Register van Zaken.A.- Aanbidding van Christus, III, 298v.
- Aanbod der genade, Strijd daarover in Schotland III, 395;
algemeenheid III, 399, 488v. - Aangeboren begrippen, I, 159; II, 29v.
- Aanneming tot kinderen, III, 551v.
- Aanschouwing Gods, II, 150v.; IV, 519.
- Aarde als middelpunt der Schepping, II, 466.
- Ἄβυσσος, IV, 374.
- Acceptilatie in de voldoening van Christus, III, 367v.
- Actus purissimus, van God gebezigd. II, 123.
- Adam en Christus, vergeleken naar hun natuur en persoon II, 545v.; III, 65v., 258. Als verbondshoofden II, 563v.; III, 134v., 226v., 351, 361, 373, 547.
- אֲדֹנָי, II, 105.
- Adoptianisme, II, 244.
- Afscheiding van de kerk. Oordeel van de Geref. daarover. IV, 48, cf. 52.
- Ἀγαπαι, in de eerste Chr. kerk IV, 216, 311.
- Ἀγεννησια, als person. eigenschap van den Vader II, 279v.
- Agnosticisme, II, 15v.
- Αιων οὑτος en μέλλων in het N. T., IV, 482.
- Αἰωνες, als naam der wereld II, 420v.
- Αἰωνιος, in het N. T. IV, 498, 503v.
- Almacht Gods II, 222v.
- Alomtegenwoordigheid Gods II, 132v.
- Ambt der geloovigen IV, 117v.
- Ambten van Christus III, 313v., 334v., 353v.
- Ambten in de kerk. Ontstaan IV, 73v.;
karakter IV, 119v.; aantal IV, 126v.; verhouding tot de gaven IV, 63. - Amerika, Gesch. v. d. Dogmatiek in I, 135v.
- Anabaptisme, over natuur en genade, I, 222; IV, 20, 162, 186;
over de H. Schrift, I, 381v.; III, 198; IV, 209v.; over de Trin. II, 265; over het beeld Gods II, 512; over de menschel. natuur van Christus III, 275v.; over de kerk IV, 20; over de kerkelijke macht en tucht IV, 155, 162; over de Sacramenten IV, 223; over den kinderdoop IV, 282v., 289. - Analogia fidei bij de uitlegging der H. Schrift I, 398v.
- Analytische indeeling der Dogmatiek. Zie Dogmatiek.
- Andover position, in Amerika IV, 500.
- Anglikaansche kerk IV, 87.
- Anthropologisch bewijs voor de onsterfelijkheid der ziel IV, 361v.
- Anthropomorphieten in de Chr. kerk, II, 147.
- Anthropomorphisme in de openbaring Gods I, 228v., 268v., 358; II, 65v., 536.
- Antichrist IV, 464.
- Anti-geologische theorie tot verzoening van Schrift en natuurwetenschap, II, 474v.
- Antinomianisme over de satisfactio vicaria III, 365;
over de heilsorde III, 451v., 467v., 525, 527, 553; IV, 209; over de wet IV, 203v. - Antinomianisme in Engeland I, 118; III, 453.
- Ἀποκαλύπτειν en φανερουν I, 244v.
- Apologetiek I, 429v.;
waarde daarvan bij Rome I, 424v. - Apostolaat I, 334v.; IV, 64v., 69v., 99v.;
in ruimeren zin IV, 66v. - 570Apostoliciteit der kerk IV, 57v.
- Ἀρχή, in de Philos. I, 140;
in de H. Schrift en Theol. I, 141. - Arianisme II, 260v., 262v., 309, 401, 404.
- Aristotelisch-ptolemeische wereldbeschouwing II, 464.
- Armenie-hypothese over de ligging van het Paradijs II, 505v.
- Arminianisme in Engeland I, 117v.;
in Nederland I, 120. - Atheisme II, 25v.
- Atomen in het Materialisme II, 394v.
- Aufklärung in Duitschland I, 102.
- Augustinianen in de Roomsche kerk, I, 93;
over de praedestinatie II, 326; over de genade III, 441, 497. - Autoritas historica et normativa der H. Schrift. Zie Gezag der H. S.
- Avesta, over den val der menschen, III, 40.
- Avondmaal, IV, 299v.;
viering in de 1e Chr. kerk IV, 216, 311; opvatting bij Rome IV, 249, 315v.; instelling IV, 302v., 340v.; als offer opgevat IV, 312v.; bedienaren IV, 324v.; plaats van bediening IV, 327v., 348; wijze v. bediening IV, 328v., 348; in private woningen IV, 327, 350; voor kinderen IV, 348, 350v.; en Doop IV, 344, 350v.
B.- Baptisme in Engeland, I, 123v.
- ברא I, 396; IV, 512.
- Barmhartigheid Gods II, 180v.;
in de hel II, 362, 365; IV, 510. - Bath-Kol bij de Joden I, 252.
- Bedeeling des O. V., Eigenaardigheid III, 176, 213v., 229; IV, 443v.
- Bediening des Woords, IV, 165v.;
bij Rome IV, 138v., 163. - Beeld Gods als naam v. d. 2en persoon II, 244v., 511;
niet de engelen, maar de mensch, II, 442v., 542, 568; leer v. b. II, 508v.; III, 82v.; grens van het, II, 557; III, 64v.; in hoeverre verloren door de zonde III, 82v., 165v. - Beeldenstrijd in de 8e en 9e eeuw I, 66.
- Begrafenis van Christus III, 377.
- Begraven, Het, in Israel IV, 364;
in ’t algemeen, IV, 485. - Begrippen, Hun verhouding tot de werkelijkheid, I, 166v.
- Bekeering, III, 480v.;
eisch van IV, 206v. - Belijdenis, Als onvolledige uitdrukking van het geloof der kerk, I, 5v.;
verhouding tot de Schrift, I, 25; IV, 168; tot de Dogmatiek, I, 27; geen kenbron der Dogmatiek, I, 26v. - ברית, III, 192v.
- Beschermengelen, II, 447v.
- Besnijdenis in het O. T., IV, 252v.;
overgang in den Doop, IV, 284v. - Besnijdenis van Christus, III, 375.
- Besprenging in den Doop, IV, 272v.
- Bestaan Gods als onderstelling der religie, I, 209v.
- Bewijzen voor Gods bestaan, II, 48v.
- Bezetenen onder het N. T., III, 184v.
- Biecht, Zie Boete.
- Bijgeloof, I, 247; III, 180v.
- Bisschoppelijk ambt, bij Rome enz. IV, 9v., 96v., 126v.;
ontstaan, IV, 82v.; kritiek, IV, 96v.; verh. tot andere ambten, IV, 127v.; tot den Paus, IV, 147v., 150v.; bij somm. Geref., IV, 99, 130. - Bloed van Christus, III, 377.
- Boek des levens, II, 314v., 318.
- Βουλή, van den wil Gods gebruikt, II, 315.
- Boete in de 1e Chr. kerk, III, 434;
bij Luther, III, 444v., 480; bij de Geref., III, 480; als sacrament in de Roomsche kerk, IV, 139v., 163v., 170, 249. - Boom der kennis des goeds en des kwaads, II, 559; III, 35v.
- Boom des levens, II, 559.
- Borgtocht van Christus, III, 204v.
- 571Bovennatuurlijk, Opvatting in de Theol., I, 222, 273v.
- Breedkerkelijke partij in Engeland, I, 133v.
- Buddhisme, III, 41, 426; IV, 2.
C.- Calvinisme, II, 371v.
- Calvinistische Theologie in Frankrijk, I, 113, 122v., 127, 131;
in Nederland, I, 114, 116, 125v., 129v.; in Engeland en Schotland, I, 114v., 117v., 123v., 128, 132v.; in Duitschland, I, 115, 130; in Amerika, I, 135v. - Canonisatie in de Roomsche kerk, IV, 400.
- Cartesianisme in de Theol. I, 120v.
- Catechese, bij de Reform. IV, 352.
- Causa sui, op God toegepast, II, 122, 123, 124.
- Causae secundae, III, 22, 25v.
- Cesareopapisme, IV, 189;
in het Oosten, IV, 142. - Chaldeeuwsche Genesis, II, 388.
- Character indelebilis bij Rome, IV, 241v.
- Charismata in de gemeente IV, 29, 117;
verhouding tot de ambten, IV, 63. - Cherubim, II, 430v.
- Chiliasme, IV, 436v.
- Chochma bij Israel, II, 169.
- Christendom, in betrekking tot het Heidendom, I, 240, 247v.; III, 228v.;
en natuurwetenschap, II, 422v., 465; III, 23v.; volgens Rome, II, 528v. - Christus, Is hij causa electionis? II, 380; III, 356;
als object van praedestinatie en electie II, 382v.; in zijn relatie tot de engelen II, 444v.; III, 405v.; zijn zondeloosheid, III, 145, 295v., 366; zijn persoon, III, 228v.; zijn Godheid, III, 239, 264v.; zijn ontvangenis van den H. Geest, III, 268v, 272v.; als Davidide, III, 274; als openbaring Gods, III, 342; zijn menschheid, III, 275v., 287v., 291v.; zijn getuigenis over het O. T., I, 333; III, 295; zijn werk, III 302v.; zijn verhouding tot de Wet, IV, 201v.; heeft Hij ook iets voor zichzelven verdiend? III, 312v., 411v.; in de nieuwere Theol. en Philos., III, 247v., 276, 328. - Chronologie der Schrift, II, 470v., 488.
- Clerus bij Rome, IV, 86, 95v., 126v.;
indeeling, IV, 127v. - Coadamitisme, II, 501.
- Coccejanisme, I, 121. Zie voorts Coccejus.
- Communicatio apotelesmatum, III, 290.
- Communicatio charismatum, III, 290.
- Communicatio idioimatum, III, 290: bij Rome en de Lutherschen, III, 243v., 290v.
- Communisme, II, 561.
- Concilie van Constanz, I, 87.
- Concilie van Trente, I, 88;
over de verhouding van bisschopp. en pauselijk ambt, IV, 147. - Concordistische theorie tot verzoening van Schrift en natuurwetenschap, II, 473v., 479.
- Concupiscentia, III, 86v., 125;
bij Augustinus, III, 86, 120; bij Rome, III, 86, 122; IV, 277. - Concursus, III, 8, 16, 20v., 25v.;
verschillende opvatting in de Roomsche Theol., III, 11v. - Confucianisme, III, 41.
- Congruisten in de Roomsche kerk, I, 93; III, 441, 497v.
- Constantinopel als mededingster van Rome, I, 70; IV, 90v.
- Creatianisme, II, 565v.;
met het oog op de voortplanting der erfzonde, II, 567; III, 144. - Creatio prima et secunda, II, 459.
- Cultus Dei en religie bij de Geref., I, 179, 182.
- Cultuur en religie, I, 201.
- 572
D.- Dag des Heeren in de profetie, I, 261v.; IV, 427, 481;
in de Joodsche Theol. en het N. T., IV, 481v. - Δαιμων, als naam Gods, II, 103.
- Darwinisme, II, 492v., 513v.;
als polygenisme, II, 502, 506v.; beteekenis voor de handhaving van de eenheid van het menschelijk geslacht, II, 503. - David als theocratisch koning, III, 230.
- Decretum horribile, van Calvijn, II, 371.
- Deisme, Alg. karakter, I, 17; II, 308; III, 13v.;
over de religie I, 194; over de eeuwigh. Gods, II, 128; over de alomtegenwoordigh. Gods, II, 134, 137v.; over de voorzienigh. Gods, III, 11v.; over de causae secundae, III, 26; over den oorsprong der zonde, III, 43v. - Deisme in Engeland, I, 124v.;
betreffende het histor. karakter der openb., I, 297; over de genoegzaamh. der alg. openb., I, 232. - Determinisme, in zijn onderscheiding van de praedestinatie, II, 341v.; III, 9v.
- Deugden Gods, II, 78v.;
als hypostasen opgevat, II, 85v.; in verh. tot het wezen Gods, II, 86v.; subjectieve opvatting, II, 91v.; indeelingen, II, 95v. - Deugden der Heidenen en ongeloovigen, I, 238v.; III, 149, 152, 210v.
- Διαθηκή in LXX en N. T. III, 195.
- Diakonaat, IV, 78v., 165, 177v.;
bij Rome, IV, 128. - Διακονία, in het N. T. IV, 80.
- Dicta duriora bij Augustinus en de Geref., II, 372v.; III, 57v.
- Δικαιοσυνή θεοῦ bij Paulus, III, 533v.
- Diocese bij Rome, IV, 85.
- Doctorenambt, IV, 130.
- Dogma, I, 3v.;
ontstaan v. h., I, 514v.; volg. Harnack en Hatch, I, 511v. - Dogmatiek, Naam I, 1v.;
formeel begrip, I, 6; materieel begrip, I, 6v.; II, 1; plaats in de Encyclopedie, I, 9v.; methode, I, 14v.; indeeling, I, 31v.; geschiedenis, I, 51v.; kerkelijk karakter, I, 14, 23; persoonl. karakter, I, 28v.; kritische richting in de I, 16v. - Dogmatische terminologie, I, 528; II, 268; IV, 225.
- Δόξα, II, 191.
- Donatisme, over de lapsi IV, 139.
- Donum superadditum bij Rome;
in de engelenwereld, II, 441; bij de menschen, II, 517v., 555. - Dood als straf der zonde, III, 176v.; IV, 367, 372, 383, 505;
voor de geloovigen, IV, 411v. - Dood van Christus. Zie Kruis, werk van Christus.
- Doodenvereering in de versch. godsdiensten, IV, 392;
in Israel, IV, 363v. - Doodenvragen in de H. S., IV, 395v.
- Doop, IV, 252v.;
in verband tot de wedergeboorte, IV, 197v., 266, 290v.; tot het Avondmaal, IV, 344v., 350; van Joh. den Dooper, IV, 254v., 447; bedienaren, IV, 293v.; plaats v. bediening, IV, 295v.; tijd van bediening, IV, 296v.; wettigh., IV, 299; objecten, IV, 299; bij Rome, III, 442; IV, 248, 262v., 270, 275, 277. - Doop van Christus, III, 375.
- Doopgetuigen, IV, 297v.
- Δουλεια en λατρεια, II, 452v.; IV, 393v., 400v.
- Drie. Getal in natuur en Schrift, II, 298v., 311.
- Drieëenheid, II, 227v.;
in verband met de eenvoudigheid Gods, II, 144v.; met de leer v. d. mensch, II, 539; als onderstelling van de vleeschwording, III, 254v.; belang voor de heilsorde, III, 469v. - Droomen als openbaringsmiddel, I, 253v.
- Dualisme op metaphys. gebied in betr. tot den persoon van Christus, III, 278v.;
van gelooven en weten in de N. Theol., I, 463v., 482, 512; II, 456. - 573Duidelijkheid der Schrift. Zie Schrift.
- Duivelen, III, 90v.;
aard hunner zonde, III, 92v.; macht over de wereld, III, 199v. - Duizendjarig rijk. Zie Chiliasme.
E.- Ebionitisme over Christus, III, 240;
over Zijn werk, III, 320; over de toekomst, IV, 375. - אֵל, II, 104.
- ברית, II, 104, 228.
- אֵל שַׁדַּי, II, 106.
- Eenheid der kerk, IV, 7v., 31, 53v.
- Eenvoudigheid Gods, II, 88, 94, 140v.
- Eeuwigheid Gods, II, 128v., 412.
- Eeuwigh. en tijd, II, 128v., 410v., 412v.
- Eigennamen Gods, II, 102v.
- Eigenschappen Gods. Zie Deugden Gods.
- Eigenschappen der Schrift. Zie Schrift.
- Ἐκκλησία. Beteekenis en gebruik, IV, 4, 6, 25, 448.
- Εκλογή, II, 316.
- Emanatie-leer, II, 400v., 414.
- Empirisme, I, 151v.
- Engel des Heeren. Zie Malak Ihvh.
- Engelen, II, 425v.;
als bemiddelaars der openbaring, I, 249; II, 428, 445, 454; gedacht als bewoners der planeten, II, 426v.; getal, II, 431, 433; bestaan, II, 425v.; namen, II, 429v.; rangorde onder de, II, 432v.; hun schepping, II, 434v.; geestelijke natuur, II, 435v.; verschijningen, II, 437; redelijke natuur, II, 438v.; zedel. natuur, II, 440v.; vergeleken met de menschen, II, 442v., 567v.; dienst en werkzaamheid, II, 445v.; voorbede, II, 448v.; IV, 394, 398; vereering, II, 451v.; heeft Christus iets voor hen verdiend? II, 444v.; III, 405v.; zijn zij leden der kerk, II, 445; IV, 30v.; beteekenis v. h. geloof aan de II, 428, 451v. - Episcopaat. Zie Bisschoppelijk ambt.
- Episcopale stelsel van kerkregeering, IV, 82v., 96v.
- Επισκοποι en πρεσβυτεροι, IV, 74v., 97v.
- Erfelijkheid volgens de nieuwere wetenschap, III, 140 v.
- Erfzonde, III, 108v.;
bij Rome, II, 525,; III, 116, 121v. - Ervaring als bewijs voor de waarheid der religie, I, 458v.
- Esseners. Hun Eschatologie, IV, 371.
- Essentia, als aanduiding v. h. wezen Gods, II, 270;
Dei, bij de kerkvaders, II, 79, 87, 117. - Ethicisme, I, 191v.
- Ethiek, Verb. tot de Dogmatiek, I, 12v.
- Evangelie en Wet, IV, 201v.;
bij het eindgericht, IV, 492v. - Evangelieprediking aan de overzijde van het graf, IV, 382, 402v., 499.
- Evangelisten in het N. T., IV, 67v.
- Evolutie theorie, I, 236v., 345; II, 491v., 513v.;
over het bederf des menschen, III, 153v. - Examinatie, IV, 123v.
- Expromissio en fidejussio, III, 204.
- Extase bij het profetisch visioen, I, 255, 256.
F.- Fatum. Zie Noodlot.
- Fidejussio en expromissio, III, 204.
- Fides implicita bij Rome, I, 518v.
- Filioque. Strijd over het, tusschen het O. en het W., II, 291v.
- Foederalisme in de leer der erfzonde, III, 131v.
- Formula Concordiae, I, 99;
over de praedest. en wilsvrijheid, II, 328v.; III, 446. - Fundamenteele Artikelen bij do Prot. I, 520v.
- Future probation theorie in Engeland, IV, 500.574
G.- Gabriel, II, 431.
- Gallikanisme, I, 403.
- חַטָּאת, III, 74v., 95.
- Gaven, geestelijke. Zie Charismata.
- Geest, Heilige II, 246v., 285v.;
als principe der openb. I, 256v.; II, 230v.; als principe d. schepping, II, 228v., 405; zijn uitgang, II, 246v., 287v.; zijn persoonlijkh. en Godh., II, 247, 285v.; bij den mensch in den staat der rechtheid, II, 540v.; zonde tegen den, III, 101v.; werkzaamheid in betr. tot de menschel. natuur van Christus, III, 268v., 272v., 416v., 430, 471v.; in betrekking tot de uitverkorenen, III, 430v., 469v., 556v.; IV, 342; uitstorting op den Pinksterdag, III, 217, 430v.; IV, 5; zijn werking ten opz. van het Woord, IV, 209v.; als uitdeeler v. d. gaven in de kerk, IV, 29. - Geest des menschen, II, 537;
en ziel, II, 537v. - Geestenverschijningen, IV, 395, 396v.
- Geestelijke natuur Gods, II, 145v.
- Geestelijke wereld, II, 424v.;
beteekenis v. h. geloof daaraan voor de religie, II, 428, 454v. - Geestelijk leven in verh. tot natuurlijk en zedelijk leven, IV, 188.
- Gehenna, IV, 374, 495.
- Gehoorzaamh. van Christus. Dadelijke, zie obedientia activa. Lijdelijke, zie obedientia passiva.
- Geloof in alg. zin, I, 469v.; III, 514;
in relig. zin, I, 174, 181v., 472v.; III, 450, 514v.; als princ. internum v. d. rel. openb. Theol. I, 468v.; opvatting in de eerste Chr. kerk, I, 475v.; bij Rome, I, 476, 523; III, 442, 521v.; in de Reform. I, 477v., 523; III, 522; en Theologie I, 509v.; bij Christus, III, 294v., 515; eisch van IV, 206v.; in verh. tot de rechtv. making, III, 452v., 535v.; beteek. voor de Sacramenten IV, 241v., 344. - Geloofsstandpunt, onmisbaar voor den dogmaticus, I, 467v., 524.
- Gelooven en weten, I, 463v., 483v.
- Gelooven op gezag, I, 374v., 376v.
- Gemeenschap der heiligen, IV, 28v., 520v.;
der strijdende en triomf. kerk, IV, 417v., 520. - Gemeente en kerk, IV, 25v.;
haar beteekenis en invloed in de regeering der kerk, IV, 73, 79, 122v., 180v. - Gemeente godsdienstoefeningen in den apost. tijd en verv. IV, 215v., 311.
- Genade Gods, II, 181;
hare openbaring terstond na den val, III, 155, 187v., 207v.; geen tegenstelling van de gerechtigheid Gods, II, 200v.; III, 339v., 346v., 381v. - Genade, III, 474v.;
karakter bij Rome, II, 524, 528; III, 443v., 475v.; bij de Geref. III, 476v., 508v; IV, 187v.; alg. zie gratia communis; voorber., zie gratia praeparans. - Generatie v. d. Zoon, II, 282v.;
in verband tot de schepping, II, 282, 310v., 401; III, 257. - Geologie over de ontwikkelingsgeschiedenis der aarde, II, 469v., 482v.; III, 208;
verschil met de openb. II, 470v.; waarde v. d. II, 477. - Geologische perioden, Bezwaren daartegen, II, 482v.
- Gerechtigheid Gods, II, 194v; III, 157, 340, 533. Vgl. ook genade Gods.
- Gerechtigheid bij menschen, II, 197v.; III, 427.
- Gereformeerden, verschil van de Lutherschen, I, 111; II, 328, 418;
schakeeringen onder hen, I, 115; II, 331v.; over de Heid. religies, I, 239; over de inspiratie, I, 315v.; over de onbegrijpelijkh. Gods II, 10v.; over de nat. Godskennis, II, 37v.; hun omschrijving Gods, II, 81v.; over de praedestinatie, II, 330v., 358v., 373; 575 over het beeld Gods, II, 531, 535; over den staat der rechtheid, II, 557v.; over de erfzonde III, 126v.; hun verbondsleer, III, 199v.; hun Christologie, III, 246, 291v., 294, 300v.; over de particul. voldoening, III, 394v.; over het koningschap van Christus, III, 424; over de heilsorde, III, 447v., 463v.; verschillen met het oog op de heilsorde, III, 452v.; over de kerk, IV, 16v.; over de kenteekenen der kerk, IV, 44; over de onderscheidene ambten in de kerk, IV, 130v.; over de macht der kerk, IV, 153v., 164v.; hun verwerping van de biecht, IV, 154, 170; over de genademiddelen, IV, 196v., 199; over de wet, IV, 208; over de verhouding van Woord en Geest, IV, 210v.; over de Sacramenten, IV, 226v., 236v.; over den Doop, IV, 265v., 275v.; over den Kinderdoop, IV, 281v., 297, 298; over het Avondmaal, IV, 321, 331v., 341v.; over den tusschentoestand, IV, 380; over de vroegsterv. kinderen, IV, 523. - Gereform. Dogmatiek. Geschiedenis I, 111v, vgl. Dogmatiek.
- Gevoel als kenbron der Dogmatiek, I, 16v.;
als zetel der religie, I, 195v. - Gevoelsrichting in Duitschland in de 18e eeuw, I, 104.
- Geweten, III, 164.
- Gezag in gezin en maatschappij, I, 376;
in wetenschap en kunst, I, 377; in religie en Theol. I, 378v. - Gezag der Heilige Schrift. Zie Schrift.
- Giesseusche en Tubinger theologen over de exinanitio Christi III, 245.
- עֶלְיוֹן, II, 105.
- Gnesio lutheranen in de 16e eeuw, I, 98v.
- Gnosimachi, I, 509.
- Gnosticisme, I, 54v.;
over de Schrift, I, 380; over de onbegrijpelijkh. Gods, II, 4; over het Oude Test., III, 196v.; over de schepping, II, 401; over Christus, III, 240, 275; over het werk van Christus, III, 320; over de kerk, IV, 9; over de Eschatologie, IV, 375v. - God, als de Wordende in de panth. philos., II, 122, 124v.;
als de Zijnde, II, 115v.; als Geest, II, 140v.; als Licht, II, 155v.; als de Heilige, II, 176v.; als Souverein, II, 202v.; afleiding v. d. naam, II, 103; als nomen personale v. d. eersten persoon, II, 240v.; toegepast op den Zoon, II, 245v.; III, 239, 264v., 266v. - Godheid van Christus. Zie Christus.
- Godsbegrip, Geschied. v. h. II, 78v.
- Godsdienstwetenschap, nieuwere I, 183v.;
methode, I, 185v., 208v.; over den oorsprong der religie, I, 204v., 236v.; over oorspr. karakter v. h. Heidendom, I, 236v. - Goede, Het II, 177.
- Goede werken, III, 564v., 571v.
- Goedertierenheid Gods, II, 180.
- Goedheid Gods, II, 176;
in abs. zin als volmaaktheid, II, 178; voor anderen, II, 179v.; als motief der wereldschepping, II, 415v. - Goedheid des menschen, II, 539v.
- Gottschalksche strijd, II, 322v.
- Graden in de zonde, III, 89v.;
in de helsche straffen, IV, 421v., 510; in de toek. zaligheid, IV, 421v., 526v. - Gratia communis bij de Geref. I, 239;
III, 2O7v.; IV, 188, 384. - Gratia praeparans, III, 493v.
- Gratia praeveniens bij Rome, II, 326; III, 439, 440v.
- Grieksche kerk. Haar karakter en Theol. I, 68v.;
II, 292v., 319, 539; III, 116, 242; over de nederdaling ter helle, III, 378; over de kerkelijke macht, IV. 153, 164. - Gronden des geloofs. Moeilijkheid v. h. onderzoek daarnaar, I, 418v.;
volg. de histor. apolog. bewijsvoering, I, 420, 423v.; 576 volg. de speculatieve bewijsvoering, I, 420, 431v.; volg. de ethisch psycholog. bewijsvoering I, 420, 444v.; in de Christ. kerk en Theol. I, 484v. - Groninger Theologie, I, 129;
haar Godsbegrip, II, 84; over Christus’ werk, III, 330, 354. - Grootheid Gods, II, 194.
H.- Haat Gods, II, 196.
- הָדָר, II, 191.
- Hades in het N. T., IV, 372v. Vgl. verder Scheol.
- Haeresie. Zie ketterij.
- Handoplegging, III, 306; IV, 124v.
- Hart des menschen, II, 538v.
- Hattemisten, III, 452.
- Hebreën, III, 452.
- Heerlijkheid Gods, II, 191v.
- Heidendom, Oorspr. en kar. volg. de Schrift, I, 234v.; III, 425;
volg. de nieuwere godsdienstwetenschap, I, 236v.; elementen van waarheid in het, I, 238v., 247v., III, 228v.; vergeleken met de rel. v. Israel, I, 247v., III, 211v.; met het Christendom, I, 240, 247v. - Heidenen. Mogelijkheid hunner zaligheid, I, 232; IV, 522v.
- Heilig, als attribuut van personen en zaken, II, 186; III, 557.
- Heiligen, als daad Gods, II, 186v.
- Heiligheid Gods, II, 184v.
- Heiligheid der kerk, IV, 54v.
- Heiligmaking, III, 553v.; IV, 411;
in betrekking tot de rechtvaardigmaking, III, 431v., 540, 553v.; volkomene, bij den dood, IV, 411v. - Heiligverklaring in de Roomsche kerk. Zie Canonisatie.
- Heilsorde, III, 425v.
- Hellenistisch Grieksch in het N. T., I, 348, II, 236.
- Helsche straffen, IV, 496v. Vergel. Gehenna.
- Hemel in de H. Schrift, II, 434v.
- Hemelvaart van Christus, III, 410v.
- Herediteit. Zie Erfelijkheid.
- Herrnhutisme, I, 101; II, 266v.; III, 300, 321, 457v.; IV, 21.
- Hexaemeron. Zie Scheppingsdagen.
- Historische boeken des O. T., I, 327.
- Historisch-kritisch onderzoek der H. Schrift in verb. met de inspiratie, I, 318v., 340v., 360.
- הוֹד, II, 191.
- Hoog-kerkelijke partij in Engeland, I, 133.
- Huisgemeenten, IV, 6, 73, 116.
- Huwelijk als Sacr. bij Rome, IV, 250.
I.- Ideäe innatae. Zie Aangeboren begrippen.
- Ideale theorie tot verzoening van Schrift en natuurwetensch., II, 471v., 476.
- Idealisme. Zie Rationalisme.
- Ideën in ’t alg., II, 171v.;
in God, II, 170v. - IJver Gods, II, 197.
- Ἱλασμος en καταλλαγη, III, 313, 381v., 524.
- Immanentie Gods. Physische en ethische, II, 138v.
- Independentisme, I, 123; IV, 21v., 115, 116, 183.
- Indifferentisme, (religieus) I, 174, 184v.
- Infralapsarisme. Zie Supra- en Infralapsarisme.
- Inspiratie, I, 306v.;
in ruimeren zin, I, 251; subsequens, I, 313; als negatieve assistentie des H. Geestes, I, 313; alleen v. h. religieus-ethische bij Rome, I, 313; onder de Protest, I, 318v., 349, 351v.; realis bij Rome, I, 314; dynamische, I, 319v., 351 v.; organisch op te vatten, I, 346v.; bezwaren tegen de, I, 353v.577 - Irvingisme, IV, 23.
- Islam over praedest. en wilsvrijheid, II, 318;
over de verlossing, III, 425v.; over den Mahdi, IV, 426. - Israel, godsd. v. vergeleken met andere. I, 247v.; III, 211v.;
Kerk en Staat in, IV, 3, 132v.; toekomst v. volgens het O. T., IV, 426v.; volgens het N. T., IV, 446v.; vgl. ook Bedeeling des O. Verbonds.
J.- יָהּ, II, 110.
- יהוה, II, 107v., 116.
- Jahvisme en volksgodsdienst in Israel, IV, 364.
- Jakobus en Paulus over de rechtvaardigmaking, III, 546v.
- Jezuïten, Hun invloed op de schol. beoefening der Theol., I, 91, 97;
Hun leer v. d. inspiratie, I, 312v.; v. d. scientia media, II, 162v. - Jezus, Beteekenis v. d. naam, III, 332. Vgl. verder Christus.
- Johannes de Dooper, IV, 254v.
- Joodsche Theologie over inspiratie en traditie, I, 306v.;
over de versch. hypostasen en sefiroth Gods, II, 86, 127, 147, 234; over den oorsprong der zonde, III, 41, 45, 112; over den tusschentoestand, IV, 370v.; over de toekomst van Israel, IV, 436v. - Judaisme, III, 196.
- Judas, Zijn tegenwoordigheid bij het Avondmaal, IV, 347.
- Justitia originalis, II, 526v., 532, 540.
K.- כָּבוֹד יה, II, 191.
- Kant, Laplace’sche hypothese, II, 467v.
- Καταλλαγή en ἱλασμος, III, 313, 381v., 524v.
- Katholiciteit der kerk, IV, 8v., 55v.
- Kennisse Gods als inhoud der Dogm. I, 6v.; II, 1v., 77v.;
haar grondslag: openbaring II, 22v., 24v., 40, 41, 45; niet adaequaat, II, 5, 25, 73, 75v.; niet symbolisch, II, 76v.; ingeschapene, II, 24v.; verkregene, II, 44v. - Κενωσις, Leer v. d., in de nieuwere Theologie, II, 122v., III, 252, 283v.
- Kerk, Haar wezen, I, 422; IV, 1v.;
zichtbare en onzichtbare, IV, 15v. 33v., 37v.; als instituut, IV, 34v., 60v., 197v.; kenteekenen, IV, 38v.; gedeeldheid, IV, 41v., 49v.; eigenschappen, IV, 53v.; ware en valsche, IV, 47v., 52; regeering, IV, 59v.; macht, IV, 132v.; belijdend karakter, IV, 168v.; in haar verhouding tot de Schrift, I, 24, 304, 363v., 366v., 380, 383, 385, 424v.; IV, 39, 43v., 195; als grond v. h. geloof aan de Schrift, bij Rome, I, 424, vgl. 431; IV, 39v.; hare roeping in betr. tot de uitlegging der Schrift, I, 399, IV, 167v.; in hare verhouding tot de Theol., I, 517, 525; tot den Staat, zie Staat; tot het Godsrijk, IV, 27; tot de wereld, IV, 186v. - Kerkenorde, Beteekenis, IV, 110.
- Kerkeraad, IV, 127, 179v.
- Kerkvaders, Over de Heilige Schrift, I, 308v.
- Kerkverband, IV, 115.
- Kerspelvorming, IV, 116v.
- Ketterdoop, IV, 299.
- Ketterij, IV, 52.
- Kinderdoop, IV, 265, 278v.
- Kinderen, jongstervende. Hun toekomstig lot. Zie zaligheid.
- Knecht des Heeren bij Jesaja, III, 231v., 308v.
- קדשׁ, II, 185.
- Koningschap Gods, III, 2v., 28v.
- Koningschap onder Israel, III, 230.
- Koninkl. ambt van Christus, III, 335v., 421v.; IV, 111v.;
578 als Materialprinzip v. d. Geref. kerkregeering, IV, 113v. - Koninkrijk Gods in de profetieën, IV, 435v.;
in de Joodsche Theol. IV, 436v.; bij Jezus, III, 233v., 429; IV, 447v., 514; en kerk, IV, 27. - Kopernikaansche wereldbeschouwing, II, 465.
- Kosmogonieën der Heidenen, II, 387v., 457.
- Kosmologisch bewijs voor het bestaan van God, II, 54v.
- Kritiek, nieuwere, Over de bondsidee, III, 191v.;
over het O. Test. in ’t alg., III, 202v. - Kruisdood van Christus, III, 376v.
- Kunst en religie, I, 199v.
- Κυριος, als naam Gods, II, 103, 113.
L.- Lankmoedigheid Gods, II, 181.
- Lastering tegen d. H. Geest, III, 101v.
- Λατρεια en δουλεια, II, 452v.; IV, 393v., 400v.
- Leeraarsambt, IV, 76v., 166v.
- Leger des heils, IV, 22.
- Leven in de H. Schrift, IV, 356, 367v., 383, 384v., 505.
- Levens van Jezus. Oordeel daarover, III, 374v.
- Levensduur, langere, der menschen vóór den zondvloed, III, 208.
- Lezen der Schrift, door de leeken bij Rome, I, 394, 396.
- Libertinisme, III, 55.
- Lichaam des menschen, II, 541v.;
vereeniging met de ziel, II, 541v. - Lichamelijkheid der gestorven zielen, IV, 381, 389v.
- Licht, van God gebruikt, II, 155, 192v.;
natuur van het II, 460v. - Liefde Gods, II, 183v.;
en de voldoening van Christus, III, 357, 381v. - Liefde in de gemeente, IV, 30, 169.
- Lijden, het, in betr. tot de regeering Gods, III, 32v., als straf der zonde, III, 159v., 167v.
- Lijkenverbranding, IV, 485.
- Limbus infantum bij Rome, IV, 378, 421.
- Limbus patrum bij Rome, IV, 378, 421;
bij anderen, IV, 382. - Loci, Beteekenis dezer uitdrukking in de Roomsche Theol., I. 2.
- Loci Communes, Beteekenis bij Cicero, I, 1;
als naam d. Dogmatiek, I, 2. - Logos, als benaming van Christus in de Schrift, I, 339; II, 234v., 241v., 283, 407v.;
bij de Stoa, II, 232; bij Philo, II, 233v.; bij de Apolog., II, 405; opgevat als de wereldidee, II, 405v. - Loon in de H. Schrift, II, 553v.; III, 563v.; IV, 526v.
- Lot als openbaringsvorm, I, 252.
- Luthersche Dogmatiek, Geschiedenis, I, 98v.
- Lutherschen, Verschil van de Geref., I, 110v.; II, 328v., 418, 556v., 567v.; III, 446v.;
verwantschap met de Remonstranten, II, 329v.; over de duo hemisphaeria, I, 223; II, 35v., 534v.; III, 152; IV, 156, 187; over de cognitio Dei insita, II, 36v.; over de deugden Gods (indeeling), II, 98; over de praedestin., II, 328v.; over het beeld Gods, II, 529v., 530v., 534v., 556v., 565, 567v.; over de erfzonde, II, 567, 569; III, 125v.; over de verhouding van O. en N. Test., III, 199; over de twee naturen in Christus, III, 244v., 290, 294, 350, 412v.; over de aanbidding van Christus, III, 300; over de nederdaling ter helle, III, 379; over de verhooging van Christus, III, 412v.; over de heilsorde III, 446v.; over de kerk, IV, 23; over de regeering der kerk, IV, 108v., 128v., 156, 164; over het episcopaat, IV, 99; over de genademiddelen, IV, 196; over de wet, IV, 207v., vgl. II, 556; III, 350; 579 over Woord en Geest, IV, 210v.; over de Sacram. IV, 228, 232, 235v., 242, 243; over den Doop, IV, 264v., 271, 281; over het Avondm., IV, 318, 331v., 341v.; over den tusschentoestand, IV, 379v.; over de wederkomst van Christus, IV, 480. - Λύτρον, van Christus gebruikt, III, 363.
M.- Magie, I, 246.
- Mahdi, volgens het Mohammedanisme, IV, 426.
- Majesteit Gods, II, 194.
- Mal’ak Ihvh, I, 250; II, 229v.
- Manicheisme, II, 388; III, 54.
- Mantiek, I, 246.
- Maria, III, 261v.; Haar onbevlekte ontvangenis, volg. Rome III, 145v. 262v.;
haar voortdurende virginiteit, III, 271. - Marrow Controversy in Schotland, I, 128;
III, 395v. - Materialisme, I, 285; II, 391, 392v., 394v., 419v.;
over het zedelijke leven, II, 59. - Mensch De, Vergeleken met de engelen, II, 442v., 567v.;
met de dieren, II, 490, 557v.; zijn oorsprong, II, 490v.; ouderdom, II, 498v.; eenheid, physisch en ethisch, II, 500v., 563v., 568v.; III, 129v.; oorspronk. woonplaats, II, 504v., 543; wezen, II, 508v.; heerschappij over de aarde, II, 543v.; zijn verhouding tot de natuur, volgens de christelijke wereldbeschouwing, II, 422v.; III, 24v.; zijn bestemming, II, 545v.; verlossingsvatbaarheid, III, 188. - Menschwording van den Zoon, III, 253v.;
als centrum der openbaring, I, 268, 269; III, 257v.; buiten de zonde, II, 406; III, 258v.; voorbereiding daartoe, III, 210v, 211v., 256v.; in haar verband tot de religie, III, 285v.; was ze een vernedering? III, 291, 375. - Meritum ex congruo bij Rome, II, 324, 356; III, 442.
- Messiasverwachting in de profetieën, III 230v., 308v.; IV, 427v.;
in de apocr. litteratuur, III, 232v.; bij de Joden in Jezus’ dagen, III, 232v. - Metaphysisch bewijs voor de onsterfelijkheid der ziel, IV, 360v.
- Methodisme, I, 132; III, 458, 466v., 481v., IV, 21v.
- Michael, II, 431.
- Middelaarschap van Christus, III, 332v.;
van eeuwigheid, III, 206, 334. Vgl. verder verbond der genade, werk van Christus. - Middelen der genade, IV, 193v.
- Mis in de Roomsche kerk, IV, 249, 317, 337v.; voor gestorvenen, IV, 317, 349.
- Modernen in Nederl., I, 129v.;
ethische, I, 192, 451; hun Godsbegrip, II, 84; III, 13; hun positie tusschen creatie en evolutie, II, 514v.; over het werk van Christus, III, 328; over de heilsorde, III, 460. - Molinisten, I, 93;
over de praedestinatie, II, 326, 327; over den concursus, III, 11; over de genade, III, 441v. - Monarchianisme, I, 61.
- Monisme, I, 285v.
- Monophysitisme in het Oosten, I, 64, III, 242.
- Montanisme, I, 381; III, 320;
over de kerk, IV, 9; over de lapsi, IV, 139. - Morale indépendante, I, 192, II, 59.
- Moreel bewijs voor het bestaan Gods, II, 58v.;
voor de onsterfelijkh. der ziel, IV, 361v. - Moreele theorie over het werk van Christus, III, 329, 358v., 364.
- Motazelieten, II, 318.
- 580Motiva credibilitatis in de Roomsche Theol. I, 36, 424v., 485v.
- Μυστηριον, I, 530v.; IV, 217.
- Mysterien volg. Rome, I, 221; IV, 217.
- Mysticisme, I, 380v.; II, 34, 39, 539; III, 320v., 450v.; IV, 193, 195v.
- Mystiek in de Middeleeuwen, I, 85v.;
vgl. Mysticisme. - Mystische theorie over het werk van Christus, III, 320v., 328, 358v., 364.
N.- Naam Gods in de H. Schrift, II, 62v.
- Naturalisme, I, 227;
over de bijzondere openb., I, 279v.; over het beeld Gods, II, 513v. - Naturen, Twee, van Christus, III, 240v., 279v.
- Natuur, De, en hare orde volgens de theistische wereldbeschouwing, I, 259, 273, 286v., 290v.; II, 420v.; III, 10, 21v.;
invloed van den val des menschen op de, II, 548v., 558, 560v.; III, 173v.; als kenbron der Theologie, Zie Theol. naturalis. - Natuur en genade, I, 240v., 278v.; II, 534v.; III, 471, 476v.; IV, 155v., 186v.;
bij Rome, I, 276v.; II, 524; III, 475v.; IV, 162, 186, 248; bij de Luth. II, 534v.; in het Anabapt. I, 222; IV, 162, 186, 289. - Natuurwetenschap en Christendom, I, 289v.; II, 422v., 465; III, 23v.
- Natuurwetten, I, 287v.; III, 21v.
- Navolging van Christus. Opvatting daarvan in de chr. kerk, III, 349, 434.
- Nederdaling ter helle, III, 377v.;
bij de Lutherschen, III, 379, 413. - Ned. Geloofsbelijd., Art. 15, IV, 277.
- Neokantianisme, I, 109; II, 15, 84. Vgl. verder Ritschl.
- Neolutheraansche opvatting v. d. werking der Sacr., IV, 224;
van den Doop, IV, 268; v. h. Avondmaal, IV, 322v., 334v., 346. - Neonomianisme in Engeland, I, 118; III, 454, 455;
in ’t alg. in betr. tot de heilsorde, III, 454v. - Neo-Scholastiek na Trente, I, 88v.;
in de 19e eeuw, I, 97. - Nestorianisme, III, 281v.
- New-England Theology in Amerika, I, 137, 138; III, 127, 326, 396.
- Nieuw-Jeruzalem, IV, 515.
- Nieuw-Testament, Gezag, I, 333v.;
over het Oude Test., I, 329v. Vgl. verder Bedeeling des O. V. en Oude Testament. - Nominalisme in de Middeleeuwen, I, 83v., 166;
over de kennisse Gods, II, 9; over Gods wil en macht, II, 210v., 224v. - Nomisme, III, 553; IV, 203v., 209.
- Nooddoop, IV, 294v.
- Noodlot, III, 9v.
- Noodzakelijkheid der Schrift. Zie Schrift.
- Novatianisme over de lapsi, IV, 139.
O.- Obedientia activa van Christus, III, 349v.; vgl. met de obed. passiva, III, 361v.
- Obedientia passiva van Christus, III, 353v.; vgl. met de obed. activa, III, 361v.
- Oecumenische conciliën, IV, 92, 182.
- Offerande, Oorsprong en wezen, III, 303v.;
bij Israel, III, 305v., 362v.;
- van Christus, III, 311v., 364; IV, 338.
- Offermaaltijden, IV, 300v.
- Oliesel, heilig, bij Rome, IV, 249.
- Onafhankelijkheid Gods, II, 116v.
- Onbegrijpelijkheid Gods, II, 1v.
- Onderdompel. bij den Doop, IV, 272v.
- 581Oneindig. Opvatting in de N. Phil., II, 17, 20, 127, 144.
- Oneindigheid Gods, II, 126v.
- Onfeilbaarheid van de kerk en den Paus bij Rome, I, 364, 387, 403v. 406; IV, 58v., 94v., 144v.;
van de kerk in goeden zin, IV, 59. - Onmacht des menschen ten goede, III, 147v., 477v.
- Onschuld der kinderen, III, 114.
- Onsterfelijkh. van den eersten mensch, II, 542v.;
van de ziel, IV, 353v., 384; conditioneele, bij de kerkvaders, IV, 356, 501; in den nieuweren tijd, IV, 501v. - Onthouding van de kelk in het Avondmaal bij Rome, IV, 336.
- Ontologisch bewijs voor het bestaan van God, II, 53v.;
voor de onsterfelijkheid der ziel, IV, 359v. - Ontologisme, I, 96; II, 31, 35.
- Ontvangenis van den Heiligen Geest. Zie Christus.
- Onveranderlijkheid Gods, II, 119v.; III, 382;
in verband tot de schepping, II, 409v. - Onzienlijkheid Gods, II, 150v.
- Oordeel, Laatste, IV, 490v.
- Oostersche kerk en Theologie in onderscheiding van de Westersche, I, 69; II, 289v.; III, 242; IV, 90, 142;
invloed op het Westen, I, 71v.; III, 242v. - Openbare Belijdenis, IV, 352.
- Openbaring. Begrip, I, 217v.;
verh. tot de religie, I, 175v., 210v., 215v., 226; II, 428; altijd supranatureel, I, 218, 225; II, 428; in zekeren zin ook natuurlijk, I, 290v.; onderscheiding in de, I, 219v.; volgens de Schrift, I, 224v.; altijd middellijk, I, 228; Algemeene I, 229v.; Bijzondere I, 244v.; middelen, I, 245v.; begrip, I, 263v.; bovennat. kar. I, 273v.; bestrijding door het Naturalisme, I, 279v.; historisch karakter, I, 268, 297v., 371v.; menschelijk kar., I, 228v., 268v., 348v., 358; II, 65v.; verhouding tot de Schrift, I, 299v.; tot de natuur, I, 278, 289v.; geschied. der, I, 270, 302v., 421. - Opleiding van dienaren des Woords, IV, 167.
- Opstanding van Christus, III, 409v.
- Opstanding der dooden, IV, 482v.
- Opzieners. Zie ouderlingenambt.
- Ordinatie tot het ambt, IV, 124v.;
bij Rome, IV, 125, 138, 139, 249v. - Orthodoxe Theol. in Duitschl. in de 19e eeuw, I, 108.
- Oude Testament. Gezag bij Israel, I, 306v., 328;
bij Jezus en de Apostelen, I, 307, 329v.; citaten in het N. Test., I, 329, 331v.; gesch. van het, in de Chr. kerk, in zijn verhouding tot het N. T., III, 196v.; IV, 203; verhouding tot het N. T., I, 332; III, 206v., 216v.; IV, 202, 443v., 513v. - Ouderlingenambt. Instelling, IV, 74v.;
taak, IV, 75v., 169v.; verkiezing door de gemeente, IV, 79; bij Rome, IV, 127v.; bij de Luth. IV, 129; bij de Geref, IV, 129v. - Ουσία, Gebruik van dit woord in de Theol., II, 269, 271.
- Overheid als regeerder der kerk volgens de Lutherschen enz., IV, 108v., 111, 160v., 189.
- Oxforder beweging in Engeland, I, 133.
P.- Pactum salutis, III, 203v., 256;
verh. tot het Genadeverbond, III, 221v. - Palaeontologie, II, 485v.; III, 174.
- Pantheisme. Alg. karakter, I, 17, 149, 285; II, 121v., 227, 308, 392v.; III, 278v.;
over de religie en openb., I, 194, 216; over de onveranderlijkh. Gods, II, 121v.; over de eeuwigh. Gods, II, 129; zijn Godsbegrip, II, 20v., 82v., 91, 127, 144; over het bewustzijn - 582Gods, II, 156v.;
over de geestel. natuur Gods, II, 146, 148; over den oorspr. der dingen, II, 388v., 392v., 409, 411v., 414v., 419v.; in betrekking tot het Voorzienigheidsgeloof, III, 9; tot de causae secundae, III, 25v.; Dualisme in het, III, 278. - Papale stelsel, I, 403v.; IV, 87v., 144v, 189v.
- Paradijs, II, 504v.; IV, 373.
- Parochie bij Rome, IV, 115.
- Paroesie. Zie wederk. van Christus.
- Parzisme, Verh. tot het Judaisme, II, 425;
over oorsprong der zonde, III, 41, 54; over de toek., IV, 426. - Pascha. IV, 299v.
- Pasi-tigris hypothese over de ligging van het Paradijs, II, 505.
- Paulus als Apostel, I, 335v.; IV, 65v.
- Paus. Zijn primaat, I, 403v.; IV, 87v.;
zijn macht, I, 407; IV, 143v.; Vgl. verder onfeilbaarheid, Papale stelsel. - Pelagianisme, II, 319v., 349v., 371, 377v., 512, 513v., 539; III, 43v., 63v., 112, 136, 464v., 496, 505v.;
over de genoegzaamh. der algem. openb., I, 232; over den wil Gods, II, 220; over de volgorde der besluiten, II, 333v. - Peremtoir examen, IV, 123, 124.
- Permissio, II, 334, 336v., 363v.; III, 31, 55v.
- Persoon in de Triniteitsleer, II, 273v.
- Persoonlijk karakter der Dogmatiek. Zie Dogmatiek.
- Persoonlijkh. Gods, II, 17, 21v.;
in verband tot de geestelijke natuur Gods, II, 150. - Pessimisme, III, 47, 55, 169v.; IV, 425.
- Petrus als Apostel, IV, 71v.;
zijn primaat volg. Rome, IV, 93v., 100v.; zijn verblijf in Rome; IV, 103. - Phariseën. Hun eschatol. denkbeelden, IV, 371.
- Phraseologia sacramentalis, IV, 238v.
- Pietisme in Duitschl., I, 100v.; III, 456v.;
in de Geref. kerk, III, 455v.; beoordeeling, III, 466v., 481v.; over de kerk, IV, 21. - Pilatus, Pontius als rechter v. Jezus, III, 376.
- Plaatselijke kerken in hare verh. tot de algem. kerk, IV, 7, 32, 114v.;
hun gelijkheid, IV, 115. - Plaatsvervanging op zedelijk gebied, III, 134v., 369v.
- Planeten. Zijn zij bewoond? II, 426v.
- Poetische boeken des O. T., I, 327v.
- Polygenisme, II, 501, 502.
- Potentia absoluta Dei, volg. het Nominalisme, II, 212, 224;
volg. de Geref., II, 226, 373. - Potestas docendi der kerk, IV, 165v.;
bij Rome, IV, 138v., 163. - Potestas gubernationis, IV, 164v., 169v.
- Potestas juris-dictionis bij Rome, IV, 139v.
- Potestas misericordiae, IV, 165, 177v.
- Potestas ordinis bij Rome, IV, 139.
- Praeadamitisme, II, 501, 502.
- Praedestinatie, II, 316v.;
plaats in de Dogmatiek, II, 332v.; complete en incomplete sumpta bij Rome, II, 325. - Praedestinatio gemina, II, 323, 335, 358, 365, 369, 372.
- Praedestinatus, Het boek, II, 322, 324.
- Praeexistentianisme, II, 564v.; III, 70v., 129.
- Praeparatoir examen, IV, 124.
- Praescientia Dei, II, 161v.;
in verband met ’s menschen vrijheid, II, 161v., 351v. - Πρεσβυτεροι en ἐπισκοποι in het N. T., IV, 74v., 97v.
- Presbyterale kerkregeering, IV, 129v.
- Priesterschap, III, 302;
van Christus, Zie werk van Christus. - Princeton College en Theology in Amerika, I, 138.
- Principium. Beteek. dezer uitdr. in de Philos., I, 141;
in de Theol. I, 141; essendi der Theol., I, 141v.; cognoscendi der Theol., I, 142v.; externum en internum, I, 143v.; in de wetenschap, I, 145v.; in de religie, I, 171v.; 583 externum der Dogm., I, 24v., 215v.; internum, I, 416v. - Προγνῶσις, II, 316, 351.
- Proefgebod in het Paradijs, II, 555, 558v.
- Profeten des O. T., Hun zelfbewusth. I, 323v.;
hun schrijven, I, 324v.; hun verh. tot de Thora, I, 325; hun geschiedbeschrijving, I, 327, vgl. Profetie. - Profeten in het N. T., IV, 68.
- Profetie, I, 251v., 323v.
- Profetiën des O. T. over Israels toek. en herstel, IV, 426v., 441v.
- Profetisch ambt van Christus, I, 257v.; III, 310v., 388;
in de verhooging, III, 418. - Προορισμος, II, 316.
- Προσωπον, als aanduiding van de 3 personen, II, 273v.
- Προθεσις, II, 316.
Q.- Quakerisme, I, 124; III, 321, 401, 403; IV, 21v.;
over de Sacr., IV, 223, 267.
R.- Raad des vredes. Zie Pactum Salutis.
- Raad Gods, II, 313v.
- Ratio ratiocinans et ratiocinata. Beteek. dezer onderscheiding, II, 75, 93.
- Rationalisme in de kenleer, I, 145v.
- Rationalisme der 18e eeuw, I, 101, 427v.; III, 451;
verschillende vormen, I, 279v.; over de openb. I, 280v.; over de kenbaarh. Gods, II, 11v.; over de heilsorde III, 451; over de kerk, IV, 20; over de Sacram., IV, 223; over het Avondm., IV, 322. - Realisme in de Erkenntnistheorie, I, 157v.;
in de verklaring d. erfzonde, II, 569; III, 129v.; in de beschouwing van het lijden van Chr., III, 371v. - Reatus culpae et poenae bij Rome, III, 162.
- Reatus potentialis et actualis bij de Geref. III, 162, 549.
- Recht en religie, II, 84v.; III, 345v.
- Rechtsorde, II, 201; III, 157v., 346v.
- Rechtvaardigmaking, III, 529v.; IV, 410;
in haar verhouding tot het geloof, III, 452v., 481v., 522v., 535v., 544v. - Rede, Haar natuur, I, 169;
taak in de Theol., I, 525v. - Reformatie, De, over natuurl. en bovennat. openb., I, 221v.;
over het geloof, I, 477; over de verhoud. van geloof en Theol., I, 520v.; over de mysteriën des geloofs, I, 531; over het werk van Christus, III, 319v.; over de kerk, IV, 14v., 33v.; haar oordeel over de Roomsche kerk, IV, 47; over de genademidd., IV, 194v.; over Wet en Evang, IV, 205v.; over de Sacram. IV, 220v., 271; over den tusschentoestand, IV, 379v. - Reformatie der kerk, IV, 118v.
- Regeering Gods, III, 28v.
- Regeering der kerk. Zie kerk.
- Religie, Principia, I, 171v.;
wezen, I, 171v.; II, 552v.; objectieve, I, 172v., 175v.; subjectieve, I, 172v., 177v.; zetel, I, 183v.; IV, 1; intellectualist. opvatting, I, 186v.; moralistische opvatting, I, 190v.; aesthetische opvatting, I, 195v.; en wetenschap, I, 189, 210, 376; en zedelijkheid, I, 193v., 462; III, 553; en kunst, I, 199v., 210; oorsprong, I, 202v.; in hare verhouding tot de openb., I, 175, 210. vgl. openbaring; tot het verbond, II, 551v.; tot de vleeschwording, III, 285; tot het recht, II, 84; III, 346v.; sociaal element in de IV, 1v. - Remonstrantisme, over de inspiratie, I, 318;
584 over de kenbaarh. Gods, II, 11; over de eenvoudigh. Gods, II, 142; over de praedest., II, 340v.; over de voorzienigh., III, 12; over het O. V., III, 199; over de aanbidding van Christus, III, 298; over het werk van Chr., III, 325, 401; hun acceptilatie-theorie, III, 367; over de heilsorde, III, 451; over de kerk, IV, 20; over de kerk. macht, IV, 155; over de synoden, IV, 183; over de genademidd., IV, 193; over de confessie, IV, 167v.; over de sacr., IV, 223, 267. - Restitutie-theorie tot verzoening van Schrift en natuurwetenschap, II, 473, 478.
- Reveil. Karakter, I, 131.
- Rijk der zonde, III, 96, 167, 184.
- Ritualisme in de Eng. kerk, IV, 23.
- Roeping, III, 485v.;
object, III, 399, 488; in verband tot de wedergeb., III, 480, 483v., 500v.; niet universeel, II, 354; III, 488. - Roeping tot het ambt, IV, 121v.
- Romantiek, I, 196, 431.
- Rome. Grondgedachte, I, 221, 276, 277, 426v.; II, 517v., 526; III, 243, 443v.; IV, 162, 186, 248;
over het principium der Dogm., I, 17v.; over de inspiratie, I, 312v.; over de verh. van Schrift en kerk, Zie kerk; over de noodzakelijkh. der Schrift, I, 380v.; over de duidelijkh. der Schrift, I, 392v.; over de motiva credibilitatis, I, 36v., 424v., 485v.; over het geloof, I, 476v.; III, 442, 521v.; over den grond des geloofs, I, 485v.; IV, 40; over de fides implicita, I, 518v.; over de verhouding van geloof en Theol., I, 517v.; over de mysteriën I, 531; over de visio Dei per essentiam, I, 152v., 518; over de praedestinatie, zonde en genade, II, 323v.; III, 394, 439v., 442v., 475v.; IV, 410; over de kenbron v. d. leer der schepping, II, 387; over λατρεια en δοίλεια, II, 452v.; IV, 393v., 400v.; over het beeld Gods en het donum superadditum, II, 518v., 555, 570; over de erfzonde, II, 525; III, 116v.; over de concupiscentia, III, 86, 122; over de onderscheiding van peccata venialia en mortalia, III, 98v.; over de onbevlekte ontvangenis van Maria, III, 145v., 262 v.; over reatus culpae et poenae III, 162; zijn bescherming van het bijgeloof, III, 181v.; over het onderscheid van O. en N. Test., III, 198; over de twee naturen van Chr., III, 243v., 291, 414; over de aanbidding van Chr., III, 243v., 299v.; over het werk van Chr., III, 318v., 333v.; over de obed. activa, III, 349; over de nederdaling ter helle, III, 378v.; over de heilsorde, zie praedest., zonde en genade; over de kerk, IV, 11v., 32v., 35; over de kenteekenen der kerk, IV, 12v., 38v.; over de eigenschappen der kerk, IV, 53v.; over het „extra ecclesiam nulla salus”, IV, 42v.; over de macht der kerk, IV, 138v., 162v.; over de genademidd., IV, 193v.; over Wet en Evangelie, IV, 204v.; over het getal der sacr., IV, 218v.; over de sacr. in ’t alg., IV, 218v., 226, 232, 236v., 239v., 247v.; over den Doop, IV, 248, 262v., 270, 275, 277, 281; over het Avondmaal, IV, 315v., 331v.; over het vagevuur, IV, 378v.; over de aanroeping en vereering der heiligen, IV, 392v., 398v.; over den toekomstigen staat der kinderen, IV, 523. - Roomsche Theologie, na Trente. I, 88v.
- Ruimte, Begrip v. d. II, 135v.
- Russische kerk, I, 68v.; IV, 22, 142. Zie voorts Grieksche kerk.
- Ruste Gods op den 7en dag, II, 462; III, 1.
585S.- Sabbatsgebod in den staat der rechtheid, II, 559.
- Sabellianisme, II, 262, 264v., 310.
- Sacramentaliën bij Rome, IV, 247.
- Sacramenten, IV, 215v.;
verhoud. tot het Woord, IV, 166, 199v., 220, 232v.; getal der, IV, 217v., 246v. - Sadduceën, IV, 371.
- Σαρξ bij Paulus, III, 49v., 66v.
- Satan, Leer v. d. in de Schrift, III, 90v.;
als verleider van den mensch, III, 38v.; zijn macht, III, 182v.; Christus en, III, 421v. - Saumursche Theologie, I, 122v.; II, 341; III, 127, 454;
in Engeland, III, 395. - Savoy Declaration, I, 123.
- Schaamte, III, 164;
gemis van, bij den eersten mensch, II, 515. - Sche’ol in de H. S., IV, 365v., 385v.
- Schepping, II, 386v.;
als grondslag der openbaring, I, 225; in verband tot de Triniteit, II, 228, 282, 310v., 401, 402v.; uit niets, II, 397v.; in hare verh. tot den Zoon, II, 405v.; IV, 475; tot den tijd, II, 408v.; tot de voorzienigheid, III, 16v.; einddoel, II, 4l5v.; haar infralapsarisch karakter, II, 546; III, 175, 258; als onderstelling der vleeschwording, III, 256v. - Scheppingsdagen. Volgorde, II, 460v.;
volg. de ideale theorie, II, 464, 471v.; duur van de, II, 473v., 478v. - Scheppingsverhaal, II, 457, 490.
- Schisma, IV, 52.
- Scholastiek in alg. zin, I, 80;
in de Geref. Theol., I, 115v.; fout der I, 161. - Scholastiek, Middel-Eeuwsche, I, 80v.;
invloed op de verdeeling der dogmat. stof, I, 36; over de mensch. kennis, I, 165v.; over de onderscheiding van Theol. natur. en supranat., I, 220v.; over de onbegrijpelijkh. Gods, II, 8; over de aangeboren begrippen, II, 35; over de praedestinatie, II, 323v.; over de uitgestrektheid der voldoening van Chr., III, 392v.; over de genade, III, 438v. - Schrift Het, in algem. zin, I, 296.
- Schrift Heilige, als principium der Theol., I. 25v., 241;
beteekenis der I, 305v.; geen wetboek, I, 20, 372v., 527; kerk en, I, 24, 304, 363, 366v., 380, 383, 385, 424; IV, 195v.; in hare verhouding tot de openbaring, I, 299v., 344; haar tijdelijk karakter, I, 143v., 300, 389v., 422; hare beteekenis voor de wetenschappen, I, 359v.; II, 465, 476; eigenschappen der I, 363v.; gezag, I, 366v.; noodzakelijkheid, I, 380v.; duidelijkh., I, 392v.; genoegzaamh. I, 400v.; strijd tegen de I, 354v. - Schriften Heilige, in de godsdiensten, I, 295.
- Schuld der zonde, III, 161v.;
in verb. tot de smet, III, 137v., 164v. - Schuldbewustzijn, geen maatstaf der zonde, III, 95, 163;
in verband tot de object, schuld, III, 163v. - Scientia media, II, 162v., 326.
- Semipelagianisme, II, 320; III, 43v., 115v., 391v., 435v.
- Serafim. II, 431.
- Simplicitas Dei. Zie eenvoudigh. Gods.
- Slang in het Paradijs, III, 37v.
- Sleutelmacht, IV, 135v.;
bij Rome, IV, 138v.; bij Lutherschen en Geref. IV, 152v. - Smet der zonde, III, 164v.;
in verb. tot de schuld, III, 137v., 164v. - Socialisme, II, 561.
- Socinianisme, I, 120;
over de nat. Godskennis, I, 222; over de inspiratie, I, 318; over de kenbaarheid Gods, II, 11, 82; over de eenvoudigh. Gods, II, 141, 147; over Gods alwetendh. in verband met ’s menschen vrijheid, II, 161v., 352; over de Triniteit, II, 263v.; 586 over de praedestinatie, II, 340, 352; over de schepping, II, 390; over het beeld Gods, II, 512, 543; over de voorzienigheid, III, 11v.; over het O. T., III, 198v.; over de menschwording, III, 254; over de Godheid van Christus, III, 266, 412, 414, 424; over de aanbidding van Chr., III, 298; over de satisfactio vicaria, III, 322v., 345v.; over het priesterambt van Christus, III, 323, 418v.; over de heilsorde, III, 451; over de kerk, IV, 20; over de genademiddelen, IV, 193, 223; over den Doop, IV, 267; over den tusschentoestand, IV, 381; over de toek. vernietiging der goddeloozen, IV, 501. - Solidariteit onder menschen, III, 132v.
- Soorten, onveranderlijkheid der, bij de organische wezens, II, 495.
- Spiratie des H. Geestes. Zie H. Geest.
- Spiritisme, II, 427; IV, 395v., 397v.
- Spiritualisme, over de toek. zaligheid, IV, 513v.
- Spraakverwarring van Babel. Beteekenis, I, 235; II, 502v.
- Staat en kerk, IV, 111, 161v., 189v.;
onder Israel, IV, 3, 132v.; in de oudheid, IV, 132; bij Rome, IV, 141v., 148v.; in het Oosten, IV, 142; in de Ref., IV, 152v.; bij de Geref., IV, 156v. - Staten van Christus, III, 374v.;
staat van vernedering, III, 374v.; van verhooging, III, 408v., 430. - Status integritatis bij de Heid., II, 508;
volg. het Naturalisme, II, 512v., 548; volg. de supranatur. opv., II, 517v., 548; juiste opv., II, 529v., 546, 556v.; III, 64, 173. - Status gloriae, II, 522v.; IV, 518v.
- Stellige straffen der zonde, III, 159v.
- Sterfdag van Jezus, IV, 302, 303.
- Stoffelijke wereld, II, 456v.
- Straf, wezen der, III, 156v.;
der zonde, III, 155v. - Straffen, helsche. Zie Helsche straffen.
- Straffen, wereldlijke, in de Roomsche kerk, IV, 141v., 164.
- Subjectief uitgangspunt der christel. Theol., I, 467, 494.
- Subordinatianisme in de Trin. leer, II, 255, 263.
- Sufisme, II, 389.
- Supra- en infralapsarisme, II, 333v., 358v.
- Supranaturalisme der 18e eeuw in Duitschland, I, 102, 428;
in Nederland, I, 126, 129, 428. - Supranaturalistische opvatting van het beeld Gods. Zie Beeld Gods.
- Symboliek, I, 10;
verh. tot de Dogmat. I, 27. - Symbolisch karakter der Chr. Theol. volg. de nieuwere opvatting, II, 77.
- Symbolische handelingen der profeten, I, 261.
- Synagogen onder Israel, IV, 3v., 134.
- Synode van Dordr. in betr. tot het vraagstuk van supra- en infralapsarisme, II, 339.
- Synode van Orange, I, 76; II, 322; III, 438.
- Synoden, IV, 180v.;
in de Roomsche kerk, IV, 92, 181. - Synthetische indeeling der Dogmatiek. Zie Dogmatiek.
T.- Taal, Beteekenis v. d., I, 296.
- Teekenen, IV, 229.
- Teleologisch bewijs voor het bestaan van God. II, 56v., 157v.
- Teleologische- en mechanische wereldbeschouwing, II, 56v.
- Testament. Gebruik van dit woord in de Stat. vert., III, 195.
- Testimonium Spiritus Sancti, I, 421v., 490v.
- Tetradisme, II, 265.
- Theisme, I, 218, 227, 286v.; III, 16v.
- Theistische wijsgeeren. Hun Godsbegr., II, 21, 83.
- 587 Theologia archetypa en ectypa, I, 142, 144.
- Theologia Biblica, I, 15, 19v., 108.
- Theologia naturalis, volgens de zuivere Geref. opv., I, 25v., 221v.; II, 46v.; 50v.;
in lateren tijd, I, 43, 222v., 427v.; II, 46, 51. - Theologie, als wetenschap, I, 509v.;
haar principium cogn. internum, I, 516v.; en kerk, I, 517, 525; en geloof, I, 509v., 517v.; en Philosophie, Zie Wijsbegeerte. - Theophanie, I, 248v.
- Theopneustie, als element der openb., I, 301, 302, 344;
als eigenschap der Schrift, I, 302, 305, 354. - Θεός, als naam van God, II, 103.
- Theosophie. Alg. karakter, I, 107;
over de lichamelijkh. Gods, II, 147v., 192v.; haar speculatie over de Trin. leer, II, 304v.; III, 47. - Thomisten, over de praedest., II, 326;
over de genade, I, 92; III, 441, 497; over de werking der sacr., IV, 239. - Thora, I, 325v.
- Tijd, Begrip v. d., II, 129v., 411;
in verb. tot de schepping, II, 408v. - Toepassing der zaligh. in hare relatie tot de verwerving, III, 399v., 430v., 449, 469v.;
bij de Antinomianen, III, 451v., 467v. - Toeval, III, 14.
- Toleranten in Nederland, I, 125.
- Toorn Gods, II, 196.
- Tractarianisme in Engeland, IV, 268.
- Traditie, volg. Rome, I, 400v.;
bij de Joden, I, 306v.; volg. de Reform. I, 413v. - Traditionalisme, I, 95v., 296v.
- Traducianisme, II, 565v.
- Transsubstantiatie, IV, 313, 315v., 331v.
- Trichotomisme, II, 537.
- Tridentinum, over de praedest., II, 325.
- Trinitarische formule bij den Doop, IV, 274v.
- Tritheisme in de Chr. kerk, II, 264v.
- Tubinger school, Roomsche over de inspiratie, I, 313v.
- Tucht, Kerkelijke, IV, 171v.;
in de 1e Chr. kerk, IV, 139v.; bij Rome, IV, 140; bij de Luth., IV, 154v.; bij Calvijn en de Geref., IV, 155v. - צֶדֶק, II, 194v.
U.- Uitgang des Heiligen Geestes. Zie Heilige Geest.
- Unio mystica, III, 448, 555v.; IV, 342.
- Unitarisme in Engeland, I, 135.
- Universalisme, in de leer der voldoening, III, 390v., 489v.;
hypothetisch, IV, 499, 500v., 521v. - Ὑποστασις, Gebruik van dit woord in de Theol., II, 269, 273.
- Urim en Thummim, I, 252.
V.- Vader naam van God, II, 113v., 239v., 279v.; III, 29.
- Vagevuur bij Rome, IV, 377v., 407v.;
buiten Rome, IV, 380v., 408. - Val der engelen, III, 39v., 66, 72;
tijd van dien, III, 69, 71. - Val des menschen, III, 37v., 72v.;
tijd van dien, III, 68v., 71; invloed op de natuur, II, 558v.; III, 173, 407. Vgl. voorts zonde. - Vaticaansch Concilie, over den Paus, IV, 94v.
- Verbeelding. Haar invloed op het ontstaan der zonde, III, 65.
- Verbond, in de H. S., III, 191v.;
als vorm der religie, II, 551v.; leer v. h. in de Chr. Theol., II, 549; III, 196v.; bij de Geref., II. 550v.; III, 199v., 221v. - Verbond der genade, III, 187v.;
in ruimeren zin (Noachitisch), III, 209v., 218; met Abraham, III, 212; met Israel, III, 212v., 426; monopleurisch karakter, III, 194, 225; 588 twee zijden v. h., III, 227v.; IV, 245; in zijn verh. tot de verkiezing, III, 224v., 226v.; IV, 285v.; tot het verbond der werken, II, 554, 564, 571; III, 219, 220v.; tot het pactum salutis, III, 221v., 372v.; weldaden, III, 425v.; in betrekk. tot kinderen, IV, 265v., 282v., 286v. - Verbond der werken, I, 226; II, 547v.; III, 131v., 219;
in hoeverre verbroken door de zonde, III, 83, 165, 219; in zijn verh. tot het verbond der genade, II, 554, 564, 571; III, 219, 220v. - Vereering der martelaren en heiligen, IV, 392v., 398v.
- Vergeving der zonden, III, 548v.;
in verh. tot de voldoening, III, 348, bij Rome, III, 443. - Verharding Gods, II, 369v.
- Verkiezing, II, 377v.;
van Israel, II, 314; in het N. Test., II, 317v.; verk. tot het verbond der genade, III, 224v., 226v.; IV, 285v.; haar object, het mensch. geslacht, II, 366, 384. - Verkiezing tot de ambten door de gemeente, IV, 73, 79, 122v.
- Verlichting, inw., als openbaringsvorm, I, 256v.;
des H. Geestes, III, 513. - Verlossingsvatbaarheid des menschen, III, 188.
- Vermittlungstheologie van Clemens en Origenes, I, 60, 61;
in de Roomsche kerk, I, 96; in de Luth. kerk der 19e eeuw, I, 105v., 433v., 438v.; over de Heilige Schrift, I, 26, 319, 373, 383, 387; over de heilsorde, III, 461. - Vernieuwing der wereld, IV, 511v.
- Verwerping, II, 369v.;
bij Augustinus, II, 321, 334v., 358; bij Rome, II, 326v.; negatieve en positieve, II, 323, 335, 364, 369. - Verzekerdheid des geloofs, III, 526v., 57Ov.
- Verzoeking van Christus, III, 297, 376.
- Verzoening als vrucht der voldoening, III, 381v.;
bij Ritschl, III, 329v., 386v. - Viae, de drie, in de kennisse Gods, II, 96.
- Visioenen, als openbaringsmiddel, I, 254v.
- Visio Dei per essentiam, II, 151v., 518, 522; IV, 519.
- Vleescheten vóor den zondvl., II, 560v.
- Vloek Gods, III, 162v.
- Voldoening. Noodzakelijkh. II, 209, 214; III, 341v.;
tijd der III, 350v.; in verb. tot Gods liefde, III, 356v., 381v.; als plaatsvervangende, III, 359v.; hare aequivalentie, III, 366v.; vruchten, III, 380v.; uitgestrektheid, III, 390v.; bestrijding v. d. leer der III, 320v., 365v. - Voleinding der eeuwen, IV, 481v.
- Volharding der heiligen, III, 565v.
- Volheid d. tijden, III, 210, 215v., 260v.
- Volkeren. Hun ontstaan, II, 502v.
- Volksgodsdienst en Jahvedienst in Israel, IV, 364.
- Volmaakbaarheid der geloovigen, III, 559v.
- Volmaaktheid Gods, II, 128, 178.
- Voorbede voor de afgestorvenen, IV, 414v.
- Voorbereidende genade. Zie gratia praeparans.
- Voorbidding van Christus, III, 419v.; IV, 338;
der zaligen, IV, 398v. Zie ook engelen. - Voortplanting van het menschelijk geslacht, II, 564v.
- Voorzienigheid Gods, III, 1v.;
als besluit opgevat, II, 347v.; III, 5. - Vormsel in de Roomsche kerk, IV, 248, 351.
- Vrouw, Schepping der, II, 563.
W.- Waarachtigheid Gods, II, 173v.
- Waarheid, begrip, in het N. Test., IV, 444.
- 589Waarneming, zinnelijke, I, 161v.
- Waarzeggen in het O. T., IV, 395v.
- Wederdoopers, I, 120. Vgl. verder Anabaptisme.
- Wedergeboorte, III, 479v., 500v.; IV, 214v.;
bij Paulus en Johannes, III, 500v.; en Doop, IV, 197, 266, 290v. - Wederherstelling aller dingen, IV, 500v., 505v.
- Wederkomst van Christus, IV, 422v.;
tijd, IV, 475v.; wijze, IV, 479v. - Wederzien na den dood, IV, 417v.
- Wereld, Begrip, volgens het Theisme, I, 286, 290v.; II, 419v.; III, 21v.;
kan ze eeuwig zijn? II, 410v.; IV, 422v.; is ze de beste? II, 213, 423v.; verh. tot Gods wezen, II, 159v., 346; als object van verkiezing, II, 384; van Christus’ werk, III, 390, 403v.; hare vernieuwing, IV, 511v. - Werkverbond. Zie verbond der werken.
- Werthurtheile, als inhoud en bewijs der Chr. religie, I, 454, 460v.
- Westersche kerk en Theol., in onderscheiding van de Oostersche. Zie Grieksche, Oostersche kerk.
- Wet Gods, haar kar., II, 209, 214; III, 343v.;
in het Paradijs, II, 558v.; verschill. gedaante, III, 75; als maatstaf van zedelijk handelen, III, 75v., 84v., 151; als kenbron der zonde, III, 84v.; haar eenheid, III, 94; hare beteekenis in het O. Verb., III, 215; als deel van het woord Gods, IV, 201v.; bij Paulus, IV, 202v., 205; en Evangelie, IV, 201v.; bij het eindgericht, IV, 492v. - Wetenschap, Principia in de, I, 145v.;
in hare verh. tot de religie, I, 189, 210, 376. - Wetenschap Gods, II, 155v.
- Wezen Gods, in abstracto, II, 78; op onderscheidene wijze bepaald in de Chr. Theol., II, 80v.;
en onderscheiden van de eigenschappen Gods, II, 86v.; in betr. tot de eigenschappen, II, 90, 115; in de Trin. leer, II, 270v. - Wider hope theorie in Engeland, IV, 500.
- Wil, karakter v. d., II, 205v.; III, 87;
als subject der zonde, III, 53, 85v. - Wil Gods, II, 202v.; III, 341v.;
in betr. tot z.z., II, 178, 206, 418; tot het geschapene, II, 207, 413v., 419; als antecedens en consequens, II, 218v., 325, 354; III, 394; des besluits en des bevels, II, 216v. - Wilsvrijheid in Pelag. zin, II, 164v.;
in Ger. zin, II, 167; in verband met de praescientia Dei, II, 167v.; met de praedest., II, 318v. - Wijsbegeerte. Hare verh. tot de Theol., I, 516v.; II, 456;
haar gebruik in de Theol. bij de Apolog. en Kerkvaders, I, 55, 57v., 59v., 511v.; II, 252; standpunt der Reformatie tegenover haar, I, 516v.; haar invloed op de Dogmatiek in de 18e en 19e eeuw, I, 42v. - Wijsheid Gods, II, 168v.;
als hypostase, II, 228v., 232, 242, 405. - Wonderen, I, 258v., 275, 289v.; III, 22; IV, 229;
interpretatie door het Ration., I, 281v.; van Christus, III, 311, 376; geestelijke, als element der openb., I, 274v., 303v. - Woord en feit in de openb. Gods, I, 258v., 283v., 304, 352.
- Woord Gods. Beteekenis in de Heilige Schrift, I, 338v., 372, IV, 201;
en Schrift, IV, 200v.; als naam van Christus, zie Logos; als kenteeken der kerk, IV, 44v., 51; als genademiddel, IV, 62, 193v.; en Geest, IV, 209v.; en sacramenten, IV, 166, 199v., 220, 232v., 271; zijn efficacia, IV, 211v. - Wraak Gods, II, 196.590
Z.- Zaligheid Gods, II, 178v., 206.
- Zaligheid, als vrucht van Christus’ werk, III, 380v.;
toekomstige, IV, 517v.; der jongstervende kinderen, IV, 522v. - Zalving, III, 335;
van Christus, III, 336. - Zebaoth, als naam Gods, II, 111.
- Zedelijke wereldorde, II, 59; III, 157v., 344, 347.
- Zedelijkheid en religie, I, 193v., 462, III, 553.
- Zegel in de H. Schrift, IV, 230.
- Zekerheid, Soorten van I, 158, 470v., 478v.;
des geloofs, I, 158, 469v., 478v.; III, 526v., 571v.; der zaligheid volgens Rome, I, 479; III, 570v.; IV, 251; moreele, bij Kant, I, 481v. - Zelfbewustzijn Gods, II, 158v.
- Zelfbewustzijn van Jezus als Messias en Zone Gods, III, 237v.
- Ziel des menschen, II, 536;
en geest, II, 537; vermogens der, II, 538; vereeniging met het lichaam, II, 541v. - Zieleslaap, leer v. d., IV, 381, 386v.
- Zielsverhuizing, leer v. d., in de oudheid, IV, 407;
in den nieuweren tijd, IV, 381v. - Zielzorg bij de Gereform., IV, 170v.
- Zoenoffer, III, 304v.
- Zonde, In betr. tot de verwerping, II, 373;
tot de regeering Gods, II, 369v., 373v.;III, 30v., 34v., 55v., 61v.; oorsprong, III, 34v.; invloed op de natuur, II, 558v.;III, 173, 407; ethisch karakter, II, 53, 80, 81; wezen, III, 72v.; IV, 506v.; bij engelen en bij menschen, III, 51, 66v., 92, 188; graden in de, III, 89v.; principe, III, 96v.; onderscheiding in vergeeflijke en doodel. bij Rome, III, 98v.; tegen den H. Geest, zie lastering; verbreiding, III, 104v.; straf, III, 155v.; als straf v. zonde, III, 135v. - Zondvloed. Zijn geolog. beteekenis, II, 474v., 487v.
- Zoon Gods. Gebruik van dezen naam in de H. Schrift, II, 243;
als naam van den 2en persoon, II, 243v.; III, 238; in betrekking tot de schepping, II, 405v.; IV, 475. - Zoon des menschen. Beteekenis van dezen naam, III, 235v.
|