangrijk, bovenal wijl dat verschijnsel zich alleen te Bunschoten zoo sterk heeft vertoond, de geestelijke opwekking, welke daar een aanvang nam op Donderdag den 4 Febr. 1840. Velen, ouden en jongen, tot kinderen van 6-12 jaren toe werden door die geestelijke opwekking aangegrepen en begonnen te zingen en te huppelen.

Het getal dergenen, die in een kleine 14 dagen „uit den dood overgingen in het leven", wordt door den schrijver op ruim 100 geschat, terwijl meer dan dertig „verzekerd werden van hun aandeel aan Christus". Dit alles legde zulk een beslag op de militaire autoriteiten, dat men 475 dikwijls met honderden vergaderde, zonder gestoord te worden. Er kwamen echter spoedig vreemde en treurige verschijnselen bij. Sommigen beweerden buitengewone openbaringen te ontvangen, b.v. dat de kerkelijke en wereldlijke regeeringen vernietigd zouden worden, dat de gemeente de formulieren en oude schrijvers moest ter zijde leggen en alleen Gods Woord lezen, dat er iemand ten hemel zou varen, enz. De opwekking ontaardde dus spoedig, gelijk het daarmede altijd gaat; maar toch liet ze vele vruchten na, die bewijzen, dat het in den aanvang een werk des Heeren was.

Wij wenschen, dat dit Gedenkschrift van het ontstaan der gemeente te Bunschoten vele lezers moge vinden.

De opbrengst ervan wordt daarenboven afgestaan voor de Theol. School te Kampen. Eene reden te meer om het zich aan te schaffen.

Moge bij de herdenking van wat de Heere nu voor bijna 50 jaren in dit goede land is beginnen te werken, warme dank onze harten vervullen. Maar, indien wij één wensch mogen uitspreken, blijve het dan ook bij danken, worde het geen roemen in en over ons zelven. Daar hebben wij geen reden toe. En wij doen het zoo licht.

De feestvieringen, in onzen tijd aan de orde van den dag, werken aanstekelijk. Ik zou niet durven beweren, dat wij Christ. Geref. nimmer den schijn hebben van te roemen in ons zelven. Er is ook bij ons soms waar te nemen eene soort van zelfvoldaanheid, die alleen verklaard kan worden uit onkunde in wat ons nog ontbreekt. Dat moet alzoo niet wezen; daarvan worde zelfs de schijn niet bij de aanstaande herdenking van het ontstaan onzer kerk gevonden. Nederigheid past ons en ootmoed en behartiging van het woord: die meent te staan, zie toe dat hij niet valle.


Kampen.

H. Bavinck.






Please send all questions and comments to Dmytro (Dima) Bintsarovskyi:
dbintsarovskyi@tukampen.nl

x
This website is using cookies. Accept