Gereformeerde Dogmatiek, 2e druk.

8. In deze zin kan er met het volste recht van de dogmatiek als van een scientia de Deo gesproken worden en is er ook hoegenaamd geen bezwaar tegen, om deze kennis van God in een systeem samen te vatten. Kaftan verklaart zich daar ten sterkste tegen en wil alleen, dat de dogmaticus de waarheid des geloofs in een zekere, duidelijke orde voordrage1. Maar hij hecht aan systeem en systematische constructie een begrip, dat er niet noodzakelijk eigen aan is. Het is volkomen waar, dat in de wetenschap in het algemeen en bepaaldelijk ook in filosofie en theologie de systematische constructie veel kwaad heeft gedaan; de inhoud is daardoor menigmaal aan de vorm, de werkelijkheid aan de idee, het kunnen aan het willen opgeofferd. Als theoloog of filosoof de realiteit dialectisch tracht te construeren uit een tevoren aangenomen principe, als ter wille van het systeem een leemte willekeurig aangevuld of een hinderlijk feit uit de weg geruimd wordt, dan is er alleszins reden, om met Kaftan tegen den Moloch des Systems te waarschuwen, en met Liebmann ons te herinneren: dass echte filosofie es nicht nöthig hat, in der Form des Systems aufzutreten, beweist Platon, beweisen Baco und Leibnitz, beweist der ausgesprochene horror so manches eminent filosofischen Kopfes vor aller exclusiven Schulsystematik2. Maar het grote misbruik, dat menigmaal van het systeem is gemaakt, geeft geen recht om met Kaftan een Entweder-Oder te stellen en te zeggen: Entweder systematische Construktion und dann keine Glaubenssätze oder Glaubenssätze und dann eben kein System. Het komt er toch alles op aan, wat men in de dogmatiek onder systeem en systematische constructie verstaat. Er is in de dogmatiek geen plaats voor een systeem, dat de geloofswaarheden uit een vooropgesteld beginsel, bijv. uit het wezen der religie, uit het wezen des Christendoms, uit het feit der wedergeboorte, uit de vrome ervaring enz. tracht af te leiden. Want de dogmatiek is een positieve wetenschap, ontvangt al haar stof uit de openbaring, en mist het recht, om die inhoud door speculatie buiten die openbaring om te wijzigen of uit te breiden. Als zij, vanwege haar zwakheid en beperktheid, voor de keus staat, om de geloofswaarheden eenvoudig naast elkaar te laten staan, of anders ter wille van de systematische vorm aan een van deze te kort te doen, heeft zij onvoorwaardelijk het eerste te doen en de zucht naar een wel ineensluitend stelsel te weerstaan. Maar anderzijds is toch ook vast te houden, dat zulk een dilemma alleen uit de beperktheid van ons inzicht voortkomen kan. Want als de kennis Gods door Hem zelf in zijn Woord is geopenbaard, dan kan zij geen tegenstrijdige elementen bevatten noch ook in tegenstelling staan met wat uit natuur en geschiedenis van God kenbaar is. De gedachten Gods kunnen met elkander niet strijden en vormen dus noodzakelijk in zichzelf een organische eenheid. Die gedachten Gods na te denken en de eenheid ervan op te sporen, is de onafwijsbare taak van de dogmaticus. Zijn arbeid is niet voltooid, voordat hij die eenheid, welke in de gedachten Gods bestaat, ook in zijn bewustzijn opgenomen en in de dogmatiek uiteengezet heeft. Hij komt dus niet met een klaargemaakt systeem tot de openbaring, om, zo goed en zo kwaad als het gaat, haar inhoud erin te persen; maar ook in zijn systeem heeft hij niet anders te doen, dan God na te denken en de eenheid weer te geven, welke er objectief in de gedachten Gods bestaat en in de Schrift voor het oog des geloofs is neergelegd. Dat er in de kennis Gods, welke de openbaring bevat, zulk een innerlijke eenheid bestaat, is voor geen twijfel vatbaar; wie het ontkennen wilde, zou tot scepticisme, tot loochening van de eenheid Gods vervallen. Ook Kaftan erkent, dat de dogmatiek een klaar en eenvoudig overzicht moet geven van de stof, welke zij behandelt, en dat die stof een innerlijke eenheid moet vormen, denn der Glaube und die Erkenntniss, die wir im Glauben haben, ist eine innere Einheit, eine in sich geschlossene, keine Widersprüche enthaltende Glaubenswelt. Maar dan kan er ook geen bezwaar bestaan, om, evenals in alle wetenschap, zo ook in de dogmatiek naar een systeem te staan, dat niet aan de geloofswaarheden opgedrongen maar denkend daaruit afgeleid wordt. En des te minder weegt daartegen het bezwaar, wijl de dogmatiek niet een soort Bijbelse theologie is, die bij de woorden der Schrift blijft staan, maar naar die Schrift zelf het recht bezit, om haar inhoud denkend in het bewustzijn op te nemen, aan haar hand die inhoud denkend te verwerken en ook als waarheid te erkennen, wat bij wettige gevolgtrekking uit haar afgeleid wordt. De oppositie tegen alle systeem in de dogmatiek is bij Kaftan zeer zeker voor een aanzienlijk deel uit het misbruik te verklaren, dat theologen en filosofen menigmaal van de systematische constructie hebben gemaakt, maar zij wortelt toch ook voor een deel in de mening, dat er geen theologische reflexie over de inhoud der openbaring nodig of geoorloofd is. Zo zegt hij bijv: Jeder Satz, der eine Erkenntniss des Glaubens ausspricht, muss direkt aus dem Glauben selbst entnommen werden, want anders ware het kein Glaubenssatz, sondern eine theologische Reflexion über den Glauben. De eenheid der geloofswaarheden, die hij, gelijk boven reeds gezegd werd, erkent, berust volgens hem dan ook daarop, dass sie alle aus der gleichen Wurzel stammen, nicht darauf, dass sie wie Glieder an einander hangend zusammen ein Ganzes bilden. In deze uitspraken is niet alleen bedenkelijk, dat het geloof, en niet de in het geloof aangenomen openbaring de stof voor de dogmatiek schijnt te leveren, maar nog veel meer, dat de dogmaticus van alle theologische reflexie over de inhoud der openbaring zich te onthouden heeft. Zonder zulk een theologisch denken is er echter niet alleen geen systeem, maar ook geen dogmatische arbeid mogelijk. De dogmatiek heeft juist tot taak, om die inhoud der openbaring, welke op de kennis Gods betrekking heeft, denkend te reproduceren.

Bij deze reproductie van de inhoud der openbaring bestaat er natuurlijk allerlei gevaar voor vergissing en dwaling. Dit moet de dogmaticus, evenals ieder beoefenaar der wetenschap, stemmen tot bescheidenheid. De belijdenis der kerk en in sterker mate nog de dogmatiek van een individueel persoon is feilbaar, aan de Schrift onderworpen en nooit met haar op één lijn te stellen. Zij valt niet met de waarheid samen maar is een menselijke, en dus gebrekkige reproductie van de waarheid, welke in de Schrift is neergelegd. Tussen de Schrift en de dogmatiek staat dus inderdaad het geloof, of beter nog de ratio fidelis in. Maar toch verkeert de dogmaticus, vergeleken met andere beoefenaars der wetenschap, in een gunstig geval. Hij mag en kan, zoals Kaftan zegt, tot zekere hoogte spreken in de absolute toon3. Een dogma is een geloofsstelling, die gelden wil als waarheid en van ieder erkenning vordert, en dogmatiek is een normatieve wetenschap, die voorschrijft wat wij te geloven hebben. Maar die absolute toon kan het dognma en de dogmatiek niet op eigen gezag en in eigen naam aanslaan, maar omdat en in zover zij op de autoriteit Gods steunt en op een Deus dixit zich beroepen kan. De zwakheid van de dogmatiek bestaat juist daarin, dat zij zelf zo weinig aan dit Deus dixit gelooft. Volkomen juist zegt Kaftan: die Verachtung, die man heute der Dogmatik entgegenbringt, beruht darauf, dass sie ihre eigentliche Aufgabe vergessen und den ihr eigenthümlichen Character aufgegeben hat. En daarom meent hij ook terecht, dat de dogmatiek juist als wetenschap en om haar wetenschappelijke eer terug te ontvangen niet beter kan doen, dan om weer te worden wat zij behoort te zijn. Zij moet weer een normatieve wetenschap worden, met kloekmoedigheid het autoriteitsprincipe huldigen en spreken in de absolute toon. Mits deze absolute toon alleen ontleend worde aan de inhoud der openbaring, die de dogmaticus vertolken wil, en alleen in zover aangeslagen worde, als hij die inhoud expliceert, is hij niet met de eis der bescheidenheid in strijd. Want beide vinden hun eenheid in het geloof, dat de dogmaticus in al zijn arbeid van het begin tot het einde leiden en bezielen moet. Door dat geloof onderwerpt hij zich aan de openbaring Gods en staat hij ook met de gemeente aller gelovigen in verband. Terwijl ieder thans met behulp van een weinig psychologie en Religionsfilosofie zijn eigen dogma vaststelt, is het voor de Christelijke dogmaticus een voorrecht en eer, om in het geloof positie te nemen en daarin zijn onderwerping aan het Woord Gods en zijn gemeenschap met de kerk aller eeuwen uit te spreken. Daarom is in de boven gegeven definitie van de dogmatiek ook opgenomen, dat zij die kennis Gods uiteenzet, welke in zijn Woord aan de kerk is neergelegd. Er is daarmee niet beweerd, dat de H. Schrift alleen voor de kerk als instituut is bestemd. Integendeel is zij een boek voor de mensheid en heeft zij betekenis voor alle menselijk leven. Maar met de H. Schrift zonder meer weet de natuurlijke mens niets aan te vangen; en de enkele gelovige, die zich tot de dogmatische studiën zet, zal slechts dan een duurzame vrucht van zijn arbeid achterlaten, zo hij zich niet isoleert, noch in het verleden, noch in zijn omgeving, maar juist én historisch én actueel in de volle gemeenschap der heiligen staat4. Tot de roeping der εκκλησια behoort het, om te leren kennen de alle kennis te bovengaande liefde van Christus en om ook op de erve der wetenschap bekend te maken de πολυποικιλος σοφια του θεου, opdat het einddoel der theologie, als van alle dingen, zij dat de naam des Heeren verheerlijkt worde: ook de theologie en de dogmatiek is er om des Heeren wil.

1 Kaftan, Dogmatik par 12. Zur Dogmatik, bl. 5 v. Verg. ook Vilmar, Dogmatik I 68.

2 Liebmann, Zur Analysis der Wirklichkeit, Strassburg 1900 bl.9.

3 Kaftan, Zur Dogmatik, bl. 21 v.

4 Kuyper, Encycl. III 353. 409.

Bavinck, Herman. Gereformeerde dogmatiek. Deel 4. 2e druk. Kampen: J. H. Kok, 1911. (revised) [497]




Please send all questions and comments to Dmytro (Dima) Bintsarovskyi:
dbintsarovskyi@tukampen.nl

x
This website is using cookies. Accept