Gereformeerde Dogmatiek, 2e druk.

22. Zo schijnt alleen die methode de ware te zijn, welke door de Bijbelse theologen toegepast wordt. Toch lijdt ook deze richting aan grote eenzijdigheid. Zij meent geheel onvooringenomen tegenover de Schrift te staan en zuiver en objectief haar inhoud weer te geven. Maar zij vergeet, dat elk gelovige en ieder dogmaticus zijn geloofsovertuigingen allereerst ontvangt uit de handen zijner kerk. Hij komt dus nooit van buiten af, zonder enige kennis en vooropgezette mening tot de Schrift, maar brengt van huis uit reeds een zekere opvatting van de inhoud der openbaring mee en beziet dus ook de Schrift met de bril, die de kerk hem voorhoudt. Elk dogmaticus staat, als hij aan de arbeid gaat, of hij ‘t erkent of niet, in die historische verschijning van het Christendom, waarin hij geboren en opgevoed is en komt als Gereformeerd of Luthers of Rooms Christen tot de Schrift. Men kan zich ook hier eenvoudig van zijn omgeving niet ontdoen, men is altijd kind van zijn tijd, product van zijn omgeving1. De uitkomst beantwoordt dan ook aan deze verwachting; alle dogmatische handboeken, die door de Bijbelse richting in het licht zijn gegeven, weerspiegelen getrouw het persoonlijke en kerkelijke standpunt van de auteur; ze kunnen op geen meerdere objectiviteit aanspraak maken dan die van de kerkelijke dogmatici. Het zuivere Evangelie, dat Ritschl bijv. bij Luther en bij Jezus terugvindt, beantwoordt geheel aan de opvatting, die hij er zichzelf van gevormd heeft. Al deze Bijbelse richtingen worden dan ook voortdurend door de historie geoordeeld, ze doen haar nut voor een tijd en roepen een vergeten waarheid wakker, maar ze veranderen de stroom van het kerkelijk leven niet en hebben geen bestand in zichzelf. Gewoonlijk komen zij voort uit een godsdienstige overtuiging, die ook in de Schrift zich niet meer vinden kan. Wel beginnen ze steeds met van de belijdenis op de Schrift zich te beroepen, maar ze gaan straks van de Schrift naar de persoon van Christus terug en eindigen ermee om ook zijn autoriteit aan te tasten. En altijd toont dan de historie weer, dat het Christendom relatief het zuiverst in de confessies der kerken is bewaard. In gewisser Weise ist durch die moderne Bibelforschung die alte orthodoxe Theologie mit ihrer Zuversicht, gerade mit ihrem Dogma in der Bibel zu stehen, wieder zu Ehren gebracht worden2.

Maar zulk een Bijbelse opvatting is niet alleen practisch onmogelijk, zij is ook theoretisch onjuist. De Schrift is geen wetboek, waarvan de artikelen maar behoeven nageslagen te worden, om in een bepaald geval haar opinie te kennen. Zij is samengesteld uit vele boeken van verscheidene personen, uit zeer verschillende tijden, met uiteenlopende inhoud. Zij is geen abstracte, maar een organische, levende eenheid. Zij bevat nergens een schets der geloofsleer, maar deze moet uit heel het organisme der Schrift worden afgeleid. De Schrift is er niet op ingericht, dat wij haar napraten, maar dat wij haar als vrije kinderen Gods nadenken zullen. Maar dan is ook alle zogenaamde Voraussetzunglosigkeit en objectiviteit onmogelijk. Dan is er zoveel studie en nadenken van het subject mee verbonden, dat één persoon daartoe ten enenmale onbekwaam is. Daar zijn eeuwen voor nodig. Daar is de kerk voor aangesteld, die de belofte heeft van de leiding des Geestes in alle waarheid. Wie van de kerk, d.i. van de Christenheid, van de ganse dogmenhistorie zich isoleert, verliest de Christelijke waarheid. Hij wordt een tak gelijk, die van de boom is gescheurd en wegsterft, een lid dat van het lichaam is gescheiden en daarom voor de dood is bestemd. Alleen in de gemeenschap der heiligen is de lengte en de breedte, de diepte, en de hoogte van de liefde van Christus te verstaan, Ef. 3:18. Daar komt nog hij, dat de voorstanders dezer richting vergeten, dat het Christendom universeel is en ingaan kan en moet in alle vormen en toestanden. Zij stellen de genade vijandig tegenover de natuur en rekenen niet genoeg met de vleeswording des Woords. Want even waarachtig als de Zoon Gods mens is geworden, wordt ook de gedachte Gods, neergelegd in de Schrift, vlees en bloed in het bewustzijn der mensen. Dogmatiek is en behoort te zijn, de Goddelijke gedachte volkomen ingegaan en opgenomen in ons menselijk bewustzijn, uitgesproken vrij en zelfstandig in onze taal, in haar wezen vrucht der tijden, in haar vorm van deze tijd (Da Costa). Daarom is ook de tegenstelling onjuist, die er dikwijls gemaakt wordt tussen Bijbelse theologie en dogmatiek, alsof gene de inhoud der Schrift, deze die der kerkelijke dogmata zou weergeven. Want de dogmatiek bedoelt niet anders dan de gedachten Gods te exponeren, die Hij in de H. Schrift neergelegd heeft3. Maar ze doet dat, gelijk behoort, op wetenschappelijke manier, in een vorm en naar een methode, gelijk die wetenschappelijk geëist zijn. In deze zin hebben de Gereformeerden vroeger het recht der zogenaamde theologia scholastica verdedigd. Zij hadden er volstrekt niet op tegen, dat de geopenbaarde waarheid ook in eenvoudiger vorm, onder de naam van theologia positiva, catechetica enz. werd voorgedragen. Maar zij bestreden ten sterkste, dat deze beide verschilden in inhoud; wat ze onderscheidde, was alleen een verschil in vorm en methode. En door dit standpunt in te nemen, hebben zij enerzijds zo sterk mogelijk de eenheid en de samenhang van geloof en theologie, van kerk en school, gehandhaafd, maar anderzijds ook het wetenschappelijk karakter der theologie hooggehouden. De gedachten Gods mochten nog zo hoog en wonderbaar zijn, ze waren toch geen aforismen, maar vormden een organische eenheid, een systematisch geheel, dat ook ingedacht en in een wetenschappelijke vorm kon weergegeven worden. De Schrift zelf spoort tot deze theologische arbeid aan, als zij niet op het abstracte weten, maar op leer en waarheid, kennis en wijsheid allerwege de sterkste nadruk legt.

1 Toorenenbergen, De Chr. geloofsleer bl. 6. Kuyper, Encycl. II 522 III 166. Nitzsch, Lehrbuch der ev. Dogm. 1889 bl. 8 v. Kartan, Zur Dogmatik. Zeits. f. Th. u. K. 1903 bl. 513-518. Bovon, Dogm. Chrét. I 46-63.

2 Kattenbusch, Zeits. f. Th. u. K. 1905 bl. 45.

3 Maresius, Syst. Theol. loc. 1 par. 8.





Please send all questions and comments to Dmytro (Dima) Bintsarovskyi:
dbintsarovskyi@tukampen.nl

x
This website is using cookies. Accept