Gereformeerde Dogmatiek, 2e druk.

245. Zo is het noch aan het supra- noch aan het infralapsarisme gelukt, om bij dit probleem de oplossing te geven en de alzijdigheid der Schrift tot haar recht te doen komen. Voor een deel is dit te verklaren uit de eenzijdigheid, waaraan zij zich beide schuldig maken1. Vooreerst is het niet juist, gelijk zo al eerder reeds werd gezegd, om de finis supremus van alle dingen te omschrijven als de openbaring van Gods barmhartigheid in de verkorenen en van Zijn gerechtigheid in de verlorenen. Voorzeker is de heerlijkheid Gods en de manifestatie van Zijn volmaaktheden het einddoel van alles; maar de dubbele staat van zaligheid en rampzaligheid is in dat einddoel niet opgenomen en verhoudt zich daartoe als middel. Het is volstrekt niet te bewijzen, dat met dit einddoel van Gods glorie die dubbele staat gegeven moest zijn. Indien Hij opera ad extra tot stand brengt, kan Hij daarmee nooit iets anders bedoelen dan de eer van Zijn Naam. Maar dat Hij die eer op deze en op geen andere wijze zoekt, hangt alleen van Zijn vrijmacht af. Afgezien hiervan echter, is het ook niet waar, dat Gods gerechtigheid alleen in de rampzalige staat der verlorenen en Zijn barmhartigheid alleen in de zaligheid der verkorenen tot openbaring zou komen, want ook in de hemel straalt Zijn gerechtigheid en heiligheid, en ook in de hel is er nog iets van Zijn barmhartigheid en goedertierenheid. In de tweede plaats is het onjuist, om de rampzaligheid der verlorenen voor te stellen als doel der predestinatie. Wel is de zonde niet tot een nuda prescientia en permissio Dei te herleiden. Val en zonde en eeuwige straf zijn opgenomen in het besluit Gods, en in zekere zin door God gewild. Maar dan toch altijd slechts in zekere zin en niet op dezelfde wijze als genade en zaligheid. In deze heeft Hij een welgevallen, maar zonde en straf zijn Zijn lust, Zijn vreugde niet. Als Hij de zonde dienstbaar maakt aan Zijn eer, doet Hij dat door Zijn almacht, maar het is tegen haar natuur. En als Hij de goddelozen straft, verheugt Hij zich niet in hun lijden op zichzelf, maar viert Hij daarin de triomf Zijner deugden, Deut. 28:63, Ps. 2:4, Spr. 1:26, Klaagl. 3:33. Zo er daarom enerzijds met het oóg op het alomvattende en onveranderlijke van Gods raad geen bezwaar tegen is, om van een gemina predestinatio te spreken, is toch de predestinatie in het ene geval niet van dezelfde aard als in het andere. Predestinatio est constitutio finis et ordinatio mediorum ad finem; cum aeterna damnatio non sit finis hominis, sed tantum extremum, ideo reprobationis genus non proprie praedestinatio constitui potest. Pugnant enim haec inter sese, ordinare ad finem et ordinare ad damnationem. Omnis enim finis sua natura est optimum quid et perfectio rei; damnatio autem est extremum malum et summa imperfectio, ita ut impropria sit locutio, qua dicitur, Deum nonnullos homines praedestinasse ad damnationem2. Hoe sterk en hoe veelvuldig de Schrift dan ook zegt, dat zonde en straf door God bepaald zijn; de woorden proyesiv, prognwsiv, proorismov bezigt zij toch bijna uitsluitend van de predestinatio ad gloriam. In de derde plaats is het ook nog om een andere reden minder juist, om de predestinatio ad mortem aeternam te coördineren met en evenzeer als einddoel te stellen als de predestinatio ad vitam aeternam. Object van de verkiezing zijn niet maar enkele mensen, evenals van de verwerping, maar in de verkiezing is het menselijk geslacht onder een nieuw Hoofd, nl. Christus, object, en dus worden door de gratia niet slechts enkele individuen, maar het menselijk geslacht zelf met heel de kosmos behouden. En in deze behoudenis van het menselijk geslacht en van de wereld komen niet enkele deugden Gods tot openbaring, zodat daarnaast nog een eeuwig verderf zou nodig zijn, om Zijn gerechtigheid te openbaren, maar in het voltooide Godsrijk komen alle deugden en volmaaktheden Gods tot ontvouwing, Zijn gerechtigheid en Zijn genade, Zijn heiligheid en Zijn liefde, Zijn soevereiniteit en Zijn barmhartigheid. En deze status gloriae is dus het eigenlijke, rechtstreekse, zij het ook aan Zijn eer ondergeschikte doel, dat God met Zijn schepping beoogt. In de vierde plaats dwaalden supra- en infralapsarisme daarin, dat zij al wat aan het einddoel vooraf ging als middelen onderling in gesubordineerde verhouding plaatsten. Nu zijn de middelen vanzelf ondergeschikt aan het einddoel, doch daarom nog niet aan elkaar. De schepping is maar niet een middel voor de val, en deze niet louter een middel voor genade en volharding, en deze wederom niet enkel een middel voor zaligheid en rampzaligheid. Er dient toch wel bedacht, dat de decreten even rijk zijn aan inhoud als de gehele wereldgeschiedenis, want deze is de ontvouwing van geen. Wie zou nu in staat zijn, om deze wereldhistorie samen te vatten in een logisch schema van enkele begrippen? Schepping, val, zonde, Christus, geloof, ongeloof enz. staan volstrekt niet alleen in verhouding van middelen tot elkaar, zo dat het voorgaande als het ware wegvallen kan, als het volgende is bereikt. Ze zijn onderling niet gesubordineerd maar ook gecoordineerd, gelijk Twissus reeds opmerkte3. De schepping heeft waarlijk niet alleen daartoe plaats gehad, opdat de val zou kunnen intreden, maar zij gaf aan een wereld het aanzijn, die blijven zal ook in de staat der heerlijkheid. De val geschiedde niet alleen daartoe, dat er een creatura miserabilis zou zijn, maar hij houdt als feit zijn betekenis met al de gevolgen, die er uit voortgekomen zijn. Christus is niet maar een Middelaar geworden, wat voor de verzoening der zonde voldoende was geweest; maar God heeft Hem ook verordineerd tot Hoofd der gemeente. De ganse wereldhistorie is niet een middel, dat wegvalt als het einde is bereikt, maar werkt door en laat vruchten na in de eeuwigheid4. En de electie en reprobatie zelf lopen hier op aarde niet als twee rechte lijnen naast elkaar, maar in de ongelovigen is veel, wat niet uit de verwerping voortvloeit en in de gelovigen is veel, wat niet aan de verkiezing is te danken. Enerzijds onderstellen beide de zonde en zijn daden van barmhartigheid en gerechtigheid, Rom. 9:15, Ef. 1:4, en ze zijn beide toch ook daden van Goddelijke vrijmacht en soevereiniteit, Rom. 9:11,17,21. Evenzo is Adam ook vóór de val reeds een type van Christus, 1Cor. 15:47 v. en toch is de vleeswording altijd in de Schrift op de val van het menselijk geslacht gebouwd, Hebr. 2:14 v. Soms spreekt de Schrift zó sterk, dat de verwerping volkomen gecoördineerd wordt met de verkiezing en de eeuwige straf door God evenzeer beoogd wordt als doel, als de eeuwige zaligheid, Luk. 2:34, Joh. 3:19-21, 1Petr. 2:7-8, Rom. 9:17-18,22 enz., maar soms valt de mors aeterna geheel weg in de beschrijving der toekomst; het einde zal zijn de zegepraal van het Godsrijk, de nieuwe hemel en aarde, het nieuwe Jeruzalem, waar God alles in allen zal zijn, 1Cor. 15, Op. 21; 22; alles is aan de gemeente ondergeschikt gelijk deze aan Christus, 1Cor. 3:21-23; de verwerping is geheel gesubordineerd aan de verkiezing.

Daarom tenslotte is noch de supra-, noch de infralapsarische voorstelling van de predestinatie in staat, om de volle rijke waarheid der Schrift in zich op te nemen en ons theologisch denken te bevredigen. Het ware in het supralapsarisme is, dat alle besluiten samen een eenheid vormen; dat er een einddoel is, waaraan alles ondergeschikt en dienstbaar is; dat de zonde niet ongedacht en onverwacht voor God in de wereld kwam, maar in zekere zin door Hem is gewild en bepaald; dat de schepping reeds terstond op de herschepping aangelegd en bij Adam vóór de val reeds op de Christus gerekend is5. Maar het ware in het infralapsarisme is, dat de besluiten, ofschoon één, toch ook met het oog op hun objecten onderscheiden zijn; dat er in die besluiten niet alleen een teleologische maar ook een causale orde valt op te merken; dat schepping en val niet daarin opgaan, dat ze slechts middelen zijn voor het einddoel; dat de zonde bovenal en in de eerste plaats een verstoring der schepping is geweest en op en voor zich zelf nooit door God kan zijn gewild. In het algemeen is de formulering van het einddoel aller dingen, nl. dat God zijn gerechtigheid openbaart in de verworpenen en zijn barmhartigheid in de verkorenen, toch al te eenvoudig en te sober. De status gloriae zal zo onbeschrijfelijk rijk en heerlijk zijn. Wij verwachten een nieuwe hemel, een nieuwe aarde, een nieuwe mensheid, een herstelde schepping, een immer voortgaande, door geen zonde ooit meer gestoorde, ontwikkeling. En daaraan werken schepping en val, Adam en Christus, natuur en genade, geloof en ongeloof, electie en reprobatie, alle tesamen en ieder op zijn wijze mee, niet alleen na maar ook naast en met elkaar. Ja, de tegenwoordige wereld met haar geschiedenis is ook op zichzelf reeds een voortgaande openbaring van Gods deugden. Zij is niet alleen middel voor de hogere en rijkere openbaring, die komt, maar ook in zichzelf van waarde. Zij blijft door- en voortwerken ook in de toekomstige bedeling en zal aan de nieuwe mensheid voortdurende stof geven tot aanbidding en verheerlijking van God. Daarom is er onder de besluiten, evenals onder de feiten der wereldhistorie, niet alleen een causale en een teleologische, maar ook een organische orde. Wij kunnen ons in onze beperktheid slechts stellen op het een of op het andere standpunt, zodat de voorstanders een er causale en die van een teleologische wereld- en levensbeschouwing ieder ogenblik met elkaar in strijd komen. Maar voor God is dat geheel anders. Hij overziet het geheel. Alle dingen zijn eeuwig present in Zijn bewustzijn. Zijn raad is één enkelvoudige conceptie. En in die raad staan alle bijzondere besluiten in datzelfde verband, waarin de feiten der geschiedenis aposteriori aan ons nu ten dele blijken en eenmaal ten volle zullen blijken te staan. Dit verband is zo rijk en gecompliceerd, dat het niet in een enkel woord van infra- of supralapsarisch is weer te geven. Het is beide causaal en teleologisch; het voorafgaande werkt op het volgende in, maar het toekomstige bepaalt ook reeds het verleden en het heden. Er is rijke, alzijdige wechselwirkung. De predestinatie in de gewone zin des woords, als voorverordinering van de eeuwige staat der redelijke schepselen en van de daartoe leidende middelen, is dus niet het één, alles omvattende en alles in zich bevattende besluit Gods. Zij is een allerbelangrijkst stuk van de raad Gods, maar valt niet met deze raad zelf samen. De raad Gods is het hoofdbegrip, omdat het is het alles omvattende begrip; hij gaat over alle dingen zonder enige uitzondering, over hemel en aarde, geest en stof, zienlijke en onzienlijke dingen, levenloze en levende schepselen; hij is de éne wil Gods over de ganse kosmos in verleden, heden en toekomst. Maar de predestinatie handelt van de eeuwige staat der redelijke schepselen en van de daartoe leidende middelen, maar kan onder die middelen niet thuis brengen alles, wat in de wereld is en geschiedt. Daarom is de providentia boven afzonderlijk, ofschoon niet gescheiden van de predestinatie, als een besluit Gods besproken. Veel meer dan vroeger geschiedde, behoort de algemene genade ook in de leer van de raad Gods tot haar recht te komen en in haar eigen waarde te worden erkend. In één woord, de raad Gods en de wereldgeschiedenis, die daaraan beantwoordt, is niet uitsluitend voor te stellen, gelijk infra- en supralapsarisme deden, als één rechte lijn met enkel vóór en na, als oorzaak en gevolg, als middel en doel, maar zij is ook een geheel, waarin de dingen naast elkaar staan en met elkaar samen werken tot wat altijd was en is en zijn zal de diepste grond van al het bestaande, de verheerlijking Gods. Gelijk in een organisme alle leden samenhangen en wederkerig elkaar bepalen, zo is de wereld een kunstwerk Gods, waarvan alle delen onderling organisch verbonden zijn. En van die wereld, zowel in haar lengte en breedte is de raad Gods de eeuwige idee.

1 Dr. A. Kuyper, De gemeene Gratie II 95: Een uiterst gewichtige kwestie, maar die op de wijze, waarop ze werd voorgesteld, noch verder hielp noch tot oplossing was te brengen. Een ieder toch, die van ‘s mensen zijde dit vraagstuk bezag, moest wel zonder aarzelen met Walaeus de verkiezing nemen als de verkiezing uit gevallen zondaars; en omgekeerd moest wel een ieder, die de zaak van Gods zijde indacht, met Gomarus in een raadsbesluit, genomen vóór de grondlegging der wereld, de verkiezing verstaan als ook de scheppingsordinantie beheersende. Al de twisten, die tussen partijen over dit stuk getwist is, heeft de kerk dan ook geen stap verder gebracht, om de eenvoudige reden, dat beide partijen uitgingen van een tegenovergesteld standpunt. De een stond vierkant op de vlakke grond omlaag; de ander bezag het geschil van de top der bergen, en daarom konden ze elkaar niet verstaan. Het is daarom ook zo ongerijmd, te zeggen, dat een theoloog van onze tijd “bovenvaldrijver” zou zijn, of ook, om zich als “benedenvaldrijver” tegenover hem te willen stellen, Dit is eenvoudig daarom zo ondenkbaar, omdat dit diepzinnig vraagstuk in onze eeuw een geheel andere vorm heeft aangenomen. Verg. de beslissing van de Synode der (Ger. Kerken te Utrecht 1905, inzake het leergeschil van infra- en supralapsarisme.

2 Keckermann, Syst. theol. 1613 bl. 296; verg. Twissus t.a.p. I 53 A.

3 Twissus, t.a.p. I 71.

4 In het aangehaalde werk II 91-93 stelt Dr. Kuyper de vraag, of onze gereformeerde dogmatiek niet enigszins in strijd met de Heilige Schrift, de voorverordinering bijna uitsluitend heeft opgevat als een besluit Gods omtrent het eeuwig wel en wee van Zijn redelijke schepselen. En hij beantwoordt haar in die zin, dat men vroeger, ofschoon de mens terecht in het besluit op de voorgrond stellend, toch te eenzijdig op engel en mens heeft gelet, de overige schepping Gods uit het oog heeft verloren en voor de ophouw van het leerstuk der predestinatie van de gemene gratie geen gebruik heeft gemaakt.

5 Even creation is built up on redemption lines, Orr, The christian view of God and the world bl. 323.

Bavinck, Herman. Gereformeerde dogmatiek. Deel 2. 2e druk. Kampen: J. H. Bos, 1908. (revised) [466]




Please send all questions and comments to Dmytro (Dima) Bintsarovskyi:
dbintsarovskyi@tukampen.nl

x
This website is using cookies. Accept