Herman Bavinck, De ethiek van Ulrich Zwingli

Stellingen

181

I.

De bewering, dat Zwingli een abstract-theologisch standpunt inneemt, heeft niet meer dan schijn van grond.

II.

De leer der Verkiezing was bij Zwingli niet eene bloot theoretische consequentie van zijn systeem, maar ook vrucht van zijn geloofsleven.

III.

Het antwoord op de vraag, of Zwingli eene "religio naturalis" kent, mag niet, zooals Dr. S. Cramer (Zwingli’s Leer van het godsdienstig geloof, Middelburg 1866, bl. 82) op voetspoor van Sigwart beweert, zonder eenige de minste beperking ontkennend luiden.

IV.

De gewone onderscheiding, alsof Luther bij den cultus alleen verwierp, wat in de Schrift verboden, Zwingli ook wat daarin niet geboden was, is onjuist.

182

V.

Scheiding van dogmatiek en ethiek is voor beide wenschelijk.

VI.

Il n’ y a qu’ un seul moyen de fonder une morale absolument indépendante de toute métaphysique, c’est de proclamer la doctrine du plaisir ou de l’ utilité. Paul Janet, La Morale, p. 150.

VII.

Getoetst aan het Gereformeerd beginsel (art. 38 en 39 der Nederl. Geloofsbelijdenis), was de Afscheiding van 1834 recht- en plichtmatig.

VIII.

De Christelijke Gereformeerde Kerk heeft geen recht of aanspraak op de goederen der Nederlandsche Hervormde Kerk.

IX.

Ten onrechte wordt door Heppe (Stud. u. Krit. 1850. S. 669—706) beweerd, dat de Duitsche Gereformeerde Kerk haar ontstaan te danken heeft aan de Melanchtoniaansche richting, en reeds in den aanvang een ander karakter droeg dan de Gereformeerde Kerken van Calvinistischen oorsprong in andere landen.

X.

De Mohammedaansche godsdienst heeft zeer geringe ethische waarde.

183

XI.

Het gunstig oordeel, o. a. door Prof. van Oosterzee (Practische Theologie, I, bl. 119) over den “geboren dichter en redenaar” Ephraim den Syriër geuit, moet vrij wat lager gestemd worden.

XII.

Het fetisisme mag niet voor den oudsten godsdienstvorm gehouden worden.

XIII.

Hosea I—III moet symbolisch worden opgevat.

XIV.

2 Sam. VII is niet product, maar grond van Israels Messiaansche verwachtingen, en de eenig mogelijke verklaring van haar ontstaan.

XV.

De Paulinische notie: vleesch duidt aan de geheele menschelijke natuur in haar zondigen toestand.

XVI.

Rom. VII : 14 v.v. spreekt Paulus over den toestand des wedergeborenen.

XVII.

De voorstelling van Gods Vaderliefde in de Gelijkenis van den verloren Zoon sluit het Middelaarschap van Christus niet uit.

184

XVIII.

Terecht werd door de Gereformeerden de zonde beschreven als "actuosa privatio."

XIX.

De analytische methode van prediken verdient boven de synthetische de voorkeur.

XX.

Rechtstreeksche Staatszorg behoort zoo weinig mogelijk te zijn. Het ideaal is, niet dat de Staat alles doe, maar dat elk in den Staat het zijne doe.





Please send all questions and comments to Dmytro (Dima) Bintsarovskyi:
dbintsarovskyi@tukampen.nl

x
This website is using cookies. Accept