Gereformeerde Dogmatiek, 2e druk. |
Par. 4. Indeling der dogmatiek. Kleutgen,. Theol. der Vorzeit2 V 1-83. Gass, Geschichte der protest. Dogmatik 4 Ede. 1854 v., en andere literatuur, te noemen bij de volgende paragraaf. Schleiermacher, Chr. Gl. par. 27-31. Schweizer, Gl. der ev. ref.K. I 84-134. Id. Christl. Glaubenslehre nach protest. Grundsätzen I õ 22-26. Lobstein, Einl. in die ev. Dogm. bl. 213-288. 27. Zodra de dogmatiek opkwam, was er ook een indeling nodig van de stof, welke in haar behandeld werd. De indeling was in het begin hoogst eenvoudig. De drie hoofdwerken van Clemens Alexandrinus, nl. Cohortatio ad gentes, Paedagogus en Stromata zijn wel samen verbonden door de idee der opvoeding van het menselijk geslacht door de Logos, maar bevatten toch geen eigenlijke indeling; en het laatste werk ontwikkelt wel de ware filosofie van het Christendom tegenover Heidendom en Jodendom, maar Clemens zegt zelf in het begin van het 6e en in het slot van het 7e boek van dat werk, dat hij daarin slechts schreef wat hem voor de zin kwam, en dat men dus over het gebrek aan orde zich niet verwonderen moet. Origenes’ werk περι αργων, de principiis, tracht reeds enige orde in de stof te brengen, en heeft dan ook vier hoofdbegrippen: God, wereld, vrijheid, openbaring; het eerste boek handelt over God, de triniteit en de engelen; het tweede over de wereld, de God van het 0ude Testament, het goede en het kwade, de incarnatie en de opstanding; het derde over de wilsvrijheid en haar verhouding tot de genade, de verzoekingen en het wereldeinde; en het vierde over de Heilige Schrift, haar ingeving en uitlegging. De verschillende loci over God, engel, mens, Christus enz. komen hier reeds voor de dag, maar nog niet in goede orde en juiste begrenzing, en ook nog onvolledig; de leer der sacramenten ontbreekt, die over de Schrift komt achteraan, en een indelingsbeginsel is nog niet te ontdekken. Deze indeling van Origenes wordt verbeterd overgenomen door Theodoretus van Cyrus, in het 5e boek van zijn Aιρετικης κακομυθιας επιτομη, haereticarum tabularum compendium, dat een schets bevat van het orthodoxe geloof. Achtereenvolgens wordt hierin gehandeld over God, wereld, engel en mens, Christus, Schrift en sacrament, opstanding en gericht, terwijl er ten slotte eenige ethische capita over virginiteit, boete, vasten aan toegevoegd worden. Voorts ligt ditzelfde schema ten grondslag aan de Eκδοσις ακριβης της ορθοδοξου van Joh. Damascenus. De indeling in vier boeken is eerst in de Middeleeuwen in het werk gebracht, nadat het op bevel van Eugenius III door de rechtsgeleerde Johannes Burgundis uit Pisa 1194 in het Latijn was vertaald, en Petrus Lombardus in zijn Sententiae met de indeling in vier boeken was voorgegaan. Damascenus begint met de leer van God, triniteit, eigenschappen (boek I), spreekt dan over wereld, schepping, engelen, mensen en voorzienigheid (boek II), behandelt vervolgens de persoon en het werk van Christus (boek III en IV, cap. 1-9), en eindigt met enige soteriologische (geloof, doop, enz.), ethische (wet, sabbat, enz.) en eschatologische capita (boek IV, cap 10-28). Ook het werk van Lactantius, Divinarum Institutionum libri VII toont overeenkomst met deze orde van behandeling. De eerste drie boeken zijn zuiver apologetisch en weerleggen de heidense religie en filosofie. Maar in het vierde boek begint Lactantius over het Christendom te handelen en zet dan eerst uiteen, dat wijsheid en godsdienst hier ten nauwste verbonden zijn, omdat de kennis van de enige waarachtige God en van Jezus Christus, zijn Zoon, de ware wijsheid is. Immers is God kenbaar in de Zoon, die tegen het einde der eeuwen mens is geworden, om de mensen weer tot de gerechtigheid terug te leiden. Die gerechtigheid wordt dan in het vijfde boek beschreven; zij wordt door Christus onderwezen, heeft in de godsvrucht haar oorsprong en openbaart zich in de aequitas, in de erkenning van de gelijkheid aller mensen. Het zesde boek zet de plichten van die gerechtigheid dan nader uiteen, en het zevende, de vita beata, handelt over het zalige leven hiernamaals als loon van de ware kennis en verering Gods. Maar daarnaast bood de apostolische geloofsbelijdenis, in aansluiting aan de doopsformule, reeds vroeg een enigszins andere indeling voor de dogmatische stof. De Expositio symboli van Rufinus en Augustinus’ boek de fide et symbolo leverden commentaren daarop, en behandelden de hoofdzaken van het Christelijk geloof aan de hand van het trinitarisch schema, dat aan het apostolisch symbool ten grondslag lag. Augustinus was echter niet alleen in deze indeling voor vele lateren ten voorbeeld, maar in zijn Enchiridium ad Laurentium behandelt hij heel de dogmatische en ethische stof onder de drie Christelijke deugden geloof, hoop en liefde; echter op zeer ongelijkmatige wijze. Na een inleiding, cap. 1-8, zet Augustinus dat wat geloofd moet worden uiteen van cap. 9 tot cap. 113, hoofdzakelijk aan de hand van het apostolisch symbool, maar wijdt dan slechts drie capita (114-116) aan de hoop, waarbij hij het gebed des Heeren tot leiddraad neemt, en de overige capita 117-122 aan de liefde. Geloof, gebed en gebod vormen hier dus het schema der dogmatiek, dat later dikwijls, vooral in catechismussen, is overgenomen. Ook Isidorus van Sevilla heeft in het eerste boek van zijn Sententiarum sive de summo bono libri III, in hoofdzaak deze volgorde van het apostolisch symbool en handelt in 30 capita over God, schepping, wereld, engelen en mensen, Christus, de Heilige Geest, de kerk, Schrift en sacramenten, opstanding en laatste dingen en behandelt dan in het tweede en derde boek uitsluitend ethische stof. Bavinck, Herman. Gereformeerde dogmatiek. Deel 4. 2e druk. Kampen: J. H. Kok, 1911. (revised) [497] |
Please send all questions and comments to Dmytro (Dima) Bintsarovskyi:
dbintsarovskyi@tukampen.nl