Beginselen der Psychologie

2. Methode der psychologie

4 De methode der psychologie eischt afzonderlijke bespreking, omdat zij met geheel eigenaardige moeilijkheden te kampen heeft. K enbron van de psychologie is natuurlijk allereerst het zieleleven, dat wij bij onszelven waarnemen. Maar dat zieleleven is nooit rechtstreeks en onmiddellijk voorwerp van ons onderzoek. Vooreerst toch onderstelt alle zelfwaarneming eene zekere onderscheiding van object en subject, die alleen bij eene vrij hooge ontwikkeling van het zieleleven plaats kan hebben. Een kind, een gewoon mensch maakt zichzelf niet tot voorwerp van zijn onderzoek; er is daartoe eene opzettelijke, in zekeren zin kunstmatige, werkzaamheid, eene reflectie voor noodig, die niet met het leven spontaan gegeven is maar eerst na het leven ontstaan kan.

Vervolgens zijn de psychische toestanden en werkzaamheden niet blijvend; zij zijn in den tijd ontstaan, zijn aan den tijd onderworpen en gaan met den tijd voorbij. Als levende, zijn ze in onophoudelijke beweging. Op het oogenblik zelf, dat wij in zulke psychische toestanden verkeeren, kunnen wij gewoonlijk deze niet of althans niet scherp genoeg waarnemen. Als wij pijn hebben, als wij over eenig onderwerp nadenken, worden we gemeenlijk daardoor zoo geheel in beslag genomen, dat wij die pijn en dat denken op datzelfde oogenblik niet kunnen waarnemen en onderzoeken. Tusschen die toestanden en de waarneming ervan, komt dus de herinnering in te staan; maar daarmede is ook het gevaar aanwezig, dat hun beeld verward en vervalscht in ons bewustzijn 5 is achtergebleven, en daarom ook een onbetrouwbaar object voor ons onderzoek is.

En eindelijk is ieder bij de zelfwaarneming partij in zijn eigen zaak. Bewust of onbewust, onwillekeurig of ook met opzet staan beide, het object, dat wij in ons waarnemen en het subject in ons, dat waarneemt, onder invloed der zelfzucht. Wij vleien onszelven; doen ons ook aan onszelf schooner voor dan wij zijn; overdrijven onze deugden en verbergen onze gebreken. Autobiographieën, dagboeken, bekeeringsgeschiedenissen, Selbstbekenntnisse ontsnappen bijna nooit aan dit gevaar. De vorige eeuw leverde hiervoor een bijzonder groot aantal van voorbeelden en bewijzen, en de Confessions van Rousseau, vooral in tegenstelling met de Confessiones van Augustinus, zijn in dit opzicht zeer leerrijk 2. Zelfbespiegeling, zoowel somatisch als psychisch leidt zoo licht tot sentimentaliteit of hypochondrie. Daarom is er voor de zelfwaarneming de grootst mogelijke voorzichtigheid, eerlijkheid en waarheidsliefde noodig. Zij is niet mogelijk zonder zelfkennis. En echte, wezenlijke zelfkennis is er niet zonder het Christelijk geloof. De Schrift, dat is, het Woord Gods zegt ons alleen, wie en wat God is maar ook wie en wat wijzelven zijn. De psychologie staat in het nauwste verband met de ethiek. En het is geen wonder, dat sommigen, zooals Comte, van deze bezwaren der zelfwaarneming overtuigd, haar als kenbron der psychologie ten eenenmale verwierpen.

Bij deze zelfwaarneming komt de waarneming van het zieleleven bij anderen. Deze kan wederom tweeërlei zijn. Wij kunnen zelf anderen waarnemen, voorzoover zij zich aan ons openbaren in gelaat, houding, gebaren, woorden, daden, dagboeken enz. Of 6 ook kunnen wij gebruik maken van de waarnemingen en studies, die bij anderen door derden zijn gemaakt en in woord of schrift zijn medegedeeld. De geschiedenis der menschen zelven en de velerlei beschrijvingen van die geschiedenis in biographieën, litteratuur (b.v. Shakespeare), kunst, ethnologie, cultuurhistorie, statistiek enz. zijn belangrijke hulpmiddelen voor de studie der psychologie. Maar natuurlijk zijn hier de gevaren voor vergissing en dwaling nog weer veel grooter dan bij de waarneming van önszelven. Anderen verstaan wij alleen naar analogie van ons zelven. Willst du die Andern verstehn, blick in dein eigenes Herz (Schiller). De uitwendige openbaring nemen we waar, het innerlijk zijn blijft ons verborgen. Daden zien we, naar de motieven gissen wij. Woorden hooren wij; wat er bij gedacht is, kan slechts vermoed. Ons oordeel is daarom altijd of te gunstig of te ongunstig. Een ruim veld is er hier geopend voor voorliefde of vooroordeel, voor bedrog van anderen of van onszelven, voor opzettelijke of onopzettelijke onwaarheid 3.

En als wij dan al die psychische verschijnselen zoo nauwkeurig mogelijk hebben waargenomen, komt de vraag nog, hoe die rijke stof te verwerken. De nieuwere psychologie huldigt schier uitsluitend de empirische methode. Zij tracht de psychische verschijnselen zoo nauwkeurig mogelijk waar te nemen; zoo volledig mogelijk te verzamelen en dan tot enkele algemeene wetten te herleiden. Nu bestaat er en heeft er ook bijna nooit twijfel hierover bestaan, dat waarneming de kenbron der psychologie evenals van alle wetenschap is, en dat deze waarneming nooit te nauwkeurig en te volledig, kan zijn. De deductieve, synthetische methode van Plato, Spinoza, Schelling, Hegel, die de psychologie construeert 7 uit metaphysische stellingen, vindt terecht geen verdedigers meer. Maar de empirische, inductieve methode van den tegenwoordigen tijd is toch ook van eenzijdigheid niet vrij; zij vergeet al te zeer, dat waarneming en denken in de psychologie van het eerste oogenblik af feitelijk samengaan en ook behooren samen te gaan.

Vooreerst immers is er nooit, en vooral niet in de psychologje, eenige waarneming, of ze brengt apriori reeds mede en gaat terstond al uit van allerlei metaphysische begrippen, zooals ding, wezen, eigenschap, zijn, worden, verandering, oorzaak kracht enz.; zonder deze kan er van eene wetenschappelijke waarneming geen sprake zijn. Ten andere is het zieleleven zoo onoverzienbaar rijk en de verschillende toestanden erin zijn zoo gecompliceerd en ineengeweven, dat het wetenschappelijk onderzoek ze nooit als zoodanig tot zijn object maken kan. Het moet zich daarom beperken, één verschijnsel uit het veelzijdig verband, waarin het in de werkelijkheid voorkomt, losmaken en op zichzelf plaatsen; dat is, het moet beginnen met te abstraheeren. Deze abstractie nu is eene werkzaamheid van het denken, dat daarom reeds van te voren de waarneming zelve in zijn dienst neemt. En eindelijk is het zieleleven zoo breed en diep, dat er aan de waarneming geen einde zou komen, indien het denken over die veelheid van verschijnselen niet zijn licht liet schijnen, in den chaos orde bracht en een weg baande door den doolhof heen. Waarneming is dus noodig en goed; maar het denken geeft aan de psychologie, evenals aan elke wetenschap, eerst haar eigenlijk wetenschappelijk karakter. Zij ontdekt het logische, de idee, de wet in de verschijnselen, en daar is het in de wetenschap om te doen. De inductieve methode kan de deductieve 8 evenmin ontberen als de laatste de eerste. Wolff zag daarom met zijne indeeling der psychologie in rationeele en empirische goed in, dat denken en waarneming beide bij haar noodig zijn, alleen scheidde hij, wat alleen te onderscheiden is, en Kant trok deze scheiding nog sterker door. Zoowel in de metaphysische als in de dynamilogische psychologie behooren beide, waarneming en denken, inductieve en deductieve methode, analyse en synthese, van het begin tot het einde hand aan hand te gaan 4.




2 C. Herntrich, Augustin und Rousseau nach ihren Bekenntnissen beurtheilt, Schleswig 1896.

3 Verg. Jodl, Lehrbuch der Psychologie, Stuttgart 1896 S. 9 f. James, Principles of Psychology, London 1890 I 183-198.

4 Volkmann Ritter von Volkmar, Lehrbuch der Psychologie. Herausgeg. von Prof. Cornelius, Cöthen, Schulze 1894 I S. 3 f. Lange, Gesch. des Materialismus, 4e Aufl. 1882 S. 685 f.






Please send all questions and comments to Dmytro (Dima) Bintsarovskyi:
dbintsarovskyi@tukampen.nl

x
This website is using cookies. Accept