Gereformeerde Dogmatiek, 2e druk.

367. Geheel anders staat het met de bovennatuurlijke ontvangenis. Deze is voor de persoon van Christus van de hoogste betekenis en daarom ook van religieus belang. De Schrift kent Jezus’ ontvangenis toe aan de Heilige Geest of aan de kracht van de Allerhoogste. De Heilige Geest, die de auteur is van alle fysisch, psychisch en pneumatisch leven1, wordt in Matt. 1:18, 20, blijkens de praep. ek gedacht als de causa efficiens van die ontvangenis, terwijl deze in Luk. 1:35 toegeschreven wordt aan de kracht, die van God, de Allerhoogste, zal uitgaan en over Maria komen zal. Duidelijk blijkt hieruit, dat de werkzaamheid van de Heilige Geest bij deze ontvangenis niet bestond in het instorten van enige hemelse, Goddelijke substantie in Maria, maar in een betoning van kracht, welke haar schoot vruchtbaar maakte, in een overschaduwing als met een wolk, cf. Ex. 40:34, Num. 9:15, Luk. 9:34, Hand. 1:8. Wanneer de oude strijd tussen spermatisten en ovisten ten gunste van de laatsten beslist zou worden, wat echter nog geenszins het geval is2, dan zou deze werkzaamheid van de Heilige Geest daardoor ook fysiologisch verduidelijkt zijn. Maar hoe dit zij, hetgeen in Maria verwekt wordt, to en auth gennhyen is ek pneumatov agiou uit de Heilige Geest als causa efficiens, heeft in de werkzaamheid van de Heilige Geest zijn oorzaak en niet in de wil van de man of van het vlees. Behalve deze vruchtbaarmaking van Maria’s schoot, bewerkte de Heilige Geest ook de heiliging van het kindeke, dat uit haar geboren zou worden. Het is een agion, dat uit haar geboren wordt; het zal Zoon van God, Zoon van de Allerhoogste heten, Luk. 1:35. Van belang is het nu op te merken, dat deze werkzaamheid van de Heilige Geest ten aanzien van de menselijke natuur van Christus volstrekt niet op zichzelf staat; zij is bij de ontvangenis wel begonnen, maar niet geëindigd; zij heeft zich voortgezet heel zijn leven door, zelfs tot in de staat van de verhoging toe. In het algemeen kan de noodzakelijkheid van deze werkzaamheid reeds daaruit worden afgeleid, dat de Heilige Geest auteur is van alle leven in de schepselen en bepaald van het religieus-ethische leven in de mens. De ware mens, die Gods beeld draagt, is geen ogenblik denkbaar zonder de inwoning van de Heilige Geest3. Voorts moest de menselijke natuur bij Christus toebereid worden tot vereniging met de persoon van de Zoon, d.i. tot een eenheid en gemeenschap met God, als waartoe geen ander schepsel ooit verwaardigd is. Als de mens in het algemeen reeds geen gemeenschap met God hebben kan dan door de Heilige Geest, dan geldt dit in des te sterker mate van de menselijke natuur van Christus, welke op geheel unieke wijze met de Zoon verenigd moest worden. Deze bijzondere vereniging, welke de immanentie van God in zijn schepselen, de openbaring van God in zijn volk zeer verre overtreft en er wezenlijk van verschilt, maakt een heel bijzondere werkzaamheid van de Heilige Geest reeds a priori waarschijnlijk en zelfs noodzakelijk. Maar de Heilige Schrift leert deze ook uitdrukkelijk. De profetie verkondigde reeds, dat de Messias in bijzondere zin met de Heilige Geest gezalfd zou worden. Jes. 61:1, en het Nieuwe Testament verhaalt, dat Christus die Geest ontving zonder mate, Joh. 3:34. Niet alleen werd Hij van Hem ontvangen, maar die Geest daalde op Hem neer bij de doop, Matt. 3:16, vervulde Hem geheel en al, Luk. 4:1, 18, leidde Hem heen naar de woestijn en naar Galilea, Matt. 4:1, Luk. 4:14, gaf Hem de kracht, om duivelen uit te werpen, Matt. 12:18, om zichzelf Gode ontstraffelijk op te offeren, Hebr. 9:14, om, zoals Hij Davids Zoon is geworden in de weg van het vlees, zo door de opstanding krachtiglijk als Zoon van God, als Heer, met een verheerlijkt lichaam, aangesteld te worden, Rom. 1: 4, zichzelf als zodanig voor aller oog te rechtvaardigen, 1 Tim. 3:16, heen te gaan van de aarde en op te varen ten hemel, 1 Petr. 3:19, 22, en zich als levendmakende Geest, wiens de Geest is en die door de Geest werkt, aan de zijnen te openbaren, 1 Cor. 15:45; 2Cor. 3:17-184.

In dit verband geplaatst, krijgt de ontvangenis van de Heilige Geest een rijke betekenis. Jezus moest naar zijn menselijke natuur van het eerste ogenblik af aan door heel zijn leven heen tot in de staat van de verhoging toe gevormd worden tot Messias, Christus, Zoon Gods van de Allerhoogste. Hij kon dit niet worden dan kata sarka in de weg van het vlees, door geboorte uit een vrouw, Rom. 1:3; 9:5; Gal. 4:4; maar juist, om het te zijn, kon Hij niet wezen vrucht van de wil van de man of van het vlees. Wat uit vlees geboren is, is vlees. Jezus was dan misschien geweest Davids zoon, en erfgenaam van zijn aardse rijk, maar niet Davids Heer, de Messias, de Zoon van God, die tot koning in het Godsrijk aangesteld is. En dat was Hij toch al van eeuwigheid. Paulus zegt wel, dat Hij door de opstanding tot Zoon van God en Heer is aangesteld, Rom. 1:4, maar dit sluit niet uit, dat Hij reeds bij en vóór zijn ontvangenis Zoon van God was, Rom. 1:3; evenmin als de uioyesia, door de gelovigen in de toekomst verwacht, Rom. 8:23, uitsluit, dat zij die nu reeds bezitten, Rom. 8:15. Zoon van God was Christus van eeuwigheid; Hij was in de beginne bij God; Hij is de eerstgeborene aller creaturen. Zo kon Hij dan ook niet geteeld en door de wil van de man worden voortgebracht; Hij was zelf het handelende subject, dat zich door de Heilige Geest een lichaam toebereidde in Maria’s schoot. In het Oude Testament wordt Hij daarom vooral beloofd als het zaad van de vrouw, Gen. 3:15, als de door God gegevene, Jes. 9:5, als de door de Heere verwekte, Jer. 23:5-6; 33:14-17, als een rijsje uit de afgehouwen tronk van Isaï, Jes. 11:1, als de zoon van een hmle, (in het algemeen een jonge vrouw, en bepaald een ongehuwde, Gen. 24:43, Ex. 2:8, Ps. 68:26 [Ps. 68:25], Hoogl. 1:3, 6:8, Spr. 30:19 ), die de naam Immanuël dragen zal, Jes.7:145. In het Oude Testament wordt daarbij over de wijze van zijn ontvangenis niets naders gezegd; alleen zal Hij de zoon van een vrouw en tegelijk een gave en openbaring van God zijn. Dit is zo in Christus vervuld. Daargelaten de moeilijke vraag, of Lukas de genealogie van Maria geeft en of Maria ook zelf uit Davids geslacht was6, niet naar Maria, maar naar Jozef werd Jezus een Davidide gerekend; op Jozefs Davidische afstamming valt al de nadruk, niet alleen bij Mattheüs, Matt. 1:16, 20, maar ook bij Lukas, Luk. 1:27; 2:4. Al was Hij ook niet uit Jozef, Hij was toch door Maria, die aan Jozef verloofd was, burgerlijk en wettelijk de zoon van Jozef, Luk. 2:27, 41, 48, en erfde van deze de rechten op Davids troon. Daarom werd Jozef ook van Godswege vermaand, om Maria als zijn wettige vrouw tot zich te nemen, op te treden als hoofd en vader van het gezin, en als zodanig aan het kindeke de naam Jezus te geven, Matt. 1:18-21. Zo werd Christus Davids zoon en bleef Hij tegelijk Davids Heer.

Deze uitsluiting van de man bij zijn ontvangenis bewerkte tevens, dat Christus, als niet in het werkverbond begrepen, ook vrij bleef van erfschuld en daarom ook naar zijn menselijke natuur vóór en na zijn geboorte van alle smet van de zonde kon bewaard worden7. Als subject, als Ik, was Hij niet uit Adam, maar was Hij de Zoon van de Vader, die van eeuwigheid was verkoren tot Hoofd van een nieuw verbond. Niet Adam, maar God was zijn Vader. Als persoon kwam Hij niet uit de mensheid voort, maar kwam Hij zelf van buiten tot haar en ging in haar in. En omdat Hij zo naar Gods rechtvaardig oordeel van alle erfschuld vrijbleef, daarom kon Hij ontvangen worden van de Heilige Geest en door die Geest van alle smet van de zonde bevrijd blijven. De ontvangenis van de Heilige Geest was niet de diepste grond en laatste oorzaak van Jezus’ zondeloosheid; zoals velen beweren8, maar zij was de enige weg, waarin Hij, die als persoon reeds bestond en tot Hoofd van een nieuw verbond was aangesteld, nu ook op menselijke wijze, in het vlees, zijn en blijven kon wat Hij was, de Christus, de Zoon van God van de Allerhoogste9.

1 Deel II; Hoofdstuk 4; Par. 32 De Heilige Drieëenheid; 213

2 Schäfer, Die Vererbung. Berlin 1897 bl. 74-80. In de laatste tijd is door sommigen ook de zogenaande parthenogenesis (de voortplanting door eieren, die zich ontwikkelen, zonder bevrucht te zijn) ter toelichting van Jezus’ bovennatuurlijke ontvangenis aangewend geworden, o.a. door Griffith-Jones, Ascent through Christ bl. 262, aangehaald bij Orr, The Virgin Birth of Christ bl. 221. Over de gepastheid van deze aanwending kan twijfel bestaan, maar de bij vele planten en dieren voorkomende ongeslachtelijke voortplanting heeft tot de merkwaardige conclusie geleid: Die Vereiniging zweier Geschlechtszellen ist nicht die notwendige Bedingung für die Entstehung eines neuen Individuums, E. Teichmann, Der Befruchtungsvorgang. Teubner 1905 bl. 67. In elk geval, er ligt waarheid in het woord van Huxley: The mysteries of the church are child’s play compared with the mysteries of nature. The doctrine of the Trinity is not more puzzling than the necessary antinornies of physical speculation; virgin procreation and resuscitation from apparent death are ordinary phenomena for the naturalist, bij Orr, t.a.p.

3 Deel II; Hoofdstuk 5; Par. 38 Het wezen van de mens; 292

4 Gloél, Der Heilige Geist. Halle 1888 bl. 113 v.

5 Het verhaal van Jezus’ bovennatuurlijke geboorte kan niet, zoals Keim, Reyschlag, Harliack, Lobstein menen, uit Jes. 7:14 ontstaan zijn, boven Deel III; Hoofdstuk 7; Par. 46 De Persoon van Christus; 366; maar wel werd in het feit van die geboorte een vervulling van de Oudtestamentische profetie in Jes. 7:14 gezien. Verg. Orr, The Virgin Birth bl. 127-136.

6 De kerkvaders waren in het algemeen de mening toegedaan, dat Mattheüs en Lukas beiden de genealogie van Jozef gaven. Maar, om de daaruit rijzende moeilijkheden te ontgaan, wierp Anias van Viterbo ñ 1490 de onderstelling op, dat de eerste evangelist de genealogie van Jozef, en de derde die van Maria gaf. Deze uitlegging maakte veelopgang en wordt ook thans nog voorgestaan door Weiss, Leben Jesu I 211 en anderen (Hastings D. B. II 139). vooralook door P. Vogt, S. J. Der Stammbaum Christi bei de Evangelisten Matthäus und Lukas. Freiburg Herder 1907. De woorden: uit den huize Davids, Luk. 1:27, Worden dan betrokken op Maria, de maagd; en Luk. 3:23 wordt dan opgevat alsof er stond: Jezus.....zijnde een zoon (zoals men meende, van Jozef, maar inderdaad, door Maria zijn moeder) van Eli. Deze uitlegging ziet er echter niet waarschijnlijk uit, ook al is de Davidische afstamming van Maria, op grond van.Luk. 1:32, 69; 2:4-5 aannemelijk. Verg. de artikels Genealogy of Jezus Christ in Hastings’ D. B. 137-141 en Dict. of Christ I 636-639, en ook Dr. J. M. Heer, Die Stammbäume Jesu nach Matthäus und Lukas. Freiburg 1910.

7 Eigenaardig is het gevoelen van Kohlbrugge. Volgens hem bestond de ontvangenis van de Heilige Geest niet daarin, dat deze Maria vruchtbaar maakte of iets in haar heiligde, maar hierin, dat Hij zich met de geest van Maria verenigde, zodat zij de boodschap van de engel gehoorzaam aannam, aan Gods wil zich volkomen onderwierp en door dit geloof zwanger werd en haar vrucht droeg tot de geboorte toe. Jezus werd dus door het geloof van Maria in haar schoot ontvangen en was dus “eine reine Frucht des Glaubens.” Deze eigenaardige voorstelling hangt bij Kohlbrugge samen met zijn leer van het beeld van God als een element, waarin Adam leefde, als een stand, waarin hij door God geplaatst werd; met zijn leer van de vleeswording, welke bestond in het aannemen van de zondige menselijke natuur; en met zijn leer van de voldoening, waarvan het zwaartepunt daarin gelegen was, dat Christus zich, in weerwil van alle verzoeking en bestrijding, door zijn geloof tot de einde toe handhaafde in de stand, die Hij als Zoon van God innam, verg. Dr. J. van Lonkhuyzen, H. F. Kohlbrugge 1905 bl. 423 v.

8 Rothe, Theol. Ethik par. 533 v. J. Müller, Sünde II 535. Ebrard, Dogm. I 4-10.

9 Polanus, XI 13. Frank, Chr. Wahrheit II 109 v. Zeer juist zegt Prof. Orr: It is objected that birth from a Virgin does not itself secure sinlessness. But turn the matter round, and ask: Does not perfect sinlessness, on the other hand, imply a miracle in the birth? Immers, volgens de woorden van A. B. Bruce: a sinless man is as much a miracle in the moral world as a Virgin birth is a miracle in the physical world. Zij die de bovennatuurlijke ontvangenis verwerpen, ontkennen dan ook gewoonlijk Jezus’ Godheid en zondeloosheid, Orr t. a. p. 189 v.

Bavinck, Herman. Gereformeerde dogmatiek. Deel 3. 2e druk. Kampen: J. H. Kok, 1910. (revised) [487]




Please send all questions and comments to Dmytro (Dima) Bintsarovskyi:
dbintsarovskyi@tukampen.nl

x
This website is using cookies. Accept