Gereformeerde Dogmatiek, 2e druk.

Par. 16. De historisch-apologetische methode.

Münscher-von Coelln, Lehrb. der chr. Dogmengesch. I1832 bl. 100 v. Hagenbach, D. G. par. 29 v. Harnack, D. Gv 12 413 v. Id. Die Mission und Ausbreitung des Christ. in de ersten drei Jahrh2. Leipzig 1906. Uhlhorn, Der Kampf des Christ. mit dem Heidenthum5 1893. Werner, Gesch. der apolog. und polem. Literatur der Christl. Theol. 5 delen. Schaffhausen 1861-1867. Lemme, art. Apol. in PRE3 I 679-698. Ed. König, Der Glaubensact des Christen nach Begriff und Fundament. Erlangen 1891.

132. Omdat de openbaring van God in Christus niet is naar de mens, heeft zij van haar eerste aanvang af allerlei aanval te verduren gehad en zag zij zich dus ook voortdurend tot zelfverdediging geroepen. Apologie is niets nieuws, maar is zo oud als de openbaring zelf. Israël had zich als volk van God te handhaven tegen alle vijanden van rondom. De vromen moesten de aanvallen van de goddelozen weerstaan. De profeten werden menigmaal genoodzaakt, de waarheid van hun zending en prediking door woord en daad te bewijzen. Toen Christus op aarde kwam, door de zijnen niet aangenomen en door de wereld niet gekend werd, bleef Hij toch aan de goede belijdenis getrouw, en beriep zich op de Oudtestamentische Schrift, op het getuigenis van de Vader, op de woorden, die Hij sprak, op de werken die Hij deed; zijn leer en leven was één doorlopend getuigenis en tegelijk één machtige apologie. Na zijn heengaan, treden de apostelen als zijn getuigen op en bewijzen zijn Messianiteit, zijn Goddelijk Zoonschap, zijn dood en zijn opstanding. Het Evangelie van Mattheüs is een verdedigingsgeschrift, dat tegenover de Joden aantoont, dat alles in Christus vervuld is. En alle gelovigen worden vermaand, om aan een ieder rekenschap te geven van de hoop die in hen is, en de tegensprekers te weerleggen, 1 Petr. 3:15. 2 Tim. 4:2, Tit. 1:9. Paulus zegt, dat hij tot een apologie van het Evangelie gesteld is, Phil. 1:7,16. Deze apologie droeg aanvankelijk wel meest een praktisch karakter, Luk. 12:11; 21:14; Hand. 22:1; 25:16; 1 Cor. 9:3, 2 Tim. 4:16; maar ongemerkt en geleidelijk gaat zij dikwijls, ook reeds in het Nieuwe Testament, bijv. in 1 Cor. 15, in een meer theoretische en wetenschappelijke

verdediging van het Christendom of van een bepaald leerstuk over. Deze overgang had vooral plaats in de tweede eeuw, toen het Christendom zich in weerwil van alle vervolging uitbreidde en ook de aandacht van de toenmalige wetenschap begon te trekken. De Apologeten zagen zich daardoor geroepen, om over de gronden, waarop de waarheid van het Christendom rustte, na te denken en daarvan aan zijn bestrijders rekenschap te geven. Zij schreven tegen de Joden1, en tegen de Heidenen2, en voerden in hun geschriften reeds al die argumenten aan, welke later, meer uitgewerkt en gesystematiseerd, steeds als verdediging van het Christendom dienst zullen doen.

Bij de verdediging van de Christelijke waarheid gaan zij niet van de twijfel of de neutraliteit, maar van een vast geloof en een onwankelbare overtuiging uit; zij treden de vijand niet met angst en vrees, maar met een sterk gevoel van hun geestelijke meerderheid tegemoet. Harnack heeft met nadruk gewezen op het hoge, fiere zelfbewustzijn, waardoor de Christenen in de eerste tijd bij hun strijd tegen de Joodse en Heidense wetenschap gedragen werden. “Wir sind ans der Finsternis zum Licht empor gerettet worden, das ist der Jubelruf eines Chors von Christen in jenen ersten Jahrhunderten gewesen. Es war die intellektuelle Wahrheit und Klarheit, deren sie sich freuten und rühmten. Wie eine lastende Nacht erschien ihnen der Polytheismus; nun war er von ihnen genommen; die helle Sonne stand am Himmel! Wohin sie auch schauten, alles empfing durch de geistigen Monotheismus, empfing von dem lebendigen Gott Klarheit und Gewissheit.... Sie richten ihren Blick auf die Natur und freuen sich der gesetzmässigen Einheit ihrer Bewegung; Himmel und Erde sind ihnen Zeugen der Einheit und Allmacht Gottes. Sie blicken auf die Anlagen und die Ausstattung des Mensen und schauen in ihnen die Züge des Schöpfers. Sie preisen in der Vernunft und Freiheit des Mensen seine unermessliche Güte. Sie vergleichen die Offenbarungen Gottes, de göttlichen Willen, mit dieser Vernunft und Freiheit, und siehe da—alles stimmt harmonisch zusammen; nichts wird dem Mensen auferlegt, was nicht schon in ihm liegt, nichts offenbart, was nicht bereits in seinem inneren Bestande gegeben ist. Die lange verschüttete natürliche Religion, die Religion meta logou ist wieder aufgedeckt! Sie blicken auf Christus, und wie Schuppen fällt es von ihren Angen: das, was in ihm tätig war, ist der Logos, derselbe Logos, durch den die Welt geschaffen ist, mit dem das geistige Teil des Menschen durch ein geheimnisvolles Band unlöslich verbunden ist, der in der Geschichte gewirkt hat, in allen Guten und Edlen, der zuletzt notwendig seine ganze Kraft offenbaren musste, damit alle Hemmungen und Störungen schwänden, in die der Mens, das so herrlich geschaffene, aber so schwache Wesen, geraten war. Sie blicken endlich auf de Lauf der Geschichte, auf den Anfang, die Mitte und das Ende, und alles strebt zusammen, vereinigt sich zu einem herrlichen Aufstieg und zu einem noch herrlicheren Abschluss. Die kreatürliche Freiheit, de Verlockungen der Dämonen unterliegend, hat Störungen angerichtet, aber sie werden allmählich durch die Kraft des Logos-Christus überwunden; an dem Anfang der Geschichte stand eine kindliche Menschheit, voll guter, göttlicher Anlagen, aber noch unerprobt und der Versuchung zugänglich; an ihrem Ende wird eine vollendete Menschheit stehen, fähig und würdig, in die Unsterblichkeit einzugehen. Vernunft, Freiheit und unsterbliches Wesen werden Recht behalten gegenüber Irrtum, Verfehlung und Verderbnis. Das war das Christentum Vieler, eine helle, freudige Sache, die Lehre van de reinen Vernunft. Nicht Last für de Verstand war die neue Lehre, sondern Befreiung. Nichts Fremdes trägt sie der Vernunft zu, sondern klärt sie über ihren eigenen verdunkelten Inhalt auf. Das Christentum ist göttliche Offenbarung, aber es ist zugleich die reine Vernunft, die wahre Philosophie”. En zoals zij wisten, in het Christendom de ware filosofie te bezitten, zo stonden zij ook in de overtuiging, dat de gemeente van Christus de ware mensheid was, het ware Israël, het oorspronkelijke volk en tegelijk het volk van de toekomst, om hetwelk de wereld geschapen is, en voor hetwelk zij bestemd was3.

In dit bewustzijn traden de apologeten tegen de aanvallers van het Christendom op. Een enkele maal komt het argumentum a tutiori voor, dat het veiliger doet voorkomen, van twee onzekere dingen datgene te geloven, quod aliquas spes ferat quam omnino quod nullas4. Maar er stonden veel sterkere wapens ter beschikking. Allereerst werden deze geboden door de vergelijking van het Christendom met de godsdienstige en wijsgerige stelsels in het Heidendom. Deze religionsgeschichtliche vergelijking stelde enerzijds de overeenstemming, maar anderzijds ook het onderscheid aan het licht. Ook in de Heidenwereld was veel waars en goeds en schoons, maar de spermata alhyeiav, daar aanwezig, zijn te danken aan de inwerking van die Logos, die de wereld geschapen heeft, een ieder mens komende in de wereld verlicht, en in Christus vlees geworden is; of zij hebben hun oorsprong in die bijzondere openbaring, welke van oude tijden af door God aan de mensheid en later aan het volk Israël geschonken en ook in meerdere of mindere mate bij andere volken bewaard of tot hen doorgedrongen is. Alwat er aan zuivere godsdienst, ware leer of reine zedelijkheid bij de Heidenen, met name in de Griekse filosofie, nog voorkomt, is aan de openbaring ontleend en behoort dus eigenlijk aan het Christendom toe. Het Christendom begint dan ook niet eerst in de dagen van de apostelen, maar het lag in kiem van de eerste aanvang af in de openbaring besloten; het is zo oud als de wereld, en bekomt daarom getuigenis van al het ware en goede, dat in de godsdiensten en wijsgerige stelsels van het Heidendom wordt aangetroffen, ja zelfs van iedere menselijke ziel. Anima naturaliter christiana. Maar deze overeenstemming neemt toch het grote wezenlijke onderscheid tussen het Christendom en de andere godsdiensten niet weg. Vergelijkend onderzoek doet een reeks van verschillen aan de hand, welke de voortreffelijkheid van het Christendom boven alle godsdiensten in het licht stellen en als even zovele bewijzen voor de waarheid ervan dienst kunnen doen. Tot deze criteria interna behoren de kennis van de enige, waarachtige God, welke alleen in het Christendom geopenbaard is, de volkomen verlossing van zonde en dood, die door Christus verworven is en geschonken wordt, de hoop van het eeuwige leven, die door de opstanding van Christus aan het licht is gebracht; het heilig karakter en leven van profeten en apostelen, in het bijzonder van Christus zelf; de oudheid en eenheid, de verhevenheid en eenvoud, de rijkdom en veelzijdigheid van de Heilige Schrift, welke als een tweede boek door God aan het eerste boek van de natuur is toegevoegd en daarmee volkomen overeenstemt; de voorspellingen met haar vervullingen en de wonderen, welke de waarheid van de leer boven allen twijfel verheffen. Bij deze inwendige kwamen ten slotte nog de uitwendige criteria: het getuigenis van de kerk in haar regula fidei en traditie, de wonderen, vooral van genezing, die er nog voortdurend plaats hebben, de standvastigheid van de martelaars, en de heiligheid van de asceten en vóór alle dingen de vele, rijke zegeningen, door het Christendom geschonken aan huisgezin en maatschappij en staat. Door het Christendom werden de gruwelijke zonden bestreden van afgoderij, mensvergoding, bijgeloof, toverij, sterrenwichelarij, leugen, oneerlijkheid, hebzucht, hoererij, echtbreuk, vruchtafdrijving enz., en in plaats daarvan werden de deugden gekweekt van broederliefde, gastvrijheid, mededeelzaamheid, zorg voor weduwen en wezen, armen en kranken, gevangenen en slaven, vervolgden en gestorvenen enz. Het Christendom was een zegen voor de staat, bevorderlijk aan de welvaart van het rijk, een weldaad voor de hele mensheid. Dit waren in hoofdzaak de argumenten, welke de apologeten bijbrachten voor de waarheid van de Christelijke religie. Krachteloos waren ze niet, want ze werden geboren uit de pleroforie van het geloof en vonden steun in de praktijk van het Christelijk leven.

1 Justinus Martyr, Dial. c. Tryphone. Tertullianus, adv. Judaeos. Eusebius, Demonstratio evangelica.

2 Justinus Martyr, Apol. major en minor. Tatianus, Orat. adv. Graecos. Athenagoras, Legatio sive supplicatio pro Christianis. Theophilus, ad Autolycum. Clemens Alex., Coh. ad gentes. Origenes, c. Celsum. Tertullianus, Apologeticus en Ad nationes. Arnobius, Disp. adv. gentes. Minucius Felix, Octavius. Eusebius, Praeparatio evangelica. Athanesius, Orat. adv. gentes. Cyrillus, adv. impium Julianum. Auvgustinus, de civitate Dei.

3 Harnack, Mission und Ausbreitung des Christ. 12 193 v.

4 Arnobius, adv. gentes II 4.

Bavinck, Herman. Gereformeerde dogmatiek. Deel 1. 2e druk. Kampen: J. H. Bos, 1906. (revised) [450]




Please send all questions and comments to Dmytro (Dima) Bintsarovskyi:
dbintsarovskyi@tukampen.nl

x
This website is using cookies. Accept