Gereformeerde Dogmatiek, 2e druk. |
21. Rome heeft deze onmogelijkheid ener religieuze en zedelijke autonomie uitnemend begrepen en daarom de mens op straffe van de zaligheid zijner ziel gebonden aan de onfeilbare kerk. Deze, en dus ter laatste instantie de onfeilbare paus, is voor de Roomse Christen het principium van zijn geloof. Het Papa dixit is het einde aller tegenspraak. Maar de historie leert, dat deze theoretische of practische onfeilbaarheid der kerk niet alleen in de kerken der Hervorming maar ook binnen Rome zelf te allen tijde tegenspraak en oppositie heeft ontmoet. Niet de ongelovige, maar de vrome kringen zijn het in de eerste plaats, die deze macht der hierarchie als een knellende band voor het geweten hebben gevoeld. Er is alle eeuwen door niet slechts een wetenschappelijke, maatschappelijke, staatkundige, maar ook een innig godsdienstige en zedelijke oppositie tegen de hiërarchische macht der kerk geweest. Het gaat niet aan, deze oppositie uit ongeloof en ongehoorzaamheid te verklaren, en als met opzet de religieuze motieven te miskennen, die aan de oppositie der verschillende sekten en richtingen ten grondslag lagen. Niemand durft al deze sekten verdoemen, omdat ze tegen de kerk en haar traditie in verzet kwamen. Zelfs Rome deinst voor deze gevolgtrekking terug. Het extra ecclesiam nulla salus is een belijdenis, die ook aan het sterkste geloof nog te zwaar valt. De wet, die wij op alle terrein zien heersen, gaat dan ook in godsdienst en zedelijkheid door. Er is enerzijds een revolutionaire geest, die al het historisch gewordene tot de grond toe wil slechten, om dan van nieuws aan het bouwen te gaan; maar er is ook een vals conservatisme, dat er behagen in schept om het bestaande onaangetast te laten alleen omdat het bestaat en, naar het bekende woord van Calvijn, malum bene positum non movere. Overal en op alle terrein is er te zijner tijd een zeker radicalisme nodig, om het evenwicht te herstellen, de ontwikkeling te doen voortgaan, en de stroom van het leven niet te laten verzanden. In kunst en wetenschap, in staat en maatschappij en zo ook in godsdienst en zedelijkheid, ontstaat er langzamerhand een sleur, die de rechten der persoonlijkheid, het genie, de vinding, de inspiratie, de vrijheid, het geweten onderdrukt en verkracht. Maar dan staat ook altijd te zijner tijd de man op, die het onder die druk niet houden kan, die het juk der dienstbaarheid van zich werpt, en die het weer opneemt voor de vrijheid van de mens, voor de vrijheid van de Christen. Dat zijn de keerpunten in de geschiedenis. Zo trad Christus zelf eenmaal op tegen de traditie der ouden en keerde tot de wet en de profeten terug. En zo heeft eenmaal de Reformatie het bestaan, om niet ter wille van enig wetenschappelijk, sociaal of staatkundig belang, maar in naam van de Christenmens te protesteeren tegen Rome’s hiërarchie. Zelfs bij de sekten en richtingen, die later in de Protestantse kerken opkwamen, is menigmaal dat religieus, ethisch motief niet te miskennen. Ook de theologia biblica verdedigt een belangrijk stuk der godsdienstige waarheid. Als kerk en theologie de rust verkiezen boven de strijd, roepen zij zelf de oppositie wakker, die haar herinneren aan haar Christelijke roeping en taak. Rome kan uiteraard zulk een oppositie nimmer goedkeuren en moet ze reeds van te voren veroordelen. De Reformatie is er zelf uit voortgekomen en kan aan anderen niet onthouden, wat zij voor zichzelf nam. En de H. Schrift, hoewel verre van alle revolutionair verzet, heeft toch het recht van tegenspraak tegen alle menselijk, met Gods Woord strijdend bevel gewettigd in het koninklijk woord van Petrus: πειθαρχειν δει θεω μαλλον η ανθρωποις, Hd. 5:29. Bavinck, Herman. Gereformeerde dogmatiek. Deel 3. 2e druk. Kampen: J. H. Kok, 1910. (revised) [487] |
Please send all questions and comments to Dmytro (Dima) Bintsarovskyi:
dbintsarovskyi@tukampen.nl