Gereformeerde Dogmatiek, 2e druk. |
489. De wijziging, welke de Reformatie in het Roomse kerkbegrip aanbracht, had ook praktische gevolgen. De uniformiteit maakte voorgoed plaats voor de pluriformiteit; verschillende belijdenissen traden na en naast elkaar op en gaven aan religie en kerk een heel andere gedaante. De Reformatie trachtte onzichtbare en zichtbare kerk nog in goed verband te houden; maar de historie bewees, hoe moeilijk dat ging. En bij andere kerken buiten de Gererormeerde en Lutherse werd het verband dikwijls geheel verbroken, en de onzichtbare kerk aan de zichtbare of deze aan gene opgeofferd. Het Socinianisme nam de onderscheiding nog wel aan, maar sprak toch bijna alleen van de zichtbare kerk, omdat het de Christelijke religie opvatte als een vrijwel voor allen aannemelijke leer1. Het Remonstrantisme wandelde niet alleen in hetzelfde spoor, maar ontnam aan de kerk ook nog alle zelfstandigheid en liet haar niets over dan het recht van prediking en vermaning2. Bij het Rationalisme werd de kerk een vereniging van mensen tot uitoefening van de godsdienst en tot verbetering van de zeden3. Kant duidde met de namen onzichtbare en zichtbare kerk het volk van God aan naar zijn idee en naar zijn empirische verschijning; de laatste, dat is, de kerk met haar statutarisch geloof is bestemd, om meer en meer in de redelijke en zedelijke religie, in een rijk van God op aarde over te gaan4. Bij Hegel had de kerk ook slechts een tijdelijke, voorbijgaande betekenis, want de staat is de ware realisering van de zedelijke idee, die vernünftlich-sittliche Substanz. De kerk heeft alleen zolang recht van bestaan, als de staat nog niet ten volle aan zijn idee beantwoordt5. Voor de kerk als instelling van Christus bleef op het standpunt van het rationalisme geen plaats. Van een ander beginsel uit kwam het mysticisme tot gelijk resultaat. Het Anabaptisme ging uit van de volstrekte tegenstelling van schepping en herschepping, natuur en genade, wereld en Godsrijk en beschouwde de gelovigen daarom als mensen, die in de wedergeboorte iets heel anders geworden waren en daarom gescheiden van de wereld moesten leven. Zijn program was niet reformatie, maar separatie; het wilde een afgezonderde kerk6. Eeuwen lang was er geen kerk geweest, maar enkel Babel, en Babel moest verlaten en gemeden worden7. In Munster zei men, dat er in 1400 jaren geen waar Christen was geweest8. De ware kerk was een kerk van heiligen, die na persoonlijke belijdenis gedoopt waren en door onthouding van eed, oorlog, overheidsambt en allerlei andere wereldse praktijken in spijze en drank, in kleding en verkeer van anderen zich onderscheidden9. Hetzelfde dualistisch beginselligt ten grondslag aan allerlei secten, die later binnen de kring van het Protestantisme zijn opgetreden. Labadie riep te Middelburg in 1666, evenals vroeger te Genève en te Amiens, conventikels in het leven, aan welke hij de naam van profetieën gaf, en stichtte in 1669 een “evangelische gemeente,” die alleen uit ware gelovigen mocht bestaan, en later te Herford door een huiselijk familieleven, door een bedenkelijke huwelijkspraktijk en door gemeenschap van goederen zich onderscheidde10. Het Piëtisme, zowel hier als in Duitsland, trok heel het leven samen in de enge kring van de religie, werd onverschillig voor kerk en ambt, sacrament en formulier, vergaderde de gelovigen in afgezonderde gezelschappen en bevorderde het separatisme11. Zinzendorf organiseerde de 12e Aug. 1729 een apostolische gemeente, welke in allerlei trekken met de gemeente van Labadie overeenkwam12. In Engeland kwam onder anabaptistische invloed bij Robert Browne en John Robinson het Independentisme op, dat de kerk geheel en al laat opkomen uit de samenvoeging van individuele gelovigen13. Na Cromwells revolutie in zijn enthousiasme getemperd, ging het, gelijk het Anabaptisme in het Mennonitisme, in de religie van de Kwakers over, die een van de wereld afgezonderde en in allerlei uitwendigheden onderscheiden gemeente vormden. Van al het historische en objectieve losgemaakt, werd de kerk bij hen de gemeenschap van allen, die de verlichting van de Heilige Geest deelachtig waren, en voorts de naam voor hen, die samen op één plaats vergaderden, als het ware één gezin vormden en krachtens het innerlijk licht ook uitwendig in belijdenis en leven overeenstemden14. Ook het Methodisme wordt door dezelfde tegenstelling beheerst. Wel trachtte Wesley eerst de kerk zelf te reformeren, maar in 1784 ging hij toch tot separatie van de staatskerk over; hij ordende predikers, stelde hen onder bescherming van de Tolerantie-acte en voegde de bekeerden in gezelschappen samen, die dagelijks tot gebed bijeenkwamen, van tijd tot tijd liefdemaaltijden, vastendagen, waaknachten, prayermeetings enz. hielden en tot voornaamste taak kregen, om aan de bekering van anderen te arbeiden15. Het Heilsleger van generaal Booth is van dit Methodisme de consequentie; de bekeerden vormen geen kerk meer, maar een staand leger van Christus, een corps van evangelisten onder een officier, door bijzondere kleding en leefwijze van de wereld gescheiden16. Geen wonder, dat onder al dergelijke verschijnselen John Darby er toe kwam, om open en beslist alle kerk en kerkvorm te verwerpen. Naar zijn mening werd de Nieuwtestamentische bedeling van het verbond van de genade eerst wel door God met kerk en ambt begiftigd, maar deze zijn reeds in de apostolische tijd door de ontrouw van de mens ontaard en van Gods wege verworpen. Daarom zijn alle kerken sedert die tijd niets dan Babel, voorbereidingen van de antichrist, geheel en al bedorven, door de gelovigen ten enenmale te verwerpen. Dezen moeten nu niets anders doen dan zich uit de wereld terugtrekken, elkaar in hun bijeenkomsten met hun verschillende gaven stichten en in stilte afwachten de wederkomst van Christus17. Zo schijnt alles te wijzen op een ontbinding van de kerk en op een radicale wijziging van het kerkbegrip. Maar daartegenover ontbreekt het niet aan een machtige reactie. De Russische kerk, waarvan het opperbestuur bij de Heilige Synode berust en door middel van de procurator aan de keizer gebonden is, handhaaft haar aanspraak op de naam van enigware, orthodoxe kerk en streeft met onderdrukking van de secten naar eenheid van het geloof in het hele rijk; Pobedonoszew, de in 1907 gestorven procurator, was voorstander van de absolute monarchie en van de staatskerk en verdedigde de leer, dat de massa in de macht de maatstaf der waarheid vindt18. De Roomse kerk is nog dezelfde, die zij tevoren was, toen zij ketters en scheurmakers vervolgen en ter dood brengen liet en kan in beginsel geen kerken naast zich erkennen en dulden; als Roomsen spreken in het belang van godsdienstvrijheid en scheiding van kerk en staat, zijn zij te beschouwen als vrienden van beide uit berekening, maar als vijanden van beide uit beginsel19. In Engeland is eerst het Irvingisme opgetreden, dat de kerk reformeren wilde door herstelling van het apostolaat20, en verbreidt zich nu in de Anglicaansche kerk het ritualisme, dat ambten, sacramenten, eredienst, ceremoniën meer en meer naar Roomse leer en praktijk vervormt21. Zelfs onder de Luthersen gingen vele confessionelen tot het objectieve instituut van kerk, ambt en sacrament terug en bonden daaraan alle mededeling van de genade22. Ondanks dit alles verliest de kerk echter hoe langer hoe meer haar uniform karakter. Niet alleen in de Protestantse landen, en dan vooral in Engeland en Amerika, maar ook in Rusland breidt het aantal secten zich uit23. In de Roomse kerk, die zo graag aan de verdeeldheid van het Protestantisme zich te goed doet, is in vele opzichten de eenheid meer schijn dan wezen. Gelovigen en ongelovigen staan binnen haar muren even ver van elkaar als in vele kerken van de Hervorming. De verschillende orden staan dikwijls met elkaar op alles behalve vriendelijken voet. Dieselben Motive besonderer Frömmigkeit, welche auf katholischem Boden zu neuen Ordensstiftungen führen, wirken auf protestantischen Boden zur Bildung von Sekten24. En Reform-katholicismus, “Los-van-Rome”- beweging en Modernisme25 tonen, hoeveel onvrede er in menig hart onder de uiterlijke glans van de eenheid verborgen is. Het geloof aan de éne, onfeilbare, alleenzaligmakende kerk is tegenover het bestaan en de bloei van zovele andere kerken niet meer te handhaven; de leer wordt door het leven en door de geschiedenis zo sterk mogelijk weersproken. Terwijl Rome voor deze ontwikkeling van Christendom en kerk de ogen sluit, loopt de Protestantse theologie gevaar, om ter wille van de historie de Goddelijke instelling van de kerk voorbij te zien. Volgens Schleiermacher ontstond de kerk durch das Zusammentreten der einzelnen Wiedergeborenen zu einem geordneten Auf- und Miteinanderwirken26. Omdat echter de wedergeboorte geen magische verandering, maar een ethische vernieuwing is, blijft er in de wedergeborenen nog altijd een stuk wereld over, en moet er dus in de kerk tussen het blijvende en het veranderende en verdwijnende onderscheiden worden27. Op deze onderscheiding past Schleiermacher de namen van onzichtbare en zichtbare kerk toe. Hun vroeger gebruik was verkeerd, want van de onzichtbare kerk is het meeste niet onzichtbaar, omdat de wedergeboorte naar buiten in belijdenis en leven openbaar wordt, en van de zichtbare kerk is het meeste niet kerk, omdat het tot de wereld behoort. Onzichtbare kerk duidt niet zozeer personen, als wel werkingen van de Geest in de personen aan, en zichtbare kerk geeft te kennen, dat deze werkingen van de Geest bij alle gelovigen nog samengaan met nawerkingen van de zonde28. Beide staan dus tot elkaar in verhouding als wezen en verschijning, als idee en werkelijkheid, en worden in diezelfde zin ook door vele andere theologen opgevat29. Sommigen laten daarbij de oude namen varen en spreken liever van Godsrijk en kerk30, of ook van gemeente en kerk31. Men kan deze zichtbare kerk dan nog wel met Stahl houden voor een stichting van Christus; maar de meesten beschouwen haar als een bestaansvorm, die de gemeente zichzelf schenkt en naar gelang van omstandigheden wijzigen kan32, of oordelen zelfs, dat de institutaire kerk haar tijd heeft gehad, en in een belijdende gemeente33, of zelfs in de staat34 moet overgaan. Niet weinigen zien in de kerk een stichting, welke door Christus niet gewild of bedoeld is en die feitelijk de oorzaak is van de verbastering van het Christendom35. 1 Fock, Der Socin. 690 v. 2 Conf. en Apol. Conf. 21, 22. Limborch, Theol. Christ. VII. 3 Wegscheider, Instit. par. l88. Bretschneider, Syst. Entw. 760. Doederlein, Inst. theol. christ. 1787 bl. 716. 4 Kant, Religion ed. Rosenkranz bl. 119 v. 146 v. Verg. Katzer, Kants Lehre v.d. Kirche, Jahrb. f. d. Theol. 1886. 5 Hegel, Philos. d. Rel., Werke XII 279. 6 Menno Simons, Werken bl. 262. 7 t.a.p. bl. 33 v. 289 v. 295. 409 v. 8 Goebel, Gesch. d. chridtl. Lebens I 179. 9 De Bres, De wortel, den oorspronck ende het fundament der Wederdopers 1589 bl. 39-45. Cloppenburg, Op. II 238. Goebel, t.a.p. bl. 134 v. 10 Goebel, t.a.p. II 181-273. Ritschl, Gesch. d. Piet. I 194-268. Art. in PRE3 XI 191-196. J. H. Riemersma, Tijdspiegel Nov. Dec, 1901. 11 Ritschl, Gesch. d. Piet. II 135 v. 12 Goebel, t.a.p. II 271. 13 Weingarten, Die Revolutionekirchen Englande bl. 24 v. 14 Barclay, Verantwoording 1757 bl. 212 v. Weingarten, t.a.p. bl, 185, 186. 15 Schneckenburger, Die klein. prot. Kirchenparteien 1863 bl. 104 v. 16 Kolde, Die Heilsarmee 1885 bl. 49 v. 17 Dr. G. J. van der Flier, Het Darbisme. ‘s Grav. 1879. Over al de genoemde en nog vele andere partijen en secten kan men raadplegen de handboeken voor kerk- en dogmengeschiedenis, de desbetreffende artikelen in PRE3 enz., maar voorts ook nog de brochurenreeks Kerk en Secte, onder red. van Prof. van Veen door de Hollandia-drukkerij te Baarn uitgegeven; een verhandeling van Dr. L. v. Bueren over het Darbysme, van Ds. Hunningher over de zogen. Apost. kerk, van Dr. de Visser over de nieuwere theosofie en van Dr. Hoedemaker over de kerk en de secten, Amsterdam Egeling 1906. Ds. J. v.d. Linden, Waarheid of Dwaling. ‘s Grav. 1910 (over Irvingianen, Darbysten, Zevendedagsbaptisten, Zevendedagsadventisten, Sabbathisten). E. Kolb, Kirchen und Sekten der Gegenwart2 Stuttgart 1907. Kattenbusch, Die Kirchen und Sekten des Christ. in der Gegenwart. Tübingen 1909. 18 Zie zijn Streitfragen, antor. Uebersetzung. Berlin Deubner 1907, en verg. een art. in Wet. Bladen, Oct. 1901 bl. 72-75 en een opstel van Mr. W. H. de Beaufort, De staatk. toestand van Rusland, in de Gids Nov. 1901. 19 Zie bijv. Stöckl, Lehrb. d, Philos. 111 474. V. Cathrein, Moralphilos. II3 555 v. Hettinger, Apol. d. Christ. IV2 407 v., en verg. de latere par. over de macht van de kerk. 20 Kolde, art. Irving in PRE2 IX 424-437, J. N. Köhler, Het Irvingisme. ‘s Grav. 1876. 21 Buddensieg, art. Traktarianismus in PRE3 XX 18-53. Walter Walsh, The Secret history of the Oxford movement 1897, goedkope volksuitgave 1902. Williams, The crisis in the church of England. Presb. and Ref. Rev. July 1899 bl. 889-412. R. F. Horton and Jos. Hocking, Shall Rome reconquer England? London 1910. Van Roomse zijde: J. Blötzer, Der Anglikanismus auf dem Wege nach Rom? St. aus Maria-Laach. Febr. Marz 1904. 22 Löhe, Drei Bücher von der Kirche 1845. Kliefoth, Acht Bücher v. d, Kirche. 1854. Münchmeyer, Das Dogma v.d. uns. u. sichtb. K. 1854. Vilmar, Theol. der Thatsachen 1876 bl. 48 v. Id., Dogm. II 212. Stahl, Die Kirchenverfassung nach Lehre und Recht der Protest2. 1862 bl. 67 v. 23 Verg. Deel I; Inleiding; Par. 5 Geschiedenis en Literatuur van de Dogmatiek; B 41 noot 6 en voorts het art. van Bonwetsch over Raskolniken en andere secten in Rusland, PRES XVI 436-443. Van het werk van K. K. Grass, Die russischen Sekten; verscheen reeds het eerste deel over Die Gottesleute oder Chlüsten, en de eerste helft van het tweede deel over Die weissen Tauben oder Skopzen, te Leipzig bij Hinrichs. 24 Ritschl, Gesch. d. Piet. III 303. 25 Verg. Joh. Kabel, Geschichte des kath. Modernismus. Tübingen 1909. Prezzolini, Geschichte und Ziele des Modernismus. Jena Diederichs 1910. 26 Schleiermacher, Chr. Gl. par. 115. 27 t.a.p. par. 125, 126. 28 t.a.p. par. 148. 29 Nitzsch, Syst. d. Chr. Lehre par. 186-188. Lange, Dogm. II 1090 v. Martenen, Dogm. par. 191, J. Müller, Dogm. abh. 332 v. Thomasius, Christi Person u. Werk II3 505. Frank, Chr. Wahrheit II2 369. Kaftan, Dogm. bl. 573, 585 enz. 30 A. Domer, Kirche und Reich Gottes 1883. Krauss, Das protest. Dogma v. de uns. Kirche 1876. 31 Stahl, Die Kirchenverfassung bl. 67. De la Saussage in mijn Theol. van d. I. S2. 66 v. Van Oosterzee, Dogm. par. 129. 32 Lipsius, Dogm. par. 859 v. Tiele, Inl. tot de godsdienstwet. II 1899 bl. 141 v. 33 Pfleiderer, Religionsphil. 1896 bl. 745. Söhm, Kirchenrecht passim. Chavannes, Qu’ est ce qu’ une église? Paris Fischbacher 1897. Sabatier, Les religions d’autorité et la religion de l’esprit. Paris 1904. Rauwenhoff, Wijsbeg. v.d. godsd. 843. 34 Strausz, Dogm. II 618. Rothe, Theol. Ethik par. 124 v. 440 v. 1167 v. Cf. J. Happel, Rothes Lehre v.d. Kirche. Leipzig 1909. Thomä, R. Rothes Lehre v.d. Kirche, Theol. Stud. u. Krit. 1910 bl. 244-299. 35 Bijv. Hans Faber, Das Christ. der Zukunft. Zurich 1904. |
Please send all questions and comments to Dmytro (Dima) Bintsarovskyi:
dbintsarovskyi@tukampen.nl