Gereformeerde Dogmatiek, 2e druk. |
Hoofdstuk V. Over de wereld in haar oorspronkelijken staat Par. 33. De Schepping. Oehler, Theol. d. A. Test. blz. 74 v. 175 v. Smend, Altt. Theol. 356 v. 454 v. Hofmann, Schriftbeweis I 264 v. Augustinus, Conf. XI-XIII. de civ. Dei XI 4 v. Damascenus, de fide orthodoxa II 1.2. Lombardus, Sent. II 1.2. Thomas, S. Theol. I qu. 44-47. Kleutgen, Filos. der Vorzeit II 184 v. 795 v. Id., Theol. der Vorzeit I 452 v. Scheeben, Dogm. II 1 v. Heinrich, Dogm. V 15 v. Jansen, Prael. II 301 v. Gerhard, Loci Theol. 1. V. Quenstedt, Theol. bl. 414 v. Calvijn, Inst. I 14. Turretinus, Theol. El. V. M. Vitringa, Doctr. chr. rel. II 78 v. Moor, Comm. II 117 v. Schleiermacher, Chr. Gl. par. 40. 41. Lipsius, Dogm. par. 38O v. Kaftan, Dogm. R 22. 23. Filippi Kirchl. Gl. II 225 v. Von Oettingen, Luth. Dogm. II. 1 bl. 290 v. Hodge, Syst. Theol. I 550 v. Zoeckler, art. Schöpfung und Erhaltung der Welt in PRE/3 XVII 681-704. 250. De uitvoering van de raad Gods begint met de schepping. Deze is de aanvang en grondslag van alle openbaring Gods en daarom ook het fundament van alle religieuze en ethisch leven. Het Oudtestamentisch scheppingsverhaal is zo verheven schoon, dat het nergens zijn weergave vindt en door allen, ook door natuurvorsers als Cuvier en von Humboldt, om strijd is geprezen. Das erste Blatt der Mosaischen Urkunde hat mehr Gewicht als alle Folianten der Naturforscher und filosofen (Jean Paul). En daarna treedt die schepping in de geschiedenis der openbaring telkens weer op de voorgrond. De ware religie onderscheidt zich van het eerste ogenblik af daardoor van alle andere godsdiensten, dat zij de verhouding van God tot wereld en mens opvat als die van de Schepper tot Zijn schepsel. De gedachte aan een zijn buiten en onafhankelijk van God komt in de Schrift nergens voor. God is de enige en volstrekte oorzaak van al wat is. Hij heeft alles geschapen door Zijn Woord en Geest, Gen. 1:2-3; Ps. 33:6; 104:29; 148:5; Jes. 40:13; 48:13; Zach. 12:1; Joh. 1:3; Col. 1:16; Hebr. 1:2 enz. Er stond niets tegen Hem over; geen stof, die Hem bindt, geen kracht, die Hem beperkt. Hij spreekt en het is, Gen. 1:3, Ps. 33:9, Rom. 4:17. Hij is de onbeperkte bezitter van hemel en aarde, Gen. 14:19,22, Ps. 24:2; 89:12 [Ps. 89:11]; 95:4-5. Er is geen grens aan Zijn macht; Hij doet al wat Hem behaagt, Jes. 14:24,27; 46:10; 55:10; Ps. 115:3, 135:6. Alle dingen zijn uit en door en tot Hem, Rom. 11:36, 1Cor. 8:6, Hebr. 11:3. De wereld is het product van Zijn wil, Ps. 33:6, Op. 4:11; zij is de openbaring Zijner deugden, Spr. 8:22v., Job. 28:23v.; Ps. 104:1; 136:5v., Jer. 16:12 en heeft haar doel in Zijn eer, Jes. 43:17, Spr. 16:4, Rom. 11:36, 1Cor. 8:6. Deze leer der schepping, die in de Schrift zulk een alles beheersende plaats bekleedt, wordt niet voorgedragen als een wijsgerige verklaring van het wereldprobleem. Zij geeft zeer zeker ook een antwoord op de vraag naar de oorsprong aller dingen; maar zij heeft toch bovenal een religieus-ethische betekenis. Er is geen rechte verhouding tot God denkbaar dan op haar grondslag. Zij plaatst ons in die relatie tot God, waarin wij behoren te staan, Ex. 20: 11, Deut. 10:12-14, 2Kon. 19:15, Neh. 9:6. En daarom is ze van uitnemend praktische waarde. Zij dient, om de grootheid, de almacht, de majesteit en tevens de goedheid, de wijsheid, de liefde van God te doen uitkomen, Ps. 19, Job 37, Jes. 40; en zij versterkt daarom het geloof, bevestigt het vertrouwen op God, troost in het lijden, Ps. 33:6v.; Ps. 65:6v. [Ps. 65:5]; Ps. 89:12 [Ps. 89:11]; 121:2; 134:5 [??? Ps. 134:3]; Jes. 37:16; 40:28v., Ps. 42:5 enz.; zij wekt op tot lof en dank, Ps. 136:3v., Ps. 148:5; Op. 14:7; stemt tot nederigheid en ootmoed en doet de mens zijn geringheid en nietigheid gevoelen tegenover God, Job 38:4v., Jes. 29:16, 45:9, Jer. 18:6, Rom. 9:20. |
Please send all questions and comments to Dmytro (Dima) Bintsarovskyi:
dbintsarovskyi@tukampen.nl