Gereformeerde Dogmatiek, 2e druk. |
29. Deze indelingen werden door de latere Roomse theologen meestal overgenomen, niet alleen in de commentaren, die bijv. door vele middeleeuwse theologen en ook later nog door Estius e.a. op de Bententiae van Lombardus of door Suarez, Valentia, Vasquez, Billuart, Daelman enz. Op de Bumma van Thomas geleverd werden; maar ook in zelfstandige dogmatische werken. Zo werd de indeling van Thomas overgenomen door Mart. Becanus in zijn Theologia scholastica, Mogunt. 1619, de locaal-methode van Theodoretus, Damascenus, Lombardus door Petavius, Opus de theol. Dogm. Paris 1644, Proleg. cap. I par. 4. Maar de scholastiek had nog een anderen invloed op de indeling van de stof. Bonaventura had reeds de leer der Schrift in het prooemium opgenomen; Thomas behandelde vooraf het wezen van de theologie; de ontwikkeling van de scholastiek leidde tot de onderscheiding van articuli mixti en puri, tot de leer van de praeambula fidei en de motiva credibilitatis. Zo werd de stof voor de prolegomena hoe langer hoe uitgebreider. En toen de Hervorming straks met het uitsluitend gezag der Schrift optrad, werd het voor de Roomse theologen noodzakelijk, om ook van de principia der theologie zich rekenschap te geven. Melchior Canus vooral, in zijn Loci theologici 1563, ontwikkelde de leer van de loci, d.i. van de bronnen van de theologie. Dit werk is geen dogmatiek, maar een topica, in Cicero’s zin (zie boven, n. 1). Hij behandelt in 12 boeken tien bronnen van de theologie n.l. Schrift, traditie, paus, concilium, kerk, kerkvaders, scholastici, rede, filosofie en historie, waarvan de eerste zeven tot twee, Schrift en traditie, zijn te herleiden, en de laatste drie slechts ministerialiter theologisch zijn. Op deze wijze is er allengs vóór de eigenlijke dogmatiek een brede inleiding noodzakelijk geworden, die mede door de principiële bestrijding van de theologie van de kant van de filosofie enz. tot een hele fundamentele dogmatiek is aangegroeid. De meeste Roomse dogmatieken behandelen dan ook in een eerste deel het wezen of begrip der theologie, de praeambula fidei (theol. naturalis), de motiva credibilitatis (religie, openbaring, profetie, wonderen, wonderbare verbreiding van het Christendom, martelaren enz.), het geloof, de bronnen (Schrift en kerk), theologie en filosofie (geloof en rede), begrip van de dogmatiek. Zo bij Klee, Heinrich, Scheeben, Liebermann, Perrone, Pesch, Jansen, Mannens, Van Noort e. a. Perrone’s werk bijv. handelt vol. I de vera religione, en in de beide laatste delen VIII en IX over de loci theologici; deze beide zijn wel later na de eigenlijke dogmatiek verschenen, maar behoren naar de eigen verklaring van de schrijver, vol. VIII, praef, zakelijk op het eerste deel te volgen. In deze loci laat Perrone opzettelijk, in onderscheiding van Canus, de kerk aan de Schrift voorafgaan. En zo is de rangschikking bij de meeste Roomse dogmatici van de nieuwere tijd. De kerk dringt hoe langer hoe meer op de voorgrond; zij is het principium fidei. De gang van de dogmatiek is dan gewoonlijk die der locaalmethode. Men begint met God, beschouwd in zichzelf als enig en drieëenig; en gaat dan over tot God, beschouwd in zijn relatie tot de schepselen, en wel eerst als Deus Creator, dan als Deus Redemptor, daarna als Deus Sanctificator en eindelijk als Deus Consummator. Bavinck, Herman. Gereformeerde dogmatiek. Deel 3. 2e druk. Kampen: J. H. Kok, 1910. (revised) [487] |
Please send all questions and comments to Dmytro (Dima) Bintsarovskyi:
dbintsarovskyi@tukampen.nl