Gereformeerde Dogmatiek, 2e druk. |
104. De drager van de ideale goederen der mensheid is de taal, en de sarx van de taal is het schrift. Ook hierbij sluit God in de openbaring zich aan. Om volkomen in te gaan in de mensheid en ten volle haar eigendom te kunnen worden, neemt de openbaring de morfh, het schma aan van de Schrift. De Schrift is de dienstknechtsgestalte van de openbaring. Ja, het centrale feit van de openbaring, n.l. de incarnatie, leidt naar de Schrift heen. In profetie en wonder daalt de openbaring zo laag neer en zo diep af, dat ze zelfs de laagste vormen van het menselijke, bepaaldelijk van het religieuze leven, niet als middel versmaadt. De Logos zelf wordt niet anyrwpov slechts, maar doulov, sarx. En ook neemt het woord van de openbaring de onvolkomen, gebrekkige vorm aan van het schrift. Maar zo alleen wordt de openbaring het goed van de mensheid. Het doel van de openbaring is niet Christus; Christus is centrum en middel; het doel is, dat God weer in zijn schepselen woont en in de kosmos zijn heerlijkheid openbaart. Yeov ta panta ev pasin. Ook dit is in zekere zin een enanyrwphsiv tou yeou, een menswording van God. En om dat doel te bereiken, gaat het woord van de openbaring over in schrift. Ook de Schrift is dus middel en instrument geen doel. Zij vloeit voort uit de menswording van God in Christus, zij is in zekere zin de voortzetting ervan, de weg, waarlangs Christus woning maakt in zijn gemeente; de praeparatio viae ad plenam inhabitationem Dei. Maar in deze inwoning van God heeft ze dan ook haar telov, haar einde en doel, 1 Cor. 15:28. Evenals heel de openbaring, is ook zij een actus transiens. Daardoor wordt de verhouding duidelijk, waarin de Schrift staat tot de openbaring. De vroegere theologie liet de openbaring bijna geheel opgaan in de theopneustie, in de gave van de Schrift. Zij bracht de openbaring slechts terloops ter sprake, en vatte haar veel te eng op. Het scheen, alsof er niets lag achter de Schrift. Daardoor kwam deze geheel los en geïsoleerd te staan, en kreeg het al de schijn, alsof ze plotseling uit de hemel was komen vallen. De machtige conceptie van de openbaring als een geschiedenis, die bij de val begint en eerst in de parousie eindigt, was, althans aan de wetenschappelijke theologie, bijna geheel vreemd. Deze beschouwing is onhoudbaar. Immers, de openbaring gaat in veruit de meeste gevallen aan de theopneustie vooraf en is daarvan dikwijls door een lange tijd gescheiden. De openbaring van God aan de aartsvaders, in de geschiedenis van Israël, in de persoon van Christus werd soms eerst eeuwen en jaren daarna beschreven; en ook de profeten en apostelen stellen hun openbaringen dikwijls eerst na de ontvangst te boek, b.v. Jer. 25:13, 30:1, 36:2 v. Daarbij werd lang niet alles opgetekend, wat toch, toen het plaats had, tot de kring van de openbaring behoorde, Joh. 20:30, 21:25. Voorts waren vele personen, zoals Elia, Elisa, Thomas, Nathanael enz. openbaringsorganen, die toch nimmer een boek schreven, dat in de canon werd opgenomen; anderen daarentegen ontvingen geen openbaringen en deden geen wonderen, en brachten ze toch wel in geschrift, zoals bijv. de schrijvers van vele historische boeken. Verder had de openbaring plaats in verschillende vormen, droom, visioen enz., en bedoelde de bekendmaking van iets dat verborgen was; de theopneustie was altijd een inwerking van Gods Geest in het bewustzijn en had tot doel de garantie van de inhoud van de Schrift. De nieuwere theologie maakte daarom terecht tussen de openbaring en de Schrift onderscheid. Maar zij viel dikwijls in een ander uiterste. Zij maakte de Schrift zo geheel en al van de openbaring los, dat deze niets meer werd dan een toevallig aanhangsel, een willekeurig toevoegsel, een menselijke oorkonde van de openbaring, die misschien nog wel nuttig, maar in elk geval niet noodzakelijk was. In allerlei variaties is dit thema bezongen. Niet de letter maar de Geest, niet de Schrift maar de persoon van Christus, niet het woord maar het feit is het principium van de theologie. En Lessing kwam tot de bekende bede: o Luther! gij grote en heilige man, gij hebt ons verlost van het juk van de paus, maar wie zal ons verlossen van het juk van de letter, van de papieren paus. Deze beschouwing is niet minder verkeerd en nog gevaarlijker dan de andere. Want openbaring en theopneustie vallen in vele gevallen geheel samen. Lang niet alles, wat in de Schrift is beschreven, werd te voren geopenbaard, maar kwam onder het schrijven zelf in het bewustzijn op, bijv. in de psalmen, de brieven enz. Wie de theopneustie ontkent en de Schrift minacht, verliest ook voor een zeer groot gedeelte de openbaring; hij houdt niets dan menselijke geschriften over. Voorts is ons de openbaring, ook waar ze in feit of woord voorafging aan de beschrijving, enkel en alleen door de H. Schrift bekend. Wij weten van de openbaringen van God onder Israël en in Christus letterlijk niets, dan alleen uit de H. Schrift. Er is geen ander principium. Met de H. Schrift valt dus de hele openbaring, valt ook de persoon van Christus. Juist omdat de openbaring historie is, is er geen andere weg om er iets van te weten, dan de gewone weg bij alle historie, dat is het getuigenis. Het getuigenis beslist voor ons bewustzijn over de realiteit van een feit. Geen gemeenschap met Christus dan alleen door de gemeenschap aan het woord van de apostelen, Joh. 17:20-21, 1 Joh. 1:3. De openbaring bestaat voor ons, voor de kerk van alle eeuwen, slechts in de vorm van de H. Schrift. En eindelijk is de theopneustie, gelijk later blijken zal, een eigenschap van de Schriften, een eigen en afzonderlijke werkzaamheid van God bij de vervaardiging van de Schrift, en dus in zoverre ook zelf als openbaringsdaad te erkennen en te eren. Verachting of verwerping van de Schrift is dus niet een onschuldige handeling ten opzichte van menselijke getuigenissen aangaande de openbaring, maar ontkenning van een bijzondere openbaringsdaad Gods. Beide richtingen zijn dus eenzijdig, zowel die, welke de openbaring ten bate van de Schrift, als die de Schrift ten bate van de openbaring miskent. Daar komt de fanerwsiv, hier de yeopneustia niet tot haar recht. Ginds heeft men Schrift zonder schriften; hier heeft men geschriften zonder Schrift, Daar is een verwaarlozing van de historie, hier een minachting van het woord. De eerste richting vervalt in orthodox intellectualisme, de tweede loopt gevaar van anabaptistisch spiritualisme. De juiste beschouwing is deze, dat de Schrift noch met de openbaring vereenzelvigd noch ook van haar losgemaakt en buiten haar geplaatst wordt. De theopneustie is een element in de openbaring; een laatste akte, waarin de openbaring van God in Christus voor deze bedeling afgesloten wordt; in zoverre dus het einde, de kroon, de verduurzaming en de publicatie van de openbaring, medium, quo revelatio immediata mediata facta inque libros relata est1. 1 Baumgarten bij Twesten, Vorles. über die Dogmatik I 402. |
Please send all questions and comments to Dmytro (Dima) Bintsarovskyi:
dbintsarovskyi@tukampen.nl