E Voto Dordraceno Toelichting op den Heidelbergschen Catechismus. Tweede deel

Zondagsafdeeling XXII.

Vraag 57. Wat troost geeft u de opstanding des vleesches?

Antwoord. Dat niet alleen mijn ziel na dit leven van stonden aan tot Christus, haar Hoofd, zal opgenomen worden, maar dat ook dit mijn vleesch, door de kracht van Christus opgewekt zijnde, wederom met mijne ziel vereenigd en aan het heerlijk lichaam vna Christus zal gelijkvormig worden.

Vraag 58. Wat troost schept gij uit het artikel van het eeuwige leven?

Antwoord. Dat, nademaal ik nu het beginsel der eeuwige vreugd in mijn hart gevoele, ik na dit leven volkomene zaligheid bezitten zal, die geen ooge gezien, geen oore gehoord heeft, en in geens menschen hart gekomen is, en dat om God daarin eeuwiglijk te prijzen.


*

Eerste hoofdstuk.

Deze Jezus die van u opgenomen is in den hemel, zal alzoo komen gelijkerwijs gij Hem naar den hemel hebt zien henenvaren.

Hand. 1 : 11b.


Met de XXIIste Zondagsafdeeling komt de Catechismus aan de laatste twee Geloofsartikelen toe, die luiden: „Ik geloof de Wederopstanding des vleesches en een Eeuwig leven."

Bij de uitlegging schakelt de Catechismus hier aanstonds de zaligheid ook der ziel na het sterven in, en dit is uitnemend; mits men maar wel versta en inzie, dat naar de oorspronkelijke bedoeling der Twaalf Geloofsartikelen hier niet de zaligheid der ziel na den dood, maar uitsluitend de Wederopstanding des Vleesches wordt beleden. Immers over de zaligheid der ziel is reeds gehandeld in de leer der Kerk. Die kerk is de vergadering dergenen, die ten eeuwigen leven verkoren zijn; en van die kerk beleed Gods kind, dat hij een lid is en eeuwig zal blijven.

Voor een afzonderlijk geloofsartikel, om nu nogmaals te belijden dat de ziel na den dood voortbestaat, en, ook bij dit voortbestaan, terstond na den dood in de verkiezende genade Gods besloten blijft, is uit dien 197 hoofde in deze Apostolische Geloofsbelijdenis geene plaats. Reeds het artikel over de „Vergeving der zonden" liep uit in het oordeel. En het is niet naar het oogenblik van uw sterven, maar naar den grooten en doorluchtigen dag van de wederkomst des Heeren, dat dit voorlaatste geloofsartikel u verplaatst.

Dit uitgangspunt worde hier scherp vastgehouden. Niet alsof onze Catechismus ten onrechte ook de zaligheid der ziel hier inlaste. Waarom zou men ook deze hier niet retrospectief mogen bespreken? Ook hierbij toch zijn er tal van vragen, waarop de Heilige Schrift ons niet alle antwoord onthield, en die geleidelijk in verband met de Wederkomst des Heeren kunnen te berde komen.

Maar het uitgangspunt voor dit artikel moet in de Wederkomst zelve genomen.

Daarbij was de belijdenis van den Zoon blijven staan, toen het heette „Van waar hij wederkomen zal om te oordeelen de levenden en de dooden". En toen is daarop wel de belijdenis van den Heiligen Geest en de Kerk en de in haar klevende Vergeving der zonden gevolgd, maar toch altoos in dien zin, dat in die Kerk het werk van Christus zou openbaar worden en nu ten slotte zou worden beleden, hoe dit werk afliep.

Het is de verhoogde Heiland, die den Heiligen Geest heeft uitgestort; het is de verhoogde Heiland, die zijn kerk in stand houdt; het is de verhoogde Heiland, die de vergeving der zonden als vrucht van zijn rantsoen geldende maakt bij den Vader; en zoo ook is het de verhoogde Heiland, van wien eens de Wederopstanding des vleesches en de ingang in de eeuwige heerlijkheid zal uitgaan. Duidelijk toch schrijft de heilige apostel ook de Wederopstanding des vleesches aan den Christus toe, waar hij in Fil. III : 21 schrijft: „Onze wandel is in de hemelen, waaruit wij ook den Zaligmaker verwachten, namelijk den Heere Jezus Christus, die ons vernederd lichaam veranderen zal, opdat het gelijkvormig worde aan zijn verheerlijkt lichaam, naar de werking der kracht, waardoor hij ook alle dingen aan zich zelf kan onderwerpen."

Op den voorgrond sta hier dus dat het gewichtig stuk, hetwelk in dit slot onder XII artikelen wordt beleden, nog steeds voorwerp onzer hope blijft; dat het er nog niet is; dat de vervulling ervan nog niet kwam; dat ook wij te dezen opzichte nog onder de profetie leven; en dat eerst aan het einde der eeuwen de volheid kan ingaan.

Natuurlijk, hoe verder we komen, des te meer krimpt de profetie in en te rijker wordt de vervulling. Dat ligt in den aard van elk proces. In het Paradijs was het nog alles profetie wat de Heere van het zaad der vrouw sprak. Onder Israėls bedeeling was reeds veel getoond en geopenbaard, 198







Please send all questions and comments to Dmytro (Dima) Bintsarovskyi:
dbintsarovskyi@tukampen.nl

x
This website is using cookies. Accept