Gereformeerde Dogmatiek, 2e druk. |
115. Deze organische beschouwing is echter meermalen gebruikt, om juist aan het eerste, aan het auteurschap van de Heilige Geest, afbreuk te doen. De vleeswording van Christus eist, dat men haar naspeurt tot in de diepte van haar vernedering toe, in al haar zwakheid en smaad. De beschrijving van het woord, van de openbaring, noodigt ons uit, om ook in de Schrift dat zwakke en nederige, die dienstknechtsgestalte te erkennen. Maar gelijk het menselijke in Christus, hoe zwak en nederig ook, toch van het zondige vrij bleef, zo ook is de Schrift sine labe concepta. Menselijk geheel en in al haar delen, maar ook evenzo yeia panta. Toch is op velerlei wijze aan dit goddelijk karakter van de Schrift te kort gedaan. De geschiedenis van de inspiratie leert ons, dat deze eerst tot in de 17e eeuw toe hoe langer hoe verder is uitgebreid, tot de vocalen en punten toe (inspiratio punctualis), en vervolgens dat zij hoe langer hoe meer is ingekrompen en beperkt, van de punten tot de woorden (insp. verbalis), van de singula verba tot het woord, de gedachte (Wort in plaats van Wörterinspiration1, van het woord als gedachte tot de zaken (insp. realis), van de zaken tot de religieus-ethische inhoud, tot hetgeen in eigenlijke zin geopenbaard is, tot het woord van God sensu stricto, tot het speciale object van het zaligmakend geloof (insp. fundamentalis, religiosa), van deze zaken weer tot de personen (insp. personalis), en van deze eindelijk tot loochening van alle inspiratie als bovennatuurlijke gave. Nu is het verblijdend, dat zelfs de meest negatieve richting aan de Schrift nog een plaats verzekeren en enige waarde toeschrijven wil in het religieuze leven en denken van de Christenheid. De leer van de Heilige Schrift is niet een opinie van deze of gene school, geen dogma van een particuliere kerk of secte, maar een articulus fundamentalis, een geloofsartikel van de éne heilige algemene Christelijke kerk. Haar betekenis voor heel het Christendom wordt hoe langer hoe beter ingezien; haar onverbrekelijke samenhang met het Christelijk geloof en leven steeds beter erkend. Een tijd lang in de dogmatiek naar de media gratiae verwezen, heeft ze zich de plaats in de ingang tot de dogmatiek weer met ere heroverd2 Heel de Roomse en Griekse kerk staat nog onverzwakt in de belijdenis van de goddelijke ingeving van de Heilige Schrift. Vele Protestantse kerken en richtingen hebben tot nog toe alle poging weerstaan, om haar van deze grondslag af te dringen. De gemeente blijft door prediking en onderwijs, door lezing en onderzoek middellijk of rechtstreeks uit de Schrift leven en met de Schrift zich voeden. Zelfs wie in theorie de inspiratie ontkent, spreekt en handelt in de praktijk van het leven menigmaal, alsof hij ze ten volle aanvaardt. Het dualisme van geloven en weten, waarin naar veler voorstelling de orthodoxie bij de leer van de Schrift verkeert, komt niet in vergelijk bij de tweeslachtige positie van de Vermittelungstheologie, die op de katheder de inspiratie loochent en op de kansel ze feitelijk belijdt3. Het radicalisme komt hoe langer hoe meer tot de erkentenis, dat de inspiratie van de Schrift door de Schrift zelf wordt geleerd en met deze aangenomen of verworpen moet worden. Dit alles toont, dat het leven sterker is dan de leer en dat de Schrift zelf altijd weer reageert tegen iedere naturalistische verklaring. Zij pretendeert zelf uit de Geest van God te zijn voortgekomen en houdt deze pretentie staande tegenover alle kritiek. Elke poging om haar van het mysterieus karakter van haar oorsprong, inhoud en kracht te ontdoen, is tot dusver geëindigd met het op te geven en de Schrift de Schrift te laten. Een inspiratie is daarom geen verklaring van de Schrift, en dus eigenlijk ook geen theorie; maar zij is en behoort te zijn een gelovige belijdenis van wat de Schrift aangaande zichzelf getuigt, in weerwil van de schijn, die tegen haar is. De inspiratie is een dogma evenals de triniteit, de menswording enz., dat de Christen aanneemt, niet omdat hij de waarheid ervan inziet, maar omdat God het zo getuigt. Zij is geen wetenschappelijke uitspraak, maar een belijdenis van het geloof. Bij de inspiratie even als bij elk ander dogma is het niet in de eerste plaats de vraag: hoe veel kan en mag ik belijden, zonder in conflict te komen met de wetenschap, maar wat is het getuigenis van God en wat is dienovereenkomstig de uitspraak van het Christelijk geloof? En dan is er maar één antwoord mogelijk, dat de Schrift zichzelf aandient als het woord van God en de gemeente des Heeren in alle eeuwen haar als zodanig heeft erkend. De inspiratie steunt op het gezag van de Schrift en heeft getuigenis bekomen van de kerk van alle eeuwen. Met dit dogmatisch en religieus karakter van de leer van de inspiratie is de inspiratio personalis en fundamentalis in strijd. Wel ligt er ook in deze opvattingen een goede gedachte. Want het zijn zeker de personen geweest, die met al hun gaven en krachten bij de inspiratie door de Heilige Geest in dienst werden genomen; en die personen waren heilige mannen, mensen van God, tot dit werk bekwamelijk toegerust. Wanneer en zolang bij de inspiratie aan deze inspiratio personalis gedacht wordt, is er zelfs ook verschil in haar mate en graad4. Zoals de schrijvers van de Bijbelboeken krachtens het bestel van God persoonlijk van elkaar onderscheiden waren, verschilde ook de wijze, waarop zij door de Heilige Geest gevormd en geleid werden. Er is hier onderscheid tussen de profeten en de apostelen en tussen beiden weer onderling. Mozes staat onder de profeten bovenaan; God sprak met hem als een vriend met zijn vriend. Bij Jesaja draagt de drijving van de Geest een ander karakter dan bij Ezechiël; Jeremia’s profetieën onderscheiden zich door haar eenvoud en natuurlijkheid van die bij Zacharia en Daniël. Bij al de profeten van het Oude Testament is de drijving van de Heilige Geest min of meer transcendent; zij komt van boven en van buiten tot hen, valt op hen en houdt daarna weer op. Bij de apostelen daarentegen woont de Heilige Geest immanent in de harten, leidt en drijft, verlicht en onderwijst hen. Er is dus zeer groot onderscheid in het karakter van de personele inspiratie, en daarom ook tussen de verschillende delen van de Schrift; niet alle boeken van de Bijbel hebben gelijke waarde. Maar dit verschil in de personele of ook wel zogenoemde profetische inspiratie mag niet worden misbruikt tot een verzwakken of beperken van de grafische inspiratie, zoals de voorstanders van een inspiratio personalis en fundamentalis feitelijk doen. Beide deze voorstellingen toch bevinden zich in strijd met het getuigenis, dat de Schrift van zichzelf geeft. Reeds het pasa grafh in 2 Tim. 3:16 is hier beslissend. Want ook al zou deze uitdrukking niet door al de Schrift of de hele Schrift, mogen overgezet worden, zij duidt blijkens het verband toch volstrekt niet in het algemeen een of ander geschrift aan, dat, indien het theopneust ware, nuttig zou zijn, maar slaat op de iera grammata van vers 15 terug, heeft dus een bepaalde Schrift nl. die van het Oude Testament, op het oog, en komt dus in kracht met het osa proegrafh in Rom. 15:4 overeen. Bovendien stuit de inspiratio personalis nog af op deze bezwaren, dat zij het onderscheid uitwist tussen inspiratie en illuminatie (wedergeboorte), tussen het intellectuele en het ethische leven, tussen het feresyai van de profeten, 2 Petr. 1:21 en het agesyai van de kinderen van God, Rom. 8:14, tussen de Heilige Schrift en de stichtelijke lectuur. Voorts weert zij met Rome de verhouding van Schrift en kerk in haar tegendeel om, berooft de gemeente van de vastigheid, die zij behoeft, en maakt haar afhankelijk van de wetenschap, die uitmaken moet, wat in de Schrift al dan niet Gods woord is. Wel trachten vele voorstanders van deze inspiratietheorie aan deze bezwaren te ontkomen, door zich te beroepen op de persoon van Christus als bron en autoriteit van de dogmatiek, maar dit baat daarom niet, omdat er juist verschil is over de vraag, wie Christus is en wat Hij geleerd en gedaan heeft. Indien het apostolisch getuigenis aangaande Christus niet betrouwbaar is, is er geen kennis van Christus mogelijk. Daar komt bij, dat, indien Christus autoriteit is, Hij dat ook is in de leer aangaande de Schrift; de inspiratie moet dan juist op zijn gezag worden aangenomen. De bovengenoemde theorie komt met het gezag van Christus zelf in botsing. De inspiratio fundamentalis onderscheidt zich van de inspiratio personalis daardoor, dat zij nog een bijzondere werkzaamheid van de Geest bij het schrijven aanneemt, maar alleen bij sommige gedeelten van de Schrift. Deze voorstelling is echter zo deïstisch en dualistisch, dat zij reeds daarom onaannemelijk is. Daarbij zijn woord en feit, het religieuze en het historische, het door God en door mensen gesprokene in de Schrift zo samengeweven en ineengevlochten, dat scheiding onmogelijk is. Ook de historie in de Schrift is een openbaring van God. En eindelijk komen deze beide theorieën toch niet te gemoet aan de bezwaren, die van de zijde van de wetenschap tegen de Schrift en haar inspiratie worden ingebracht. Want deze gelden volstrekt niet enkele ondergeschikte punten in de periferie van de openbaring, maar raken haar hart en centrum zelf. De inspiratio personalis en fundamentalis is volstrekt niet wetenschappelijker en rationeler, dan de strengste inspiratio verbalis. De andere inspiratietheorieën, inspiratio punctualis, verbalis, realis en ook de Wortinspiration van Filippi wijken onderling weinig af. Bij een min of meer mechanische opvatting van de theopneustie, kan er over haar uitgestrektheid licht verschil van mening ontstaan. Omdat een helder inzicht in het innig verband tussen gedachten (zaken), woorden en lettertekens ontbrak, kon men vroeger menigmaal twisten over de vraag, of de inspiratie zich alleen tot de eerste, of ook tot de laatste uitstrekte5. Maar als de theopneustie meer organisch, dat is meer historisch en psychologisch wordt verstaan, verdwijnt de belangrijkheid van deze kwesties. De werkzaamheid van de Heilige Geest bij het schrijven heeft toch daarin bestaan, dat Hij, na het menselijk bewustzijn van de scriptores op allerlei wijze, door geboorte, opvoeding, natuurlijke gaven, onderzoek, herinnering, nadenken, levenservaring, openbaring enz. geprepareerd te hebben, nu in en onder en bij het schrijven zelf in dat bewustzijn die gedachten en woorden, die taal en die stijl deed opkomen, welke de goddelijke gedachte op de beste wijze voor mensen van allerlei rang en stand, van allerlei volk en eeuw vertolken konden. In de gedachten zijn de woorden en in de woorden de vocalen begrepen. Maar daaruit volgt niet, dat de vocaaltekens in onze Hebreeuwse handschriften van de schrijvers zelf afkomstig zouden zijn. Daaruit volgt ook niet, dat alles vol is van goddelijke wijsheid, dat elke jota en elke tittel een oneindige inhoud heeft. Alles heeft zijn zin en zijn betekenis zeer zeker, maar daar ter plaatse en in het verband, waarin het voorkomt. Niet atomistisch mag de Schrift beschouwd worden, alsof elk woord en elke letter los op zich zelf en geïsoleerd, als zodanig, door God zou zijn ingegeven, met een eigen bedoeling, met een eigen en dus goddelijke, oneindige inhoud. Dat leidt tot de dwaze hermeneutische regels van de Joodse Schriftgeleerden, en eert niet maar onteert de Heilige Schrift. Maar organisch moet de inspiratie worden opgevat, zodat ook het geringste zijn plaats en betekenis heeft en tegelijk toch op veel verdere afstand ligt van het centrum dan andere delen. In het menselijk organisme is niets toevallig, noch de lengte, noch de breedte, noch de kleur, noch de tint; maar daarom staat niet alles met het levenscentrum in hetzelfde nauwe verband. Hoofd en hart nemen een veel belangrijker plaats in het lichaam in dan hand en voet, en deze staan weer in waarde ver boven nagels en haar. Ook in de Schrift ligt niet alles even dicht om het centrum geschaard; er is een periferie, die, wijd om het middelpunt zich heen beweegt, maar ook zij behoort tot de cirkel van de gedachten van God. Soorten en graden in de grafische inspiratie zijn er dus niet. Het haar van het hoofd is hetzelfde leven deelachtig als hart en hand. Het is één anima, die tota est in toto corpore et in omnibus partibus. Het is één Geest, waaruit heel de Schrift door het bewustzijn van de schrijvers heen is voortgekomen. Maar wel is er verschil in de wijze, waarop hetzelfde leven in de verschillende delen van het lichaam immanent en werkzaam is. Er is verscheidenheid van gaven, ook in de Schrift, maar het is dezelfde Geest. 1 Verg. Filippi, Kirchl. Glaub. I3 252. 2 Nitzsch, Lehrb. van de ev. Dogm. 212. 3 Verg. G. Hulsman, Moderne wet. of bijb. traditie. Utrecht 1897. 4 Kuyper, Encycl. II 465. 5 Literatuur bij Mart. Vitringa, Doctr. christ. relig. I46. Verg. ook C. Pesch, De inspir. Sacr. Scr. bl. 439-489. V Bavinck, Herman. Gereformeerde dogmatiek. Deel 1. 2e druk. Kampen: J. H. Bos, 1906. (revised) [450] |
Please send all questions and comments to Dmytro (Dima) Bintsarovskyi:
dbintsarovskyi@tukampen.nl