E Voto Dordraceno Toelichting op den Heidelbergschen Catechismus. Eerste deel

Voorwoord

E voto Dordraceno beteekent: In overeenstemming met den wensch, die op de Dordtsche Synode is uitgesproken.

Kenners van de Acta der Nationale Synode van 1618/19 gevoelen terstond, waarop deze eenigszins vreemde titel doelt.

Op 30 April 1619 is men er namelijk, blijkens die Acta, in de 146e zitting toe overgegaan, om het oordeel der Buitenlandsche Godgeleerden te vragen over de Leer der waarheid, gelijk die door de Nederlandsche Gereformeerde kerken beleden werd.

Deze, hieraan voldoende, hebben toen allereerst, eenpariglijk, verklaard, dat in deze leer niets was, „met de waarheyt in de H. Schrifture uytgedruckt strijdende", maar dat zij „ter contrarie in alles met deselvige waarheyt en met de confessiën van andere Gereformeerde kerken accordeerde".

Maar hierbij lieten deze representanten der buitenlandsche kerken het niet.

Ze voegden aan hun verklaring een wensch, een ernstige bede toe.

Immers, vlak na dit oordeel, lezen we in de Acta der Synode dit:

„Daarenboven zijn de inlandsche vermaent van de uytheemsche theologen, in deze rechtsinnighe, Godsalighe ende eenvoudige confessie des geloofs standvastelick te willen volharden, deselve den nacomelinghen onvervalscht te willen naar laten, ende tot de comste onzes Heeren Jesu Christi, onvervalscht te willen bewaren."

Dit nu is de bede, die door de Gereformeerde wereldkerk op de Synode van 1619 tot onze Nederlandsche Gereformeerde kerken gericht is, en waarop de titel van dit werk doelt.

Onze vaderen hebben toen te Dordrecht de belofte afgelegd, dat ze na zouden komen wat van hen begeerd werd. Er volgt toch in de Acta: „Hebben oock de inlandsche eendrachtelick verklaert, dat haar voornemen was, in de professie deser rechtsinnighe Leere, standvastelick te volharden, ende deselve in deze Nederlandsche Provinciën suyverlick te leeren, naerstelick voor te staen, ende voorts onvervalscht door de ghenade Gods te bewaren."

Geen uitvlucht baat hier dus.

De bede was: „Bewaar deze leer onvervalscht tot de wederkomst van Christus op de wolken." En op die bede is de daartoe strekkende belofte door onze kerken afgelegd. |ii|

Die bede, met de belofte daarop afgelegd, had indruk op mijn hart gemaakt.

Het waren toch ook mijne vaderen, die deze belofte op zich namen. Het waren de kerken, waartoe ik zelf behoor, tot wie die bede gericht was.

En al sloot nu die plechtige handeling geen nadere theologische ontwikkeling uit, voor wat den vorm en de wijze van uitdrukking aangaat, toch laat ze niet toe, dat onze vaderlandsche kerken de waarheid zelve, die te Dordrecht beleden was, prijsgeven.

Meer dan twee en een halve eeuw zijn sints verloopen, en althans de laatste honderd jaren klagen zoowel ons als onze kerken bitterlijk aan van gepleegde trouwbreuk en geschondene gelofte.

Maar juist dit drong te sterker, om, nu door de trouwe onzes Gods de liefde, voor wat onze vaderen te Dordrecht beleden, weer algemeener werd, eens kalm en rustig uiteen te zetten, hoe te doen beleden waarheid thans nog in het bewustzijn van een kind der negentiende eeuw leeft.

Ik gevoelde bij het lezen dier Acta, dat God de Heilige Geest op dat plechtig oogenblik in het midden dier zoo overrijke vergadering was; dat Hij die bede aan de buitenlandsche godgeleerden in het hart gaf, en dies, in weerwil van de ontrouw onzer kerken, haar verhooring bezegeld heeft; en dat het heerlijk geloofsleven, dat onze kerken thans weer genieten, vrucht is van wat toen ter tijd in het hart van Gods volk is doorworsteld.

Moge daarom de Toelichting op den Heidelbergschen Catechismus, die ik hiermede afzonderlijk in het licht geef, in verband beschouwd worden met wat destijds te Dordrecht plaats greep.

Ik kan onder geen woorden het gevoel van dankbaarheid brengen, in mij gewekt door de vastheid waarmee ik nu nog, met heilige vreugde in mijn God, belijden mag, wat men toen beleed.

En als ik dan met smarte zie, hoe in de Zwitsersche, in de Paltzische, in de Nassausche, in de Engelsche en Schotsche kerken, het goud van onze Gereformeerde belijdenis verdonkerd is, terwijl wij in Nederland ons nog in zijn glans verheugen mogen, dan gevoel ik, hoe ons die zegen e voto dordraceno overkomen is, en sta ik in het vast geloof, dat er nog bij de wederkomst des Heeren op onze Nederlandschen martelaarsbodem Gereformeerde kerken zullen bloeien, die de volle belijdenis van Gods vrijmachtige en souvereine genade voor alle volk zullen uitroepen tot aan de voleinding der wereld.


Amsterdam, 1 Juni 1892.

KUYPER.








Please send all questions and comments to Dmytro (Dima) Bintsarovskyi:
dbintsarovskyi@tukampen.nl

x
This website is using cookies. Accept