Honig uit den Rotssteen

V. „Verlenging van uwen vrede!"

Of er verlenging van uwen vrede zijn mocht.

Daniël 4 : 27. a


Er kunnen oogenblikken in eens menschen leven komen, dat hij voelt „nu komt het aan mij"; dat hij siddert van angst voor een geheimzinnig verderf dat op hem aandringt; dat de wervelwind een stofwolk om hem opstuift; „hemel en aarde, gelijk een godzalig leeraar schreef, hem schijnen te overdwersen" 1; en hij in de schudding zijner ziel nu zélf ervaren moet, „hoe vreeselijk het is te vallen in de handen van den levenden God!"

o, Bid dien dag der ontzettinge af, indien hij u nog slechts van verre genaakte, want er is in dat verbroken worden van uw vredestaat méér dan een kastijding, er is een toornen, een verbolgen zijn van uw God in, een zich opmaken tegen u met strijd en verdrukking. Ook dán nog, indien ge in de eeuwige liefdesbanden ligt, wel een u aangrijpen in zijne ontfermende liefde, maar zóó toch, dat die liefde u niet meer troost, eer het tegendeel van die liefde door u wordt ingedronken, en uw verpletterd hart na elken slag die kwam beeft voor den slag die morgen staat te komen.

Daar houdt de man, die met zijn God wil wandelen, het niet onder uit. Dat zijn in zijn persoonlijk leven, wat voor het leven der gemeente de dagen zullen zijn, waarvan Jezus verklaarde, dat „wierden ze niet verkort, de uitverkorenen zelfs zouden bezwijken". Dagen van gericht en van oordeel, 14 waarin God Almachtig zijn raad tegenover úw plan, zijn woord tegenover úw prevelen, zijn wil tegenover úw pogen in uw eigen vleesch en bloed, in de wereld van uw hart, ja ten leste in de binnenste kluis uwer ziel uitstrijdt en doorzet. Een worsteling, waarin Hij altijd overwinnaar en de overwonneling een geredde is, maar gered „als een brandhout", geweldig gegrepen uit het vuur.

En nu, of ge in dien brandenden oven geworpen wordt kan geen mensch buiten u, zelfs uw beste broeder niet, kan alleen Gods getuigenis in uw eigen binnenste uitmaken. Want de schrikkelijkheid van dien dag ligt niet in de uitwendige benardheid, maar in den angel die het hart doorvlijmt. Er kunnen er twee in denzelfden oven wandelen, dat de één omkomt, en den ander geen haar gezengd wordt. Men kan voor het oog der wereld branden als een braambosch, dat men toch niet verteert. Als Daniel in den kuil der leeuwen liggen, dat toch onze vrede blijft. Maar de toestand waarvoor we thans waarschuwen is als die gloed u maar al te vreeslijk de huid zengt, als de leeuwen op u aanvallen, en de hand van dien vlekkeloos Heilige, lang Vergetene, zwaar op u drukt.

En daarom roepen we u met den profeet toe: „Doorzoek u zelven nauw, gij volk dat nog met geen lust bevangen zijt, om het aan God gewonnen te geven, eer dat het besluit bare en de hittigheid van zijnen toorn over u komt!"

De Heer haast zich niet in zijne grimmigheid. Hij, uw God, is juist omgekeerd als gij, gejaagd in zijn erbarmen en traag in zijn toorn. Ook toen ge nog niet badt, zelfs toen ge met schijnvroomheid uw ontrouw tegen Hem zocht te bedekken, bleef Hij uw vrede aanhouden, liet Hij den vrede met u voortduren; lankmoedig en genadig!

Ook het jaar dat achter u ligt — make uw eigen ziel de balans van zijn weldadigheid en úw koelheid maar op — heeft die barmhartige Vader nóg het uitbreken afgewend; er was wel geen teedere gemeenschap; maar vrede bleef het u nog!

Maar nu, is het dan nú ook niet op het uiterste gekomen? Moet de druppel dan vallen die den beker van zijn toorn doet overloopen? Is de maat dan nog niet volgemeten?

o, Bid, bid dan mijn broeder, of er nog verlenging van uwen vrede voor u en voor uw huis zijn mocht! Wordt toch eindelijk eens wakker, eer het verderf u aankomt als een 15 wassende stroom en de vernielinge Gods als een wegvagende wind! Verkloek u, grijp uzelven aan in de kracht der eeuwige ontfermingen, en wend nog, wend door boete en bekeering de verbreking van uwen vrede af.

Hij wil verlengen; aldoor verlengen; of het eens een bestendige, een eeuwige vrede door de vastmaking uwer verkiezing worden mocht. Hij heeft geen lust aan het ineenkrimpen van uw hart, maar daaraan dat het zich heerlijk bade in het bloed des Lams en heiligen vrede uitademe. Maar dwing Hem dan ook niet, om u aan te stooten met het vlammend zwaard van zijn gerechtigen toorn!

Nog staat het aan u! Wat wilt ge: in het huilen van den stormwind uw God ontmoeten, of in het heerlijk suisen van de zachte koelte?

Maar indien in dat stille suisen; indien ge wilt blijven in zijn liefde; indien ge wilt dat uw vrede u verlengd worde; — bid dan dat het een bidden voor God zij; met een ernst die heel uw leven omzet; in boete en verbrijzeling; ja, om Jezus' wil nog durvend smeeken, maar in uzelven van verslagenheid zonder stemme in u; alleen, maar pleitend op de erbarmingen Gods!




1 F.N. de Waal, leerling van Voetius, predikant te 's Hertogenbosch.




a Eerder gepubliceerd in De Heraut No. 5 (4 januari 1878).






Please send all questions and comments to Dmytro (Dima) Bintsarovskyi:
dbintsarovskyi@tukampen.nl

x
This website is using cookies. Accept