Geloof en liefde
Geloof en liefde

Beide leven niet zelden met elkander op gespannen voet.

Daar zijn geloovige menschen, wier oprechtheid niet in twijfel valt te trekken, die zich onderscheiden door een warm godsdienstig gemoed, en bij wie toch van ware liefde tot den naaste zeer weinig te bespeuren is. Onder hen, die dit verschijnsel hebben opgemerkt, zijn er velen, die het niet anders weten te verklaren, dan door in de religie van zulke geloovigen niets anders dan huichelarij te zien. Maar de feiten wijzen het tegendeel uit. Geloof en liefde, godsdienst en zedelijkheid staan wel in verband, en behooren in harmonie met elkaar te leven. Doch zij zijn niet hetzelfde, en liggen bij sommige menschen vrij ver uiteen. IJveraars voor de godsdienstige belangen staan met de eischen der zedelijkheid soms op niet al te besten voet; vrome menschen hebben op sommige punten der moraal eene zeer wijde conscientie; zij, die geacht worden pilaren des geloofs te zijn, toonen niet zelden eene groote mate van liefdeloosheid jegens ellendigen en gevallen, jegens vijanden en tegenstanders. De apostel Jakobus kende ze reeds, en vermaande hen, hun geloof uit hunne werken te toonen.

Aan den anderen kant zijn er niet weinigen, die eene ernstige opvatting hebben van hun plicht, eerlijk en trouw zijn in hun beroep, met innig mededoogen jegens ellendigen zijn bewogen, en die toch met allen godsdienst gebroken hebben en het geloof eer een nadeel dan een voordeel voor het zedelijk leven achten. Want dat geloof, dat altijd steunt op eenig gezag, berooft naar hunne meening den mensch van zijne zelfstandigheid en vrijheid, en doet hen het goede liefhebben en betrachten, niet om dat goede zelf, maar om den wetgever, die het gebood, of om het loon, dat aan de betrachting ervan verbonden is. Dit moge nu iets goeds zijn op zichzelf, het is het echte goede, de ware zedelijkheid nog niet. Op het hoogste standpunt heeft men het goede alleen om zichzelf lief, en denkt aan geen loon en geen straf. De rijke jongeling had iets van deze ingenomenheid met de moraliteit, want hij zeide, alle geboden der tweede tafel onderhouden te hebben van zijne jonkheid af; maar toen Jezus hem op de proef stelde, ging hij bedroefd van Hem weg.

Toch staan in alle godsdiensten en bij alle volken religie en moraal met elkander in een meer of minder nauw verband. De godsdienst bevat altijd voorschriften, die het leven van den mensch trachten te regelen, en de geboden der moraal worden geachte, van de Godheid afkomstig te zijn en door haar met belofte van loon en bedreiging van straf gehandhaafd te worden. Ook in het Christendom is er zulk een verband, maar het is hier veel inniger dan ergens elders, omdat godsdienst en zedelijkheid hier hun waar en zuiver karakter ontvangen. Godsdienst is hier geloof, en zedelijkheid is hier liefde.

Maar geloof is daarom in de Christelijke religie niet een zoogenaamd historisch geloof, het aannemen van een getuigenis aangaande historische wonderen en feiten, gelijk wij op het gebied der algemeene of vaderlandsche geschiedenis zulk een geloof telkens oefenen. Maar geloof, het ware, echte, Christelijke geloof is vertrouwen des harten op de genade Gods, welke in Christus Jezus verschenen is. God heeft zich ook en eerst geopenbaard in de wet, en daarin laat Hij den eisch ons hooren: doe dat en gij zult leven. Maar deze gerechtigheid uit de werken is voor ons niet meer te verkrijgen, omdat de wet vanwege de zondigheid van ons vleesch krachteloos is geworden. Vandaar dat God naar den rijkdom zijner genade in het Evangelie eene andere gerechtigheid heeft geopenbaard, eene gerechtigheid zonder de wet, eene gerechtigheid, die door Christus verworven is en in zijn persoon besloten ligt, eene gerechtigheid, die de onze wordt door het geloof.

Het ware geloof heeft dus een persoon tot voorwerp, nl. Christus als de door God ons gegeven wijsheid en gerechtigheid, heiligheid en verlossing, maar dien Christus, gelijk Hij ons in de Heilige Schriften als voor de oogen geschilderd wordt, want anders weten wij van dien Christus niets af en vleien ons misschien met een valschen Christus. Het echte geloof blijft echter toch niet bij het getuigenis dier Schrift staan, maar dringt door haar heen Christus zelven door, sluit zich bij Hem aan, treedt met Hem in gemeenschap, en wie zoo gelooft, wordt door dien Christus een kind des hemelschen Vaders en een erfgenaam des eeuwigen levens. Het geloof is dus in het Christendom heel iets anders dan in elken anderen godsdienst of op elk ander gebied, waarop er van geloof sprake is; het is rechtvaardigmakend, heiligmakend, zaligmakend geloof.

Zoo ook is de liefde in het Christendom iets gansch anders dan in de niet-Christelijke moraal. Dat schijnt wel niet zoo te wezen; en dikwijls hoort men zeggen, dat de menschen in den godsdienst ver uiteenloopen, maar in de zedeleer toch overeenstemmen. Ofschoon hier nu wel iets van aan is, omdat de zedewet nog meer of minder duidelijk in aller hart geschreven staat, toch is het oordeel vrij oppervlakkig. Naarmate men dieper doordringt, nemen de verschillen op zedelijk gebied in beteekenis toe. De tegenwoordige tijd levert er sterke bewijzen voor. Alle wetten en begrippen der moraal zijn aan eene bedenkelijke evolutie onderworpen. Wat de geboden der eerste tafel aangaat, is dat al bijzonder duidelijk, want dat liefde tot God een gebod der zedewet is, komt in veler gedachten niet meer op. Hoe zou men nog van liefde tot God kunnen spreken, als zijn bestaan, zijne openbaring, zijne kenbaarheid wordt geloochend.

Als velen dus van liefde spreken, denken zij terstond alleen nog aan liefde jegens den naaste. Maar die liefde wordt verder zeer eigenaardig opgevat en nog eigenaardiger toegepast. De grond voor deze eigenaardige opvatting en toepassing ligt gewoonlijk daarin, dat men tusschen recht en liefde eene tegenstelling maakt en liefde met zachtheid, mededoogen, een gevoel van meewarigheid vereenzelvigt. Men ontleent dit begrip der liefde, niet aan het Christendom, maar aan het Buddhisme. Daar is het zijn, het bestaan op zichzelf een ongeluk en dus als zoodanig het medelijden waard.

Maar zulk eene opvatting van de liefde brengt natuurlijk ook eene eigenaardige toepassing mede; want als liefde medelijden is en alle recht uitsluit, dan hebben niet alleen de armen en de kranken, maar vooral ook de misdadigers er aanspraak op, want dezen zijn er het ongelukkigst aan toe en hebben het meest te lijden onder hun bestaan. Straf komt daarom tegenover hen niet te pas; zij hooren eigenlijk niet in eene gevangenis, maar in een hospitaal of althans in een verbeteringsgesticht thuis. En behalve tot de misdadigers, moet de liefde zich ook uitstrekken tot de dieren, want dezen zijn met ons van denzelfden stam, zij behooren tot onze familie, dierenliefde is een vorm van naastenliefde. En de voorbeelden nemen, inzonderheid onder de rijke standen, toe van mannen en vrouwen, die dieren veel beter dan menschen voeden en kleeden[,] in geval van ziekte medisch behandelen, en bij het sterven plechtig en eervol begraven.

Het zou niet moeilijk vallen, om in den breede aan te toonen, hoe elk gebod der zedewet, niet alleen van de eerste, maar evengoed van de tweede tafel, anders opgevat en toegepast wordt, dan in de Christelijke zedeleer geschiedt. Wat komt er tegenwoordig terecht van het eeren van vader en moeder, van allen, die God over ons gesteld heeft? Welk gezag wordt er nog gehecht aan het verbod van doodslag, echtbreuk, diefstaf? Welke kracht wordt er nog toegekend aan het verbod, om een valsch getuigenis te spreken, en om iets van wat des naasten is te begeeren? Niet alleen in de practijk van het leven, maar ook in de theorie der gedachte vormt zich op al deze punten langzamerhand eene andere moraal. Nietzsche heeft in veel opzichten slechts uitgesproken, wat onbewust ging leven in veler hart.

Maar de liefde, die het Christendom predikt, is eene gansch andere, dan die, welke in het Buddhisme aan het woord komt. Zij is er inzonderheid daardoor van onderscheiden, dat zij het recht en de wet niet terzijde stelt, maar opneemt en vervult. Het Christendom is een godsdienst, is de godsdienst van verlossing, maar van verlossing in den weg van het recht. Christus is een bewijs van Gods liefde, maar Hij is het vooral daarin, dat Hij zijne ziel heeft gesteld tot een rantsoen voor velen.

Het Evangelie, dat die verlossing ons bekend maakt, is daarom nog wel iets anders dan de wet. Wat de wet eischt, geeft het Evangelie; waar de wet veroordeelt en doodt, spreekt het Evangelie vrij en maakt levend. Maar het schenkt die vrijspraak en dat leven, zoo, dat ze eerst naar recht door Christus verworven zijn, en vervolgens met deze bedoeling, dat het recht der wet vervuld wordt in hen, die niet naar het vleesch wandelen, maar naar den Geest. Genade vernietigt de natuur en de wet niet, maar herstelt en vervult ze. Zij doet den mensch, die tot het geloof in Christus kwam, met oprechtheid des harten belijden: ik heb een vermaak in de wet Gods naar den inwendigen mensch!

Daarom staan geloof en liefde in het Christendom in onafscheidelijk verband. Het nieuwe leven begint en zet zich voort in het geloof; het geloofsleven duurt, zoolang wij hier beneden zijn; eerst daarna gaat het in een leven der aanschouwing over. Maar dat nieuwe leven ontvouwt zijne kracht in de liefde; dat is het terrein, waarop het zich beweegt, dat is de lucht, waarin het ademt, dat is de baan, waarin het loopt.

Doch die liefde is geene zwakheid, maar kracht; geen zoetsappigheid, maar energie; geen sentimentaliteit van het gevoel, maar sterkte van den wil. Zij is geen ontduiking en vernieting van het recht, maar vervulling van de wet. Zij openbaart zich soms in daden, die schijnbaar liefdeloos zijn, zooals de geneesheer zijn gevoele van medelijden onderdrukt en door de kracht der liefde het mes in de wonde zet; maar zij is eene liefde, die het heil van den naaste en de eere Gods beoogt, en die in alles het recht der wet vervult. Tot zulk een liefde is geloof noodig, en het Christelijk geloof is in zulk eene liefde werkzaam.

H. Bavinck.

Source: https://wjdw.nl/2014/11/28/herman-bavinck-geloof-en-liefde/





Please send all questions and comments to Dmytro (Dima) Bintsarovskyi:
dbintsarovskyi@tukampen.nl

x
This website is using cookies. Accept