Gereformeerde Dogmatiek, 2e druk. |
54. F. Gereformeerde Dogmatiek. C. M. Pfaff, Introductio in hist. theol. littv 1724 bl. 258 v. Walch, Bibl. theol. sel. I 211 v. Pictet, Christ. Godg. 1728 deel III. Ypey, Beknopte letterk. Gesch. der system. Godg. 1793-98 I 200 v. II 55 v. Id. Gesch. v. d. Krist. kerk in de 18e eeuw, Utrecht 1797 v. deel VII en VIII. A. Schweizer, Die Glaub. der ev. ref. Kirche 1844 I 1-134. Id. Die Centraldogmen der ref. K. 1862 I 44 v. Scholten, Leer Ger Herv. kerk I67 v. Sepp. Het godgel.onderwijs in Nederland gedurende de 16e en 17e eeuw, 2 delen. Leiden 1873 en 1874. Kalb, Kirchen und Sekten der Gegenwart, Stuttgart 1905. Voorts de n. 50 aangehaalde werken van Gass, Frank, Dorner, Heppe, en de beneden nog te noemen litteratuur. Bij alle overeenstemming, tot zelfs in de belijdenis van de predestinatie toe, was er van de aanvang af toch een belangrijk verschil tussen de Duitse en de Zwitserse Reformatie. Het onderscheid in land en volk, waar Luther en Zwingli optraden, het verschil in afkomst, opvoeding, karakter en levenservaringen werkten er aan mee, om beide uiteen te doen gaan. Het duurde slechts kort, eer het aan het licht trad, dat beide Hervormers van een anderen geest waren. In 1529 werd te Marburg nog wel de vrede getekend, maar alleen op papier. En toen Zwingli wegviel en Calvijn, in weerwil van zijne hoogachting voor en zijn toenadering tot Luther in de leer van het avondmaal, toch principiëel aan de zijde van Zwingli plaats nam, toen werd de scheiding tussen Luthers en Gereformeerd Protestantisme hoe langer hoe groter en kreeg zij het karakter van een feit, dat niet meer ongedaan te maken was. De historische onderzoekingen naar het kenmerkend onderscheid tussen beide in de nieuwere tijd hebben duidelijk aangetoond, dat er een verschil van beginsel aan ten grondslag ligt. In vroeger tijd somde men eenvoudig de dogmatische verschillen op, zonder ze tot een gemeenschappelijk principe te herleiden1.Maar Max Goebel leverde de eerste proeve van een historische en principiële verklaring van beider onderscheid2. Sindsdien hebben verschillende mannen, zoals Ullmann. Semisch, Hagenbach, Ebrard, Herzog, Schweizer, Baur, Schneckenburger, Guder, Schenkel, Schoeberlein, Stahl, Hundeshagen, dat onderzoek voortgezet3. Het onderscheid schijnt nog het best daardoor weergegeven te worden, dat de Gereformeerde Christen theologisch, de Lutherse antropologisch denkt. De Gereformeerde blijft niet in de historie staan, maar klimt op tot de idee, tot het eeuwig besluit Gods; de Lutherse neemt zijn standpunt midden in de heilsgeschiedenis en heeft geen behoefte, om dieper in den raad Gods door te dringen. Bij de Gereformeerden is daarom de verkiezing het cor ecclesiae, bij de Luthersen is de rechtvaardigmaking het articulus stantis et cadentis ecclesiae. Daar is de eerste en voornaamste vraag: hoe komt God tot zijn eer; hier daarentegen: hoe komt de mens tot de zaligheid. Daar is de strijd vooral tegen het paganisme, de afgoderij; hier tegen het judaïsme, de werkheiligheid gericht. De Gereformeerde heeft geen rust, voor hij rugwaarts alles tot het besluit Gods heeft herleid en het οιοτι van de dingen heeft opgespoord en voorwaarts alles aan de eer van God heeft dienstbaar gemaakt; de Lutherse is met het οτι tevreden en geniet in de zaligheid, die hij door het geloof deelachtig is. Uit dit verschil in beginsel laten zich de dogmatische controversen in de leer van het beeld van God, de erfzonde, de persoon van Christus, de heilsorde, de sacramenten, de kerkregering, de ethiek enz. gemakkelijk verklaren. De geschiedenis van de Geref. dogmatiek is veel moeilijker te beschrijven dan die van de Lutherse. De Geref. kerk is niet tot één land en volk beperkt, maar heeft zich in verschillende landen en onder verschillende volken uitgebreid. Het Geref. type is niet in één belijdenis neergelegd, maar heeft in tal van confessies uitdrukking gevonden. De dogmatische ontwikkeling, bijv. in de leer van de verkiezing, van de rechtvaardiging, van de wedergeboorte, van de sacramenten enz. is in de Geref. kerk veel rijker en veelzijdiger dan in de Luth. geweest. En eindelijk is de geschiedenis van de Geref. dogmatiek veel minder beoefend dan die van de andere kerken; er ligt hier nog een veld voor het onderzoek open. De Gereformeerde dogmamatiek begint met Zwingli. Bij hem zijn de grondgedachten reeds aanwezig, het theol. uitgangepunt, de volstrekte afhandelijkheid van de mensen, de predestinatie, de menselijke natuur van Christus, de geestelijke opvatting van kerk en sacrament, de ethische en politieke strekking van de Reformatie. Maar Zwingli heeft nog veel leemten in zijn theologie; door zijn humanisme vat hij de zonde en de verzoening te ondiep op; door zijn spiritualisme zet hij God en mens, divina en humana justitia, teken en betekende zaak in het sacrament enz. abstract dualistisch tegenover elkaar; zijn klaarheid en helderheid van gedachte kan het gemis aan diepte niet vergoeden; en tot een enigszins afgerond en samenhangend systeem komt het bij hem niet. Zwingli heeft slechts de algemene omtrekken ontworpen, binnen welke de verschillende richtingen in de Geref. kerken zich later bewogen hebben. Pas Calvijns organiserende en systematische geest gaf aan de Zwitserse Reformatie haar belijnde leer en vaste organisatie. Zijn theologie stond rede bij de eerste uitgave van zijn Institutie in 1536 vast. Er is uitbreiding, ontwikkeling maar geen verandering. Calvijn onderscheidt zich daarin van Zwingli, dat hij alle wijsgerige en humanistische ideeën bant en zich zo streng mogelijk aansluit aan de Schrift. Voorts handhaaft hij beter de objectiviteit van de Christelijke religie, van het verbond Gods, van de persoon en het werk van Christus, van Schrift, kerk en sacrament en staat daarom sterker tegen de Wederdopers. Verder overwint hij zowel de tegenstelling van Luther tussen het geestelijke en wereldlijke als die van Zwingli tussen vlees en geest, en is daarom wel rigoristisch maar in geen enkel opzicht asceet. Eindelijk brengt hij in zijn gedachten eenheid en systeem, iets, wat noch Luther noch Zwingli vermocht, en vergeet daarbij toch nooit het verband met het Christelijk leven. Calvijn wist langzamerhand heel Zwitserland, ook in zake de avondmaalsleer (Consensus Tigurinus 1549) en de predestinatie (Consensus Genev. 1552. Tweede Helv. Conf 1564) voor zich te winnen4. De Institutie van Calvijn werd weldra overal bestudeerd. Die van Bern beriepen zich later evenzeer op Calvijn als die van Geneve, Zurich, Bazel en Schaffhausen. Geheel in Calvijns geest werd de dogmatiek in Zwitserland in deze 16e eenw behandeld door Beza, Tractationes theol. 1570, Petrus Martyr Vermiglius, Loci Communes 1576, Musculus, Loci Comm. 1560, 1567 en Aretius, Theol. problemata 1579. Van Zwitserland breidde Calvijns theologie zich naar Frankrijk uit. Hij droeg zijn Institutie in 1536 aan Frans I met een voorrede op, en werd de ziel van de Franse Reformatie. Zijn leer werd algemeen aangenomen; zijn werken werden in ‘t Frans vertaald en verspreid; bij hem zocht men raad en troost, en velen gingen naar Geneve, om opgeleid te worden tot de dienst van het woord. De voornaamste theologen in Frankrijk in deze eeuw waren Chandieu gestorven 1591, die onder het pseudoniem Sadeel, Zamariel verschillende theol. tractaten schreef, de verbo Dei, de Christi sacerdotio, de remissione peccatorum enz., Marlorat, gestorven 1562, schrijver van Thesaurus B. Scripturae in locos comm. rerum et dogmatum, uitgeg. in 1574 door Fengneraeus, en du Plessis Mornay, gestorven 1623, die bekend is door zijn Traité de l’Eglise 1578, Traité de la vérité de la religion chrétienne 1581 en vooral ook door zijn in citaten zeer onnauwkeurig Le mystère d’iniquité c’est à dire l’histoire de la papauté 1611. Door de uitgewekenen naar Oostfriesland, de Paltz, Kleefsland, Genève en door persoonlijke invloed van Calvijn zelf drong het Calvinisme reeds lang vóór de tweede helft van de 16e eenw ook in Nederland door5. Calvijns Institutie werd al in 1560 in het Nederlandsch vertaald. Dathenus, de Brès, Modet, Marnix, Caspar Heydanus e.a. waren strenge Calvinisten. Velen zochten in Genève en Heidelberg hun opleiding. Maar al in 1575 werd de academie te Leiden, en 1585 die te Franeker gesticht. Feugueraeus, Danaens, Saravia, Trelcatius Sr., Bastingius, Junius waren te Leiden; Lubbertus, Lydius en Nerdenus waren te Franeker de beroemdste hoogleraren in deze eeuw. De theol. arbeid bestond voornamelijk in polemiek tegen Rome en tegen de Wederdopers. Maar toch zagen reeds verschillende dogmatische handboeken het licht, van Gellius Snecanns, Methodica descriptio et fundamenturn trium locorum communium S. Scr. 1584, van Bastingius de eerste Verklaring van de Catechismus 1590, van Feugueraens Propheticae et apostolicae, i.e. totius divinae et canonicae Bcripturae thesaurus 1574, van Trelcatius Sr. Loci Communes 1587, van Junius Theses Theologicae (Opera Omnia I 1592 v.) Ook in Engeland en Schotland vond het Calvinisme ingang. Het kwam daar in strijd niet alleen met Rome, maar ook met de reformatie, die van boven af door Hendrik VIII en Elisabeth ondernomen werd. De Hervormingsgezinden, die onder Maria naar het vasteland vluchtten, kwamen hier in kennis met de leer van Calvijn, Bullinger, Beza, Martyr enz., en ergerden zich straks bij hun terugkeer aan de halfheid van de Engelse reformatie. Het verschil liep eerst over de ceremonieën. In de leer waren Puriteinen en Anglikanen het oorspronkelijk eens. De Engelse theologie droeg tot in het begin van de 17e eeuw toe een beslist Calvinistisch karakter. Op de Universiteiten werd Calvijns Institutie onderwezen. Zelfs de episcopale regeringsvorm werd door Cranmer, Jewel, Hooker e.a. niet als de enig ware, maar alleen in het belang van het welzijn van de kerk verdedigd6. Maar toen in en sedert 1567 de nonconformisten, onder wie Pilkington, Whittingham, Thomas Sampson en Humphrey uit Oxford de voornaamste waren, zich afscheidden, breidde de strijd over heel de kerkregering zich uit. De krachtigste voorstander van den presbyteriale kerkvorm was Thomas Cartwight, prof. te Cambridge, 1570 afgezet, 1603 gestorven. En tegen het einde van de eeuw kwam daar nog een verschil in de leer bij; William Perkins, gestorven 1602, en Williarn Whitaker, gesotven 1595, hoogleraren te Cambridge, trachtten de predestinatie nog te handhaven in de 9 Lambeth-artikelen,7 welke zij aan Elisabeths raadsman Whitgift voorlegden, maar het hoogkerkelijke en het pelagiaansche gevoelen nam hoe langer hoe meer de overhand. In Schotland werd echter het Calvinisme door John Knox, gestorven 1572, John Craig, gestorvent 1600, e.a. met kracht ingevoerd en eindelijk ook door den Koning erkend 1581. In Duitsland was de Gereformeerde kerk en theologie minder afhankelijk van Calvijn. De Heid. Catechismus, de theologie van Pareus, Ursinus, Olevianus, Hyperins, Boquinus, ook van à Lasco vertoont in veel opzichten een eigen karakter. Hofstede de Groot, Ebrard en Heppe hebben deze eigenaardigheid uit Melanchton verklaard; maar deze voorstelling is onhistorisch en voldoende weerlegd. Veel beter wordt ze door Prof. Gooszen in twee studiewerken over den Heid. Catech. 1890 en 1893 en door Dr. Van ‘t Hooft, De Theol. van Heinrich Bullinger 1888 uit de opvolger van Zwingli in Zurich afgeleid. Toch is er tussen de theologie van Calvijn en van Bullinger geen enkel zakelijk, maar alleen een formeel en methodologisch verschil. Het is het onderscheid tussen het supra- en het infralapsarisme, tussen het streng-theologisch en het foederalistisch uitgangspunt, dat altijd in de Geref. kerken heeft bestaan en over en weer als gereformeerd is erkend. Ten onrechte stelt men tegenover elkaar, wat inderdaad naast elkaar bestaan heeft en wat enkel door een zeer eenzijdige overdrijving antithetisch wordt8. Naast Ursinus en Olevianus werkte dan ook in Heidelberg de streng-calvinistische Zanchius. 1 Verg. bijv. Hoornbeek, Samm Controv. 1653 bl. 618. 2 Goebel, Die relig. Eigenthümlichkeit der luth. und ref. Kirche 1837, in het Holl. vertaald, Gron. Smit 1841. 3 Hun geschriften worden aangehaald en beoordeeld door Voigt in zijn Fundamentaldogmatik 1874 bl. 307-480. Verg. voorts nog Scholten, Leer der Herv. kerk II 309 v. Lobstein, Zum evang. Lebensideal in seiner luth. u. reform. Ausprägung. Theol. Abhandlungen…H. J. Holtzmann dargebracht. Tubingen 1902 bl. 159-181. Hastie, The Theology of the Ref. Church in its fundamental principles. Edinburgh Clark 1904 bl. 32-44. 129-177. Kattenbusch in PRE3 XVI 156. 4 Hundeshagen, Die Conflikte des Zwinglianismus, Luthertums und Calvinismus in der Bernischen Landeskirche von 1532-1558. Bern 1842. 5 F. L. Rutgers, Calvijns invloed op de Reformatie in de Nederlanden, voorzover die door hem zelven is uitgeoefend. Leiden 1899. 6 Schaft, Creeds of Christendom, 3 vol. New-York 1881 I 602 v. 7 Schaft Creeds I 658 III 523. 8 Rutgers, t. a. p. bl. 32. Verg. ook mijn opstel over Calvinistisch en Gereformeerd in de Vrije Kerk Febr. 1893 en de repliek van Prof. Gooszen in Geloof en Vrijheid Dec. 1894. Bavinck, Herman. Gereformeerde dogmatiek. Deel 4. 2e druk. Kampen: J. H. Kok, 1911. (revised) [497] |
Please send all questions and comments to Dmytro (Dima) Bintsarovskyi:
dbintsarovskyi@tukampen.nl