Herman Bavinck, Filosofische ethiek (ed. Dirk van Keulen)

 

§3. Hoofdvormen der filosofische ethiek19/13

 

25 De filosofische ethiek beschrijft niet slechts de zeden, maar zoekt de idee van het zedelijke. Hoofdvraag is voor haar: wat is het goede, wat is het einddoel, wat het hoogste, waar alles aan ondergeschikt is? Die idee van het zedelijke noemt men de maxime der moraal, principe der ethiek. Nu kan in het algemeen van dat principe, welk men ook

neme, gezegd worden, dat het een wettelijk karakter draagt. Het wordt de mens opgelegd, voorgehouden. Daarin erkent de filosofische ethiek, dat de mens niet is die hij 26 wezen moet, en dus had ze slechts te zeggen: wees uzelf, en zelfs dat niet als wet. De filosofische ethiek moet zo’n principe hebben, om daarnaar de handelingen te conformeren en alles te toetsen.

Het getal dier principes is legio. Elk filosofisch ethicus wil het goede, maar wat dat is, loopt zeer uiteen. Maar al die principes zijn aan de mens, de mensenwereld ontleend, de filosofische ethiek beweegt zich meest binnen dit leven. Dat principe is in de filosofische ethiek (óf theonoom?) of autonoom of heteronoom: wet gegeven door God, onszelf (eigen natuur), of door anderen (ook natuur). De voornaamste principes zijn: goed zijt gij, als gij handelt,

a. theonom[isch], overeenkomstig gebod van God, Kerk, Staat;

b. autonomisch, overeenkomstig uw rede,20 geweten, goede smaak, gevoel van medelijden,21 piëteit, vrees voor straf, gevoel van plicht, mensenwaarde, volmaking,22 geluk,23 matigheid (d.i. tussen beide uitersten);

c. heteronomisch, overeenkomstig [de] wil der meerderheid (socialisme het consequentst), het geluk, volmaking der mensheid, maatschappij; of ook overeenkomstig de natuur.24/14

 

19 [In margine] [I.A. Dorner,] ‘Ethik’, in: PRE2, [Vierter Band]; K.R. Hagenbach, Encyklopädie und Methodologie der Theologischen Wissenschaften, durchgängig revidirt und herausgegeben von E. Kautzsch, Leipzig 188010, 363; Vilmar.

13 De literatuurverwijzingen zijn door Bavinck in de marge onderaan de bladzijde genoteerd.

20 [Inter lineas] Kant.

21 [Inter lineas] Schopenhauer.

22 [Inter lineas] Janet.

23 [Inter lineas] Mill.

24 Christian Palmer, Die Moral des Christenthums, Stuttgart 1864 (bij Ph.J. Hoedemaker, [De verhouding der ethiek tot de dogmatiek en de practijk der godzaligheid, Amsterdam 1881,] 61-62); Tijdspiegel, Jan. etc 1881.

14 De verwijzing naar De Tijdspiegel heeft betrekking op: A. Pierson, ‘Zedekundig onderzoek’, in: De Tijdspiegel 38 (1881), 1-18 en 145-159.





Please send all questions and comments to Dmytro (Dima) Bintsarovskyi:
dbintsarovskyi@tukampen.nl

x
This website is using cookies. Accept