Herman Bavinck, Amsterdamse dogmatiekcolleges (ed. Dirk Keulen)


De val1

 

 

402 De vraag naar de oorsprong, de ouderdom, de schriftelijke optekening en de redactie van het verhaal aangaan de zondeval in Genesis 3 behoeft ons hier niet op te houden. Zoals het thans voor ons ligt, is het reeds sedert eeuwen een bestanddeel van de Heilige Schrift, een onmisbaar lid in het organisme der heilsopenbaring, en als zodanig door de joodse gemeente, door Christus en de apostelen en door de ganse christelijke kerk in den gelove aanvaard. Dat Genesis 3 ons een verhaal wil geven van de val des mensen, van het verlies van zijn oorspronkelijke onschuld en van de ellende, inzonderheid de dood, waaraan hij sedert is overgegeven, kan redelijkerwijze niet worden ontkend. De mening van de Ophieten, van Kant, Schiller, Hegel, enz.,2 dat Genesis 3 de ontwaking van de mens tot zelfbewustzijn en persoonlijkheid verhaalt en dus niet van een val maar van een machtige vooruitgang3 bericht, wordt weerlegd door de naam, die de verboden boom draagt, en die hem niet maar als een boom der kennis in het algemeen, maar zeer speciaal als een boom der kennis des goeds en des kwaads aanduidt. Evenmin bedoelt Genesis 3 ons te beschrijven, hoe de mens besef kreeg van zijn naaktheid en van zijn geslachtsdrift en uit de toestand van kinderlijke onschuld in die der mannelijke rijpheid overging;1 want de mens werd volgens Genesis volwassen geschapen, ontving terstond een vrouw als hulpe tegenover zich, en zag zich in datzelfde ogenblik voor de taak geplaatst, om zich te vermenigvuldigen en de aarde te beheersen. Bovendien was de voorstelling, dat de geslachtsdrift iets zondigs is4 en straf verdient, aan het oude Israël ten enenmale vreemd. Eindelijk kan ook de opvatting van Wellhausen,2 alsof de mens5 in Genesis 3 tot ‘die intellektuelle Welterkennt

niss, die metaphysische Erkenntniss der Dinge in ihrem Zusammenhange, ihrem Werth oder Unwerth, ihrem Nutzen oder Schaden’6 gekomen zou zijn, niet worden aanvaard; want ten 403 eerste was deze volgens Genesis van den beginne af aan de mens eigen; hij ontving immers de roeping, om de aarde te onderwerpen, om de hof te bewaren en te bouwen,7 om de dieren namen te geven;8 en ten tweede kan de verwerving van deze kennis onder Israël, hetwelk de praktische 9 wijsheid zo hoog stelde, moeilijk als een val, als een straf verdienende ongehoorzaamheid, worden voorgesteld.10 Er is van Genesis 3 geen andere uitleg mogelijk, dan dat het verhaalt11 van een val, die in de overtreding van een bepaald gebod Gods bestond, dus een zedelijk karakter droeg, en daarom ook door berouw, schaamte, vrees en straf gevolgd werd. Het verband, waarin Genesis 3 voorkomt, verheft deze uitlegging boven alle twijfel, want vóór die val wordt hij [de mens; DvK] voorgesteld als een 12 schepsel, dat door God naar zijn beeld was gemaakt en een paradijs tot woonplaats ontving; en na die val wordt hij de ruwe wereld ingezonden, tot een leven van moeite en strijd geroepen en neemt de zonde, tot aan de zondvloed [...],13 in zijn geslacht hand over hand toe.

Toch is het opmerkelijk, dat het Oude Testament zo uiterst zelden op dit verhaal van de val terugkomt. Dit is niet daaruit te verklaren, dat het verhaal van zo late oorsprong is, want hetzelfde verschijnsel blijft zich voordoen in de tijd, waarin het volgens alle critici ontwijfelbaar bestond; profeten, Psalmen, Spreuken halen het nimmer aan; hoogstens bevatten Hosea 6:7 en Prediker 7:29 er enige zinspeling op; en

ook bij Jezus en de apostelen komt het beroep op Genesis 3 zeer14 zelden voor, Johannes 8:44, Romeinen 5:12v., I 404 Korintiërs 15:22, I Timoteüs 2:14. Men bedenke echter, dat de profeten, Psalmen en Spreuken slechts bij wijze van uitzondering bepaalde feiten uit het verleden vermelden, dat de apostelen zelfs bijna nooit woorden en daden van Jezus aanhalen, en dat zij allen leefden in een tijd, toen de openbaring zich nog voortzette en nog niet als een afgesloten geheel voor hen lag. Bij ons is dat een andere geval; wij staan in zekere zin buiten de openbaring, maken haar tot een voorwerp van ons onderzoek en nadenken, trachten de eenheid te ontdekken, die al haar delen samenhoudt, en wijden daarom aan Adam, naast en tegenover Christus, onze bijzondere aandacht. De schepping en val des mensen bekleedt daarom in het systeem onzer gedachten een veel bredere plaats dan bij de schrijvers van de boeken des Ouden en Nieuwen Testaments. Desniettemin, de val is de stilzwijgende onderstelling van de ganse bijbelse leer over zonde en verlossing; hij berust niet alleen op enkele losse teksten, maar vormt een onmisbaar bestanddeel in de heilsopenbaring. Heel de beschouwing van mens en mensheid, van natuur en geschiedenis, van het ethische en het fysische kwaad, van de verlossing en de weg, waarlangs deze te verkrijgen is, hangt in de Schrift saam met een val gelijk Genesis 3 ons die verhaalt. De zonde is toch aan alle mensen eigen, I Koningen 8:46, Psalm 14:3, 130:3, 143:2, en aan ieder mens eigen van zijn ontvangenis en geboorte af, Genesis 6:5, 8:21, Job 14:4, Psalm 51:7. Die zonde wekt Gods toorn op en is allerlei straf waardig, niet alleen van ethische maar ook

van fysische aard, Genesis 3:14-19, 4:14, 6:7, 13, 11:8, Leviticus 26:14v., Deuteronomium 28:15v., Psalm 90:7, enz.; de ganse Schrift gaat uit van de gedachte, dat zonde en lijden (dood), evenals ook gehoorzaamheid en leven ten nauwste met elkander in verband staan; met de zonde houdt in de nieuwe hemel en de nieuwe aarde ook alle lijden op, Openbaring 21:4. Daarom is verlossing ook alleen mogelijk in de weg van vergeving, Psalm 32:1, Jesaja 43:25 en besnijdenis des harten, Deuteronomium 10:16, 30:16, Jeremia 4:4; en deze sluiten dan verder ook leven, vreugde, vrede, zaligheid in. Als Paulus in Romeinen 5 en I Korintiërs 15 Adam als de oorsprong van zonde en dood en Christus als de bron van gerechtigheid en leven aanwijst, dan ontwikkelt hij geen gedachten, die aan het organisme der openbaring vreemd zijn en zonder schade daaruit verwijderd kunnen worden, maar dan combineert en formuleert hij slechts de gegevens, die daarin uitdrukkelijk of stilzwijgend vervat zijn.

De traditie der volken draagt weinig bij tot bevestiging of toelichting van 405 het bijbels verhaal aangaande de val. De studie der mythologie is nog te weinig gevorderd, om de ideële of historische waarde te bepalen, welke te hechten is aan de sage van een gouden tijdperk, aan de bij vele volken voorkomende angst voor en verering van de slang, aan het eveneens wijdverspreide geloof van de levensboom. Ook de babylonische afbeelding, welke G. Smith, Lenormant en Fr. Delitzsch met het paradijsverhaal in verband hebben gebracht, biedt bij nadere beschouwing daarvan geen parallel.15 Indirect echter levert de ganse empirische toestand van wereld en mensheid wel een machtig getuigenis voor de zondeval. Want een wereld, gelijk wij die

kennen, vol ongerechtigheid en leed, is zonder het aannemen van zulk een feit niet te verklaren. Wie met de Schrift en met het getuigenis der16 consciëntie de zonde als zonde, als ἀνομία,17 vasthoudt, kan haar onmogelijk uit de schepping of uit de evolutie afleiden, maar moet tot het besluit komen, dat zij met een overtreding van Gods gebod, en dus met een wilsdaad begonnen is. Pythagoras, Plato, Kant, Schelling, Baader hebben dit allen met meer of minder klaarheid ingezien en erkend. Wie de val loochent, moet de zonde oplossen in een noodwendigheid, die haar oorsprong in de schepping en dus in God zelve heeft; hij spreekt de mens vrij, maar klaagt God aan, miskent de natuur der zonde, en maakt ze eeuwig en onvernietigbaar. Zonder de val is er immers ook geen verlossing mogelijk; met Adam valt Christus. Dat komt ook uit in de vele in de laatste tijd beproefde pogingen, om de val met de evolutieleer te verenigen (bijvoorbeeld door Tennant, Hall, Peake, Orchard).3 18 Al deze pogingen leiden ertoe, om de objectieve maatstaf der zonde, dat is de wet Gods, op zijde te schuiven,19 en natuur en gewicht der zonde subjectief te laten bepalen door het gevoel van schuld, hetwelk op zijn beurt weder afhangt van de kennis van en de liefde tot het zedelijk ideaal en alzo zelf een belangrijke factor vormt tot zedelijke vooruitgang. Weliswaar zoeken al deze pogingen hun sterkte in de leer van de descendentie des mensen uit het dier. Maar daartegen dient

te worden opgemerkt:20

1. dat deze leer tot op de huidige dag een hypothese is en door geen enkele waarneming, hetzij direct hetzij indirect, bewezen is;

2. dat de vondsten, in Frankrijk en elders gedaan aangaande de levens- 406 toestand van vroegere mensen, wel hun lage trap van cultuur, maar geenszins hun ongelijksoortigheid met de mens van heden hebben aangetoond;

3. dat deze onbeschaafde mens, evenmin als de 21 zogenaamde cultuurvolken en als de onmondige22 kinderen, met de eerste mens mag worden gelijkgesteld;

4. dat de oudste geschiedenis van het menselijk geslacht, gelijk die in de laatste eeuw door ontdekkingen in Babylonië bekend is geworden, niet een staat van barbaarsheid maar van hoge en rijke cultuur is geweest; en

5. dat de aanvaarding van de descendentieleer de loochening van de eenheid van het menselijk geslacht, niet slechts in fysische, maar ook in intellectuele, morele en religieuze zin, noodzakelijk te gevolge heeft.23

Want men moge onder invloed24 der traditie die eenheid, ook in de school van Darwin, nog een tijd lang vasthouden; feitelijk heeft men haar grondslag ondermijnd25 en hangt zij dus zelve als een willekeurige mening26 in de lucht. Op het standpunt der evolutie is er niet alleen geen grond, om aan het ‘uit één bloede’ vast te houden; maar er is dan zelfs nooit een eerste mens geweest; de overgang van dier tot mens was zo langzaam en geleidelijk, dat er geen grens valt aan te wijzen. En met de uitwissing van deze grens valt ook de eenheid van het zedelijk ideaal en van de religie, van de denkwetten en van de waarheid; de evolutietheorie drijft overal het absolute uit en werkt het

psychologisme, het relativisme, het pragmatisme en het pluralisme, dat is in religieuze zin het polytheïsme in de hand. De eenheid van het menselijk geslacht daarentegen, gelijk die door de Heilige Schrift wordt geleerd en volstrekt niet een onverschillige fysische, maar een gewichtige intellectuele, morele en religieuze kwestie geldt, wijst zowel door het bewustzijn dat alle mensen τὰ τοῦ νομοῦ kennen en doen,27 als ook dat aller geweten hen beschuldigt, Romeinen 2:14-15, op de val als een ‘Urthatsache der Geschichte’ terug.28

Wat de geschiedenis en de toestand van het menselijk geslacht ons slechts kunnen doen vermoeden, wordt door de Heilige Schrift op haar eerste bladzijden als feit verhaald. De eerste mens werd door God zelve naar zijn beeld geschapen, dus niet in dierlijke onbewustheid of kinderlijke naïviteit, maar in een naar lichaam en geest volwassen toestand, met verstand en rede, met kennis en taal, met de kennis inzonderheid van God en zijn wet. Er werd hem echter bovendien een gebod gegeven, om niet te eten van de boom der kennis des goeds en des kwaads.29 Dit gebod was niet in de zedenwet als zodanig 407 vervat, het rustte enkel en alleen op Gods wil, en kon en moest uitsluitend om die reden gehoorzaamd worden. Het stelde hem daarom voor de keuze, of hij God geloven en gehoorzamen wilde op zijn woord, aan Hem alleen de beslissing wilde laten over wat goed en kwaad is, dan wel of hij dit recht voor zichzelf zou aanmatigen en eigenmachtig zou willen uitmaken wat goed en kwaad is. De vraag was dus: zal theonomie of autonomie de weg tot de za

ligheid zijn?30 Daarom heet die boom ook boom der kennis en des kwaads; hij droeg die naam niet, omdat de mens daardoor de empirische kennis van goed en kwaad zou verkrijgen, want door de overtreding verloor hij juist de empirische kennis van het goede. Maar de boom wordt zo genoemd, omdat de mens, door ervan te eten en alzo Gods gebod te overtreden, zich zou aanmatigen ‘die Fähigkeit zur selbständiger Wahl der Mittel, durch die man sein Glück schaffen will’.4 De theonomie, als gehoorzaamheid aan God uit vrije liefde, sluit als zodanig de idee en de mogelijkheid der autonomie en dus ook die der antinomie is. Maar het blijft de vrije daad en dus de schuld des mensen, dat hij die mogelijkheid in werkelijkheid deed overgaan. Voor het denken blijft hier een onoplosbaar raadsel over, zowel bij de vraag, waarom God die val heeft toegelaten, als bij die andere, hoe de naar Gods beeld geschapen mens daartoe komen kon en gekomen is. Er ligt31 grote waarheid in de menigmaal uitgesproken gedachte, dat wij van de oorsprong der zonde geen 32 rekenschap kunnen geven, om­dat zij niet logisch is en niet als een conclusie uit twee premissen voortvloeit. Maar wij staan hier voor een brutaal feit. Wat logisch onmogelijk is, heeft menigmaal in de werkelijkheid plaats. De wetten van het zedelijk leven zijn andere dan die van het denken en ook andere dan die van de mechanische natuur. Psychologisch

is het verhaal in Genesis 3 in hoge mate. Zoals ze daar bij de eerste mens ontstond, zo komt zij herhaaldelijk bij ons allen tot stand, Jakobus 2:14-15. Voorts behoren 408 wij het aan God over te laten, om zichzelf te rechtvaardige; door het geloof verstaan wij, dat Hij daarmee bezig is al de eeuwen door, als Hij de zonde in haar ganse ontwikkeling onder zijn almachtig bestuur houdt, en in de bedeling van de volheid der tijden alles bijeenvergadert in Christus, Efeziërs 1:10.

 

1 Archief Bavinck, map 172. Tijdens het schrijven heeft Bavinck op vele momenten kleine verbeteringen in de tekst aangebracht. In de annotatie noem ik daarvan alleen de belangrijkste.

2 De namen ‘Kant, Schiller’ zijn tussen de regels ingevoegd; na ‘enz’ schreef Bavinck: ‘vele anderen’ maar streept dit weer door. Vgl. GD31, 35; GD34, 4v.

3 Bavinck schreef eerst: ‘eene machtige schrede voorwaarts’ maar haalde dit door en corrigeerde het tot de weergegeven tekst.

1 B.D. Eerdmans, ‘De beteekenis van het paradijsverhaal’, in: Theologisch Tijdschrift 39 (1905), 485-511.

4 Bavinck schreef eerst: ‘was’ maar corrigeerde dit tot ‘is’.

2 J. Wellhausen, Geschichte Israels, Erster Band, Berlin 1878, 344v.

5 Bavinck schreef eerst: ‘Gen. 3’ maar corrigeerde dit tot ‘de mensch’.

6 Vgl. GD31, 36; GD34, 6.

7 Vgl. Genesis 2:15.

8 Vgl. Genesis 2:19v.

9 Doorgehaald: ‘kennis en’.

10 Bavinck streepte het laatste deel van de zin (dit luidde: ‘die door berouw, schaamte, vrees en straf gevolgd wordt’) door en verving dit door ‘als eene straf verdienende ongehoorzaamheid’.

11 Bavinck schreef eerst ‘bedoelt’, maar corrigeerde dit tot: ‘verhaalt’.

12 Doorgehaald: ‘wez’.

13 Bavinck schrijft tweemaal in deze zin: ‘toe’.

14 Bavinck schreef eerst ‘hoogst’ en corrigeerde dit tot: ‘zeer’.

15 Bedoeld zijn: George Smith (1840-1876), François Lenormant (1837-1883) en Franz Julius Delitzsch (1813-1890).

16 Bavinck schreef eerst ‘van aller’, maar corrigeerde dit tot: ‘der’.

17 Ἀνομία: wetteloosheid, zonde.

3 F.R. Tennant, The Origin and Propagation of Sin, Cambridge 19062; Francis J. Hall, Evolution and the Fall, New York/London 1910; Arthur S. Peake, Christianity. Its Nature and its Truth, New York s.a. [1908]; W.E. Orchard, Modern Theories of Sin, London 1909.

18 Doorgehaald: ‘Maar’.

19 Bavinck schreef eerst ‘uit het oog te verliezen’, maar corrigeerde dit tot: ‘op zijde te schuiven’.

20 Vgl. eerder in deze uitgave pag. 199v.

21 Doorgehaald: ‘natuurvo’.

22 Bavinck schreef eerst ‘onontwikkelde’, maar corrigeerde dit tot: ‘onmondige’.

23 Bavinck schreef eerst ‘medebrengt’, maar corrigeerde dit tot: ‘ten gevolge heeft’.

24 Bavinck schreef eerst ‘krachtens’, maar corrigeerde dit tot: ‘onder invloed’.

25 Bavinck schreef eerst ‘weggenomen’, maar corrigeerde dit tot: ‘ondermijnd’.

26 Bavinck schreef eerst ‘zuiver gedachtenspel’, maar corrigeerde dit tot: ‘willekeurige meening’.

27 Τὰ τοῦ νομοῦ: de dingen die der wet zijn (vgl. Romeinen 2:14).

28 Vgl. GD31, 47; GD34, 29.

29 Vgl. Genesis 3:2v.

30 Bavinck schreef eerst ‘Theonomie dus of autonomie als weg tot de zaligheid’, maar corrigeerde dit tot de weergegeven tekst.

4 Justus Köberle, Sünde und Gnade im religiösen Leben des Volkes Israel bis auf Christentum. Eine Geschichte des vorchristlichen Heilsbewusstseins, München 1905, 64.



31 Bavinck schreef eerst ‘is zeker’, maar corrigeerde dit tot: ‘ligt’.

32 Doorgehaald: ‘logische’.





Please send all questions and comments to Dmytro (Dima) Bintsarovskyi:
dbintsarovskyi@tukampen.nl

x
This website is using cookies. Accept