Herman Bavinck, Filosofische ethiek (ed. Dirk van Keulen)

 

66

B. Het positivisme

 

Literatuur114/151/115

– Auguste Comte, Cours de Philosophie Positive, Paris 1839, 2e editie 1861-1864 (zes delen). Littré bezorgt sedert 1867 [een] complete uitgave van Comte’s werken.

– É. Littré, Auguste Comte et la Philosophie Positive, Paris 1863 (biografie van Comte).

– É. Littré, Analyse Raisonnée du Cours de Philosophie Positive, Utrecht 1845.

– J. Stuart Mill, Auguste Comte et le Positivisme, traduit de l’Anglais par M. le Dr G. Clemenceau, Paris 1868.

– André Poëy, Le Positivisme, Paris 1876 (4 fr. 50).

– [A.] Clavel, La Morale Positive, Paris: Germer Baillière 1873 (gl. 1,65).

– André Poëy, M. Littré et Auguste Comte, Paris 1879 (3 fr. 50).

– [J.-F.E.] Robinet, La Philosophie Positive. Auguste Comte & Pierre Laffitte, Paris s.a.

– J. L’Ange Huet, De methode der positieve filosofie volgens Auguste Comte, Leiden 1866.

– J. L’Ange Huet, Nieuwe oplossing van een oud vraagstuk. De methode van het positivisme toegepast op het begrip van oorzaak-en-gevolg, Leiden 1872.

– Auguste Comte, Algemeene grondslagen der stellige wijsbegeerte, ’s Gravenhage 1846 (de twee eerste lessen van Comte’s werk).

 

– M. Guizot, Méditations sur la Religion Chrétienne, Deuzième Série. Méditations sur l’État Actuel de la Religion Chrétienne, Paris/Leipzig 1866, 2[49]v.116

– Chr. Ernst Luthardt, Voordrachten over de christelijke moraal, Naar den 2den druk uit het Hoogduitsch vertaald door dr. J. Riemens, Utrecht 1877, 10, 222v.117

– Ernest Naville, Onze Hemelsche Vader. Eene getuigenis tegen het ongeloof 67 onzer dagen, naar het manuscript uit het Fransch vertaald door I.H.C. Basting, ’s Gravenhage 1865, 193[v].

– Paul Janet, La Morale, Paris 1874, 397[v].

– Friedrich Albert Lange, Geschichte des Materialismus und Kritik seiner Bedeutung in der Gegenwart, Besorgt und mit biographischem Vorwort versehen von Hermann Cohen, Iserlohn 18824, 789[v].

– A. Pierson, Rigting en leven, I, Haarlem 1863, [80v].118

– F.D. Maurice, Social Morality. Twenty-One Lectures Delivered in The University of Cambridge, London 18722, 355-370.119

– Bernhard Pünjer, ‘Der Positivismus in der neueren Philosophie. I. Auguste Comte und die positive Philosophie’ in: Jahrbücher für protestantische Theologie 4 (1878), 79-121.

– [Bernhard] Pünjer, ‘August Comte’s „Religion der Menschheit“’, in: Jahrbücher für protestantische Theologie 8 (1882), 385-404.

– E. Vacherot, ‘Les Trois États de l’Esprit humain’, in: Revue des Deux Mondes, Troisième Période, Tome 40 (Juillet-Août 1880), 856-892.

68 – C.W. Opzoomer, De weg der wetenschap. Een handboek der logica, Leiden en Amsterdam 1851, 48v.

 

[– O. Zöckler, ‘Positivismus’, in: PRE2, Zwölfter Band, 138-142.

– Hermann Gruber S.J., Der Positivismus vom Tode August Comte’s bis auf unsere Tage (1857-1891), Freiburg im Breisgau 1891 (M. 2,60).

– Hermann Gruber S.J., August Comte, der Begründer des Positivismus, Freiburg im Breisgau 1889 (M. 2).

– Alexis Schleimer, Der Positivismus. Eine kritische Studie, dissertatie Leipzig: Fock 1891 (80 pf.).

– Émile Faguet, ‘Auguste Comte. I. Ses Idées Générales et sa Méthode’ en ‘Auguste Comte. II. Sa Morale et sa Religion’, in: Revue des Deux Mondes, Quatrième Période, Tome 130 (Juillet-Août 1895), 296-319 en 534-559.120

– Paul Dupuy (Bordeau), Le Positivisme d’Auguste Comte, Paris: Alcan 19[11], 7,50 fr., beschouwt Comte als niet normaal, niet origineel.121]

 

Oorsprong der filos[ofie van het] positivisme. De Franse filosofie in het laatst der vorige en in het begin dezer eeuw was sensualistisch, stond onder de invloed der richting van Condillac (1715-1780), die als Locke alles afleidt uit zinnelijke waarneming.152 Zo Cabanis (1757-1808), Destutt de Tracy (1754-1836); deze laatste was hoofd der ideologische richting, welke de na de revolutie weer veldwinnende godsdienstige en zedelijke waarheden in overeenstemming zoekt te brengen met het sensualistisch materialistisch beginsel. Maar het sensualisme kon niet bevredigen. Reactie kwam ertegen van twee zijden: van de theologische school: De Bonald (1754- 69 1840), Lamennais (1782-1854), Joseph de Maistre (1753-1821) – allen streng katholiek, de laatste ultramontaan. En van de psychologische school, welke, onafhankelijk van elke theologie in de psychologie de principia der filosofie zoekt. Ze heet ook eclectische of spiritualistische school. Tot haar behoren vooral: Royer-Collard (1763-1845), die de Schotse filosofie van Reid, etc., in Frankrijk invoerde, Maine de Biran (1766-1824), Victor Cousin (1792-1867), die meende een middelweg tussen idealisme en sensualisme te vinden in het uitgaan van de psychologie. Théodore Jouffroy (1796-1842) evenzo.

Tegen deze cousinse, eclectische, psychologische filosofie werd gestreden door Lamennais, die van de rooms-katholieke kerk afviel en door Auguste Comte.153 Geboren 1798 te Montpellier, studeerde te Parijs op [een] polytechnische school, stelde en ondertekende een soort van doodverklaring aan een der onderwijzers, werd verwijderd en verloor de gunst der regering, kwam [in] 1816 weer naar Parijs, werd daar secretaris bij [een] particulier persoon, en leerde daar

kennen Saint-Simon,154 de socialist, die gemeenschap wilde niet van goederen, eigendom (communisme) maar van opbrengst, nijverheid en huishouding,155 wiens invloed A. Comte ondervond, zodat Comte ook de maatschappij zich voorstelde te hervormen. [In] 1825 scheidde Comte zich van Saint-Simon, onttrok zich aan de voortzetting [van] diens werk door zijn leerlingen, en begreep, dat eerst een wetenschappelijke grondslag moest [worden] gelegd en geregelde uiteenzetting der filosofische positie eerst nodig was. Daaraan begon Comte, lente 1826, werd echter na de tweede voordracht krankzinnig,156 herstelde spoedig, zette het werk in 1828 voort. Het laatste157 deel der filosofische positie verscheen [in] 1842.158 Dit werk was volgens Comte slechts [een] inleiding op wat hijzelf zijn hoofdwerk noemde: Système de Politique Positive, welks eerste deel verscheen in 1851-1854. Vier delen, waarin hij, sedert 1845 onder invloed gekomen van de ongelukkige Madame Clotilde de Vaux, op onwetenschappelijke en zeer eerzuchtige (motto: qu’est-ce qu’une grande vie? Une pensée de la jeunesse exécutée par l’âge mûr, Alfred de Vigny)122 wijze zijn jongelingsideaal tracht te bereiken: hervormer der maatschappij te zijn. Littré en vijf jaar eerder reeds Mill willen van Comte na 1845 niets weten. Comte stierf [in] 1857, 5 september; sedert 1846 bezocht hij wekelijks eenmaal het graf van zijn vrouw, las dagelijks Thomas 70 a Kempis en Dante, deed [een] morgen- en avondgebed, leefde ascetisch en eenvoudig.

De school van Comte:123 Littré (†2 juni 1881),159/124 Eugène Véron,125 Edgar Quinet,126 H. Taine,127 E. Renan;128 in Engeland en Amerika: Buckle,129 Lewes,130 Leslie Stephe[n],131 J. Tyndall,132 Huxley,133 J.W. Draper;134 Stuart Mill, H. Spencer, Alexander Bain135 onder zijn invloed; G. Eliot,136 Harriet Martineau137 (†1876). In Italië:160/138 Villari,139 Trezza,140 Omboni,141 Quadri,142 etc.161

 

Positieve filosofie.

Het idealisme van Schelling etc. bevredigt niet meer. Alleen het zinlijk waarneembare wordt vertrouwd. Bovendien wordt gewanhoopt aan een einheitliche wereldbeschouwing. Men zoekt einzelne Erkenntnisse in bepaalde, positieve wetenschappen. Comte vat filosofie in andere zin als vroeger (= onderzoek naar de eerste principia van zijn en denken) blijkens [het] adjectief positief, vroeger alleen van bepaalde wetenschappen geldend. De positieve filosofie is volgens Comte noodwendig gevolg van de thans geldende arbeidsverdeling. Elk legt zich thans toe op [een] bepaald vak. Zo dreigt de eenheid en samenhang der wetenschap verloren te gaan. Daarom is er een aparte stand van geleerden (filosofen) nodig, die, niet 71 aan Einzelstudie doende, de algemene grondstellingen der verschillende Specialwissenschaften bewerken, verbinden, op elkaar terugvoeren (filosofie) en de verschillende wetenschappen zui­ver indelen (hiërarchie der wetenschappen).162

Nu worden de wetenschappen door Comte allereerst verdeeld in: abstracte en concrete.163 Gene, de algemene, hebben tot object de altijd dezelfde blijvende wetten, welke de verschijnselen beheersen. Elk begrip is min 72 of meer abstract, van de verschijnselen losgemaakt; en hoe algemener een begrip is hoe meer abstract het is.164 De concrete, particuliere, descriptieve wetenschappen houden zich bezig met de bijzondere combinaties der voorkomende verschijnselen. Bijvoorbeeld fysica en chemie zijn abstracte wetenschappen, die hebben te onderzoeken, hoe, op welke voorwaarden etc. de lichamen zich verbinden en scheiden; evenzo

onderzoekt de fysiologie de wetten geheel in het algemeen. Maar de mineralogie, zoölogie, botanica zijn [een] concrete wetenschap, onderzoekt alleen de bestaande, bepaalde verschijnselen. Dus, [zo]als Comte zelf zegt, la science concrète se rapporte aux Être ou aux Objets, la science abstraite aux Événements.165/143 Nu zijn de concrete wetenschappen veel langzamer (echter niet later begonnen) in haar ontwikkeling dan de abstracte; ze zijn nog geen sciences, alleen matériaux de science.166/144 Wij hebben hier te doen met de abstracte wetenschappen. Deze moeten geclassificeerd, niet willekeurig, maar naar de inwendige samenhang. Comte rangschikt ze in klimmende reeks, zo, dat elke volgende wetenschap afhangt van de waarheden der voorafgegane wetenschap en die van haar zelve; elke volgende is dus meer bijzonder, heeft met meer saamgestelde verschijnselen te doen dan de voorafgaande, meer algemene.167 Dus,

1. De mathematiek in arithmetica en algebra, die het alleen met getallen te doen hebben en anders niets onderstellen; en geometrie, welke het met de wetten der uitgebreide lichamen, en mechanica, die het met de wetten van evenwicht en beweging te doen heeft.

2. De astronomie, die slechts de toepassing is der mathematica op de hemellichamen en [wat de] wet der zwaartekracht eraan toevoegt.

3. De fysica, die 1 en 2 onderstelt, wijl [de] aarde invloed ondergaat van 73 beweging van zichzelf en de andere planeten, en zelve er weer eigen wetten in barologie, thermologie, akustik, optik en electrologie aan toevoegt.

4. De chemie hangt behalve van haar eigen vooral van al de

voorgaande wetten af, vooral van die der fysica, en daarin weer van die der warmte en elektriciteit.

5. De biologie kan eerst op grond van fysische en chemische wetten beoefend.

6. De sociologie heeft haar eigen wetten maar hangt toch af van de wetten der anorganische natuur en des organischen levens.

Dit is Comte’s indeling der wetenschappen. Deze wetenschappen worden nu volmaakter, en bereiden de philosophie positive voor, naarmate zij zelve meer positief worden. Wat is dat? In hare ontwikkeling doorloopt elke wetenschap drie fasen: de theologische, metafysische en positieve.168/169/145

[De] theologische fase bestaat daarin, dat men de verschijnselen opvat als onderworpen aan een bovennatuurlijke wil, en daardoor, en niet dus door onveranderlijke wetten maar door willekeur geregeerd. Ongewone verschijnselen worden door ingrijpen van zulk een bovennatuurlijke macht verklaard. Men richt het onderzoek op de bewerkende en finale oorzaken en meent te verkrijgen absolute kennis. In deze theologische fase zijn weer momenten, graden: fetisjisme, polytheïsme en mono­theïsme. Het fetisjisme beschouwt170/146 alle voorwerpen, individueel, bezield met een [aan] het onze analoog leven: ‘alles is (dan) God, behalve God zelf’ (Bossuet).147 Het polytheïsme vat gelijksoortige verschijnselen in algemenere klassen saam, en stelt aan het hoofd daarvan een god, die er van buiten af op inwerkt en erover heerst. Het monotheïsme vat alle

verschijningen op als één geheel, wereld, en vat dienovereenkomstig alle goden saam in éne, die alles schiep en leidt naar zijn vrije wil.

74 De metafysische fase vormt de overgang, waarin heel haar voorbijgaande betekenis ligt, tussen de theologische en de positieve fase. Ze is een wijziging der theologische opvatting, stelt in de plaats van bovennatuurlijke goden (willen), abstracte krachten, welke zij reëel bestaan toekent in de dingen zelve; alles heeft dan een θρεπτική ψυχή, een drijvende kracht, een levensbeginsel, een inwonende kracht, een ‘natuur’, die het ding doet zijn wat het is en wezen moet, dus ergens naar tendeert.

[De] positieve fase onderscheidt zich van de beide vorige daarin, dat ze ‘verzichtet’ op het kennen van het wezen, noumenon, der dingen, van hun bewerkende en finale oorzaken; alleen het Phänomenon, wat inligt tussen bewerkende en finale oorzaak kan gekend; haar kennis is dus relatief, niet absoluut; ze vraagt niet naar het waarom en waartoe. Toch constateert ze ook niet alleen, maar tracht alles te herleiden tot algemene, onveranderlijke wetten, die ze tot zo weinig mogelijke tracht terug te brengen. Maar deze constateert ze dan slechts, verklaart ze niet. Zij herleidt bijvoorbeeld de algemene verschijningen van het universum tot de wet der zwaartekracht, en acht ze dan genoeg verklaard. De vraag: wat is gravitatie etc. is ijdel en onoplosbaar, wordt dus niet gedaan.

Waarom die niet mag of kan gedaan, beantwoordt Comte niet met beroep (als Kant) op de ontoereikendheid van ons kennen. Dat ligt bij Comte in iets anders, namelijk in zijn begrip van wetenschap.171 Weten is bij Comte geen weten om te weten, niet zonder interesse, maar is een weten om vooruit te weten. Elk weten heeft handelen ten doel; elk handelen onderstelt een weten. Een werken op de natuur is alleen mogelijk, als wij haar kennen, weten wat uit bepaalde oorzaken voortvloeit. Elk weten, dat niet een vooruit weten mogelijk maakt, is onnut. Science, d’où prévoyance; prévoyance, d’où action.172/148 Daaruit volgt, dat alle vragen naar bewerkende en finale oorzaken als onnut moeten geweerd; alleen die verschijnselen hebben we te kennen, die 75 invloed en nut op de mensheid kunnen uitwerken.

Deze opeenvolging van theologische, metafysische en positieve beschouwing en de superioriteit der laatste tracht Comte te bewijzen langs tweeërlei weg: de fenomenale:173 de theologische denkwijze is die van het kind, dat juist de onoplosbaarste vragen zich voorlegt, naar het wezen, oorzaak en doel der dingen; en de historische,174 die in het vijfde en zesde deel van Comte’s philosophie positive door hem bewandeld wordt. Daarin tracht hij de opeenvolging dier drie fasen in de historie aan te tonen. Comte waardeert de theologische en metafysische denkwijzen

wel, vooral het katholicisme,175 maar acht ze nu toch onvoldoende. De theologische denkwijze heerste tot ± [de] veertiende eeuw na Chr. Toen kwam de metafysische tot de negentiende eeuw, die de theologische door hare kritiek (veertiende – zestiende eeuw) omverwerpt, de katholieke kerk en de feudaalstaat aantastte; en door twee fasen heen: protestantse en deïstische, de positieve fase voorbereidt, welke ingeleid werd door de Franse Revolutie – Dit historisch bewijs valt niet door de opmerking, dat de theologische en metafysische [fase] toch nog tegelijk met de positieve voortduren. Want,

a. een in de hiërarchie der wetenschappen (zie boven) lagere wetenschap kan reeds in de metafysische of positieve periode verkeren, tegelijk ermee, dat een hogere in de theologische of metafysische nog verkeert. Er wordt bijvoorbeeld nog gebeden om regen, afwending van pest, succes in de oorlog, maar niet meer om de sterren terug te doen gaan. En de rekenkunde heeft eigenlijk nooit in de theologische periode verkeerd: er is zeker wel nooit gebeden, dat 2 x 2 = 5 zou zijn. De chemie werd positief eerst door Lavoisier,149 de biologie door Bichat,150 de sociologie door Comte zelf.176

b. Evenmin als de opvolging van l’état cynégétique, l’état nomade et l’état agricole151 weerlegd wordt door de opmerking dat er nog jagers en nomaden zijn, evenmin de opvolging van Comte’s drie perioden door het feit, dat ze nog bestaan. Maar eerst heerste voornamelijk de theologische, toen de metafysische, nu de positieve beschouwing.177

Comte’s grote verdienste in zijn eigen oog is nu, de ‘philosophie positive’ 76 gecreëerd te hebben. Zij onderstelt, dat alle Einzelwissenschaften gekomen zijn in de positieve periode, en wil nu al die speciale wetenschappen naar heur algemene wetten en we­der­kerige betrekkingen beschouwen; zij wil de waargenomen feiten saambinden; de Einzelwissenschaften tot ‘Abschluss bringen’, haar geven ‘sa constitution scientifique finale’,178 haar saam doen begrijpen als ‘un corps de doctrine coordonné et cohérent’.179/152 Vandaar dat Comte zoveel waarde hecht aan de systematisering aller bijzondere wetenschappen en aan de samenvatting van de algemene resultaten der po­sitieve Specialwetenschappen.180

Nu moet de filosofie ener wetenschap zich bezighouden met de methode van onderzoek en met de bewijzen ener stelling. Over het eerste spreekt Comte zeer diep en juist.181 Het is echter volgens Mill, die zich vergist,153 onjuist, dat Comte de studie der ‘oorzaken’ verwerpt. Hij verwerpt alleen de studie van die ‘laatste’ oorzaken (causae efficientes), die geen fenomena zijn, niet echter die van de fysische oorzaken die zich vertonen als oorzaak van iets anders. Het woord182 oorzaak verwerpt hij echter en spreekt alleen van lois de succession.183/154 Maar over bewijzen spreekt Comte niet. Il ne fournit aucun critérium de vérité.184/155

Over de resultaten der Einzelwissenschaften, mathematiek, astronomie, fysica, chemie, zie Pünjer.185 Van meer gewicht voor ons is de

Biologie (fysiologie)186 heeft te doen met het leven = de innerlijke dubbe- 77 le beweging van compositie en decompositie in een bepaald organisme in een bepaald mi­lieu; let even goed op de abnormale (monstruositeiten) als normale toestanden van een organisme. Ze rust geheel en al op de chemie; want de levensacten, voeding, se­cretie, etc., berusten op chemische wetten. Zij heeft te letten op a) de bouw en samenstelling der levende lichamen, b) hun classificatie, biologische hiërarchie, c) op de planten, d) de dieren, e) op verstand en gevoel, intellectuele en morele functies. Het laatste is voor ons van het meeste belang.

Gall (1758-1828),156 arts in Wenen, ontdekker der schedelleer, die hij verbreidde door het houden van voorlezingen, vooral in Parijs, had deze biologie der intellectuele en morele functies, volgens Comte die hem volgt, het eerst positief gemaakt. De metafysica kan de intellectuele verschijnselen niet verklaren. De ‘inwendige waarneming’, de psychologie wordt door Comte geheel verworpen. Ze is een deel, tak van de fysiologie. We hebben de intellectuele 157 verschijnselen alleen in anderen, niet door middel van inwendige waarneming in onszelve, waar te nemen. Elke geestelijke functie van de mens kan slechts bestudeerd worden in (betrekking tot) het orgaan, waardoor ze verricht wordt en in de resultaten die zij voortbrengt.

Dat is dus, de psychologie moet vervangen door de frenologie en door de ‘Naturgeschichte’ des mensen. In de frenologie neemt Comte over de verdeling der hersenen in drie gebieden: penchants187 (hart), sentiments188 (caractère) en intellect189 (esprit); het laatste weer in organes de la méditation (reflexive) et ceux de l’observation (perceptieve).158 Comte n’a rien fait pour la constitution de la méthode positive de la science mentale.190/159

Sociologie191 onderzoekt de wetten der menselijke ‘Gesellschaft’. Vroeger leidde men deze af uit goddelijke geboden, of uit abstracte, reële ideeën; men leerde droit divin,160 of een albeheersende ‘orde’; recht en moraal wer- 78 den theologisch-me­ta­fy­si­sch gegrond. Comte beschouwt het nu als zijn tweede grote verdienste, dat hij, behalve het creëren der positieve filosofie, ook de enige nog theologisch-metafysisch gebleven Einzelwissenschaft der sociologie in de positieve periode heeft doen overgaan. Ze wordt verdeeld in sociale Statik,192 welke de algemene voorwaarden der sociale Existenz in betrekking tot individu, familie, Gesellschaft bespreekt; en in sociale Dynamik, die de algemene wetten der sociale ontwikkeling beschouwt, de volgende sociale toestand verklaart uit de vorige, let op de invloeden van ras, klimaat, politische orde, etc.

Nu beschouwt Comte ook de revolutionaire, radicale, democratische, etc., partijen nog als staande met hun sociologie in de metafysische periode: immers, ze spreken nog van abstracte rechten van de mens, als redelijk, zedelijk wezen,

bijvoorbeeld van het recht van vrij onderzoek, gewetensvrijheid, welke volgens Comte er niet is;193 deskundigen hebben in elk vak autoriteit;194 zo ook het recht van gelijkheid,195 de volkssoeverei- 79 niteit.196 Er is immers geen ‘droit naturel’, geen absolute waarheid. De democratisch revolutionaire partij heeft dan ook bij Comte slechts waarde als instrument ter vernietiging der theologische en metafysische sociologie.197

De sociale Statiek, volgens Mill198 het zwakste deel in Comte’s werken, beschrijft hoe de mens heeft sociale en egoïstische neigingen199 en is om in zijn behoeften te voorzien gedwongen tot gehate lichamelijke en moeilijke geestelijke arbeid. De familie is vooral bron der sociale neigingen. Het huwelijk is onherroepelijk. Geen echtscheiding. [De] vrouw zij de man onderworpen; geen emancipatie (Comte was met zijn vrouw in twist).200 Comte wil verder coöperatie der mensen door deling van arbeid en gemak,201 een algemene, en voor de speciale beroepen voorbereidende educatie der jeugd, en bovendien een instelling, een college d’une autorité morale et intellectuelle,161 die de begrippen der mensen moet leiden, hun bewustzijn moet verhelderen; een ‘Pouvoir spirituel’,162 wie gezag toekomt in moraal en politiek, evenals de astronomen op hun gebied; positieve filosofen, die le gouvernement spirituel bezitten en volkomen onafhankelijk zijn van le gouvernement temporel.202 Wat leidt tot een despotisme spirituel.203

De sociale Dynamiek. Er is in de mensheid op te merken een

ontwikkeling, vooruitgang, volmaking, bestaande in l’accroissement de nos attributs humains, comparativement à nos attributs animaux et purement organiques; dans le progrès de notre humanité vers son ascendant sur notre animalité.204/163 Comte zegt: le développement intellectuel, wijl la partie intellectuelle de notre nature est la partie dirigeante205/164 (H. Spencer bestrijdt dit, zegt: les sentiments regeren de wereld).206 En die ontwikkeling bestaat in allengs komen tot de positieve filosofie door drie fasen.207 Meest met Comte overeenkomend is Thomas Buckle (1822-1862),208 die echter de ontwikkeling uitsluitend in intellectueel opzicht laat gelden.209

Comte’s tweede periode.210/211 In 1842 stierf zijn vrouw. In 1845 leerde 80 hij kennen Madame Clotilde de Vaux.212/213 In zijn [Cours de] Philosophie Positive beloofde hij nog vier werken: sur la Politique, sur la Philosophie des Mathématiques, sur l’Éducation, sur l’Industrie. Slechts de eerste twee verschenen: Politieke Filosofie (1851-1854)165 [en] Synthèse Subjective ou Traité de Philosophie Mathématique (1856).166 Comte had onbegrensd zelfvertrouwen en eerzucht, wilde zijn hervormer der maatschappij, schildert in die werken de toekomstige toestand der mensheid, die, als gevolg der philosophie positive, zal zijn positieve religie. Deze is wezenlijk sociolatrie, rustend op de sociologie, die in sociocratie ons handelen, in de sociolatrie ons gevoel regelt. Ze rust op socialistische grondslag (Saint-Simon).

Het is een religie214 zonder God.215 Religie heeft tot noodwendige bestanddelen: geloof en liefde. Deze laatste werkt naar twee zijden, op het gevoel en het handelen. Religie bestaat dus uit drie momenten: dogma (denken), voelen (cultus) en levensordening (handelen). Deze drie momenten, vroeger gescheiden (in [de] Griek meer de Intelligenz, in Rome het handelen, in het Kathol[icisme] het gevoelen), zijn in de positieve religie één. Elk van die drie wordt door een bepaalde stand vertegenwoordigd: het weten door de filosofen, het handelen door de proletariërs, het gevoelen door de vrouwen. Alle drie moeten saamwerken. Maar de eersten meer in de tempels, de tweeden in de clubs, de derden in de salons. Algemeen 81 karakter van de toekomstige toestand is dus: l’amour pour principe, l’ordre pour base et le progrès pour but216/167 = harmonie tussen denken, gevoelen en handelen. Ook in de positieve religie is een hoogste wezen, namelijk het menselijk geslacht in zijn geheel, in verleden en heden en toekomst, le Grand-Être,217/168 saamgesteld uit oneindig vele individuen, in­be­grepen zelfs de dieren (trouwe honden).218

Dogma. Dit moet in de positieve religie abstract, algemeen zijn. Ze zijn de wichtigste stellingen der abstracte wetenschappen (‘erste philosophie’), de algemene prin­cipia.219

Cultus.220 De positieve religie heeft ook een cultus, die zich aansluit aan het gevoel.221 Die cultus betreft de gestorven groten van ons geslacht (daarom drage elk kind de voornaam van zo iemand, ter herinnering) en de vrouwen,222 als vertegenwoordigers der godin (déesse) Mensheid. Het voornaamste deel van de cultus is het gebed, bestaande in commémoration, herinne

ring169 der mensheid in haar edelste representanten, en in effusion = das Ausströmenlassen alles Persönlichen und Egoistischen.170 De gebeden moeten twee uur daags innemen, verdeeld in drieën: ’s morgen (geknield), ’s middags (kort), ’s avonds (tot men in slaap valt). Bij deze abstracte cultus komt in ieder gezin nog de concrete: verering van eigen voorouders.171 De positieve religie heeft negen sacramenten, voor 82 elke overgang des levens een, la présentation bij de geboorte, voorstelling aan de priester die hem de dienst des hoogsten wezens wijdt; l’initiation, als het kind op veertienjarige leeftijd overgaat tot het onderricht der priesters; l’admission, de eenentwintigjarige krijgt autorisatie, om vrij het hoogste wezen te dienen; la destination, de dertigjarige wordt ingewijd tot zijn beroep; le marriage, het passendst voor de man op achtentwintigjarige, voor de vrouw op eenentwintigjarige leeftijd; na vijfendertig respectievelijk achtentwintig jaar mag niet meer gehuwd. Bij voortgaande volmaking zal de geslachtsomgang ophouden; de vrouwen zullen ‘bloss durch die Konzentration der Gedanken Kinder erzeugen’;172 la maturité duidt voor de man op tweeënveertigjarige leeftijd aan de volledige rijpheid van de dienaar der mensheid; la retraite, op drieënzestigjarige leeftijd trekt de dienaar zich terug, behoudt slechts [een] adviserende stem; la transformation bij de dood, overgang van objectieve in subjectieve toestand (want individuele onsterfelijkheid is er niet); l’incorporation van de dode (zeven jaar na de dood) in het hoogste wezen, zijn glorificatie. Publieke cultus: het positieve zonnejaar is verdeeld in dertien maanden, elk van vier weken,223 met de

ene overblijvende dag aan het einde des jaars. In de eerste zes maanden wordt de mensheid vereerd en de betrekkingen: huwelijk, vaderschap, etc. In de drie volgende [maanden] de drie fasen van fetisjisme, polytheïsme, monotheïsme. In de vier laatste: de gewichtigste organen van het hoogste wezen: vrouwen, priesters, patriciërs en proletariërs. Elke maand zijn er vier openlijke feesten, gewijd aan grote mannen, etc. Alles dient om de liefde tot God te vervangen door die tot de mensheid.

Inrichting van de nieuwe staat. De geestelijke, zedelijke ontwikkeling, de opvoeding is tot veertien jaar taak der moeder. Daarna taak der Priesterschap, de Pouvoir Spirituel. Bij elke school zijn zeven priesters en drie vicarissen, allen vrij van materiële zorg, allen staande onder le Grand-Prêtre (A. Comte) die woont in Parijs en zeven assistenten heeft, een in Italië, Spanje, Engeland, Duitsland en drie voor de koloniën. De opvoe- 83 ding door priesters duurt van [het] veertiende tot eenentwintigste jaar; twee jaar voor mathesis en astronomie; vijf jaar voor fysica en chemie; een jaar voor sociologie; een jaar voor moraal. In het huisgezin vormt de vrouw de pouvoir spirituel, moet daarom door de man onderhouden, mag zelf niet werken. Geen echtscheiding, dan in geval een der twee tot een onterende straf is veroordeeld (Madame de Vaux).224 Geen tweede huwelijk; niet de wet, maar de moraal moet dat afkeuren.

Naast de Pouvoir Spirituel bestaat een Pouvoir Temporel, gevormd door de rijken, de patriciërs die niet ledig mogen zijn, maar allen moeten arbeiden, de arbeid regelen. De rijkdom zij in

weinige handen. Elke rijke beschouwe zich als fonctionnaire public. De rijkdom is eigenlijk eigendom der société, mag dus niet verkwist of voor eigen nut aangewend. Elke rijke benoemt zijn eigen opvolger, niet bepaald zijn zoon.225 Deze patriciërs zijn in elke staat onderworpen aan een triumviraat, drie bankiers (voor Binnen-, Buitenlandse Zaken en Financiën), welke dictatoren zijn en telkens door hunne voorgangers worden benoemd.226 Comte wil niets weten van volksvertegenwoordiging. Enige macht tegenover dat triumviraat bestaat in de Pouvoir Spirituel en in de vrijheid van spreken.227

Deze drie met de Hogepriester regeren alles, moeten zorgen dat alles gericht zij op ‘le bien général’. Het verstand heeft dat alleen ten doel. Al wat we zijn en hebben, moeten we besteden in dienst der mensheid. Het egoïsme moet voor het altruïsme wijken. De hoofdregel is: vivre pour autrui: Amem te plus quam me, nec me nisi propter te, moet door de mensheid door ons gezegd.173 Persoonlijke neigingen moeten onderdrukt. Comte is ‘enivré de morale’.228/174 Elk moet zich beschouwen als een fonctionnaire public, zijn loon als een ‘subside de la société’.229/175 Werken voor anderen is een zegen.230 Dus strenge moraal. Alles óm de mensheid, om haar alleen; anders is niet goed. De Hogepriester moet hiervoor zorgen,231 dat dat doel zij bij allen. Moet daartoe vooral het verstand beteugeld, dat ‘le 84 plus perturbateur’ is.232

Alle gedachten die geen utilité réelle hebben voor de mensheid moeten onderdrukt, zijn misdadig.233 De wetenschappen moeten dus beperkt.234 De meeste onderzoekingen zijn ijdel,235 kweken hoogmoed.236 Er zij geen vrij onderzoek. Alleen de resultaten moeten meegedeeld.237 Slechts een honderd boeken zijn nodig voor de ‘ordre spirituel’, de overige moeten verbrand.238 Onnutte dieren en planten moeten uitgeroeid.

Dit alles is geen illusie bij Comte. Hij meent, dat alles zo binnenkort worden zal, voor het einde dezer eeuw, binnen drieëndertig jaren tijds. Na zeven jaar moet de openbare opvoeding in Frankrijk toevertrouwd aan Comte. Vijf jaar later moet een voorlopig triumviraat benoemd. Deze bereiden het overige in eenentwintig jaar voor. Frankrijk wordt verdeeld in zeventien republieken, elk met driehonderdduizend familiën; en elk drie bankiers, un ordre spirituel, etc.

 

85 Kritiek239/176

1. De scheiding van abstracte en concrete wetenschappen is bedenkelijk.240/177 Gene zou­den de eerste zijn en toch haar stof aan de laatste ontlenen.241

2. Sluit de hiërarchie der wetenschappen in, dat alle vorige moeten beoefend door wie de volgende (bijvoorbeeld moraal) beoefenen wil? (Maurice)

3. Comte gebruikt theol[ogie] en metaf[ysica] in verschillende zin,242 nu eens als absolute kennis tegenover de positieve als relatieve; dan

weer als verklaring door bovennat[uurlijk] willen = als wetteloos van de positieve als kennis van onveranderl[ijke] wetten.

4. De volgorde van theologische, metafysische, positivistische was niet zo, als Comte voorstelt.243 De mathematica verkeerde nooit in [een] theologische of metafysische periode. Positieve mathematica = relatieve kennis van de verschijnselen der getallen is onzin. De astronomie had wel een theologische, maar nooit een metafysische periode. De antropologie was eigenlijk nooit theologisch of metafysisch: wie zag ooit in de mens een god, een entitas? De drie perioden bestaan nog naast elkaar. Het is trots van Comte te zeggen: de theologische en de metafysische [fase] verdwijnen.

5. De mathematiek is geen wetenschap naast andere, wijl haar object, getallen, altijd slechts waarneembaar is aan andere objecten.

6. Geen oorzaken kunnen gekend, zegt Comte. Alleen successie. Dan geen wetenschap mogelijk. Dan mag van onveranderlijke wetten geen sprake zijn.

7. Op de vraag, waarom niet, verwijst Comte niet als Kant naar zwakheid van ons kenvermogen, maar naar het ijdele, nutteloze der vraag. Mag er geen weten zijn om te weten? En de astronomie dan?

8. Frenologie kan de psychologie niet vervangen.244

9. In de moraal is er geen objectief goed of kwaad. Het wel doen der mensheid is enig criterium.245

 

Positieve moraal246/247/178

Er is thans geen wetenschap der moraal. Ze verkeert in ontbinding. Overal wortelt de moraal nog in het dogma, in metafysische ideeën, of in aan- 86 geboren noties van goed en kwaad. Tegen het laatste pleit de grote verscheidenheid en tegenstrijdigheid der zeden onder de volken;248 eenzelfde aangeboren notie zou ook dezelfde zeden voortbrengen. Neen, evenals het dier is de mens la conséquence de deux antécédents: l’ancêtre et le milieu. Van genen komen karakter van het ras, temperament; van dezen de wisseling der levensfuncties, die zich adapteren aan klimaat, voedsel, kleding.249

Theologische moraal.250 Het fetisjisme kan geen theorie geven van goed en kwaad. Elk heeft immers zijn eigen god. Het egoïsme blijft heersen, wordt door de godsdienst gewettigd. Evenmin het polytheïsme. Is er moraal, dan ontstaat ze niet uit, maar ondanks het religieuze geloof.251 Maar ook het monotheïsme niet: God is de absolute macht, willekeur. Iets is goed, niet wijl het goed, maar gebod Gods is. Gehoorzaamheid is de enige deugd. Bovendien leidt elke positieve godsdienst tot priesterschap, clericalisme, inquisitie, jesuïtische moraal. De Reformatie is contradictie. Het godsdienstig geloof bevordert domheid, barbaarsheid; en de zeden worden er niet door verbeterd: in de Middeleeuwen bijvoorbeeld bijgeloof, toverij, godsoordeel, huichelarij; godsdiensthaat, oorlog, casuïstiek, monnikdom, etc.252

Metafysische moraal.253 Stelt het beginsel der moraal in een ‘principe formateur de l’homme’, in een ingeboren idee van goed en kwaad,

van waar en onwaar. Dat beginsel, dat alles drijft, voortbeweegt, kan nu gelegd in de geest (spiritualisten), of in de atomen (materialisten); bij de laatsten is de moraal eudemonisme, egoïsme. Spiritualisten en materialisten zijn de beide polen der metafysica,254 leiden tot eenzijdigheden. Ook de morale indépendante is nog metafysisch.255

87 Deze moraalprincipes zijn onvoldoende gebleken. Het wezen der dingen, les substances, Dieu, esprit, matière, kunnen niet gekend.256/179 Er moet [een] andere basis der moraal gelegd worden. En wel niet in [de] goddelijke wet of in [een] abstracte idee. Maar in de feiten. De moraal heeft [een] eigen reeks van feiten te beschrijven, en daaruit af te leiden wat goed en kwaad is. De hygiène bestudeert het goede en het kwade van de individu in zijn betrekking tot de natuur, wat hem schaadt of voordelig is in spijze, kleding, etc., wijst de middelen aan, om zijn leven te versterken, verlengen, etc. Evenzo 180 bestudeert de moraal de mens in betrekking tot de naaste, in de maatschappij, en leidt daaruit af wat hem voor- en nadelig is, wijst middelen aan ter genezing etc. Zij bestudeert deze vier: la volonté humaine, la force dont elle dispose, le sentiment qui la détermine et la prévision des conséquences.181 Zij onder­stelt dus l’étude des groupes sociaux et des rapports qui en naissent, de psychische fysiologie, in een woord, rust op de psychologie en sociologie.257/182

De positieve moraal gaat nu uit van de stelling: het individu, op zichzelf staande, aan zichzelf overgelaten, n’a aucun sentiment

de respect, de dignité et de moralité.183 Hij blijft een dier, geregeerd door zijn egoïstische neigingen. Il est à peine supérieur à un loup ou à un chacal.258/184 [Op] bladzijde 56 heet dit ‘fait indeniable’.185 Elk wordt [als] egoïst geboren. Een kind aan de borst is geheel en al zelfzuchtig.

Hoe wordt dat egoïsme bedwongen, zedelijkheid geboren? Enkel en alleen in en door de société. Dat egoïsme behoeft niet vernietigd, uitgeroeid. Het egoïsme is goed, uitmuntend.259 Eigenliefde is een wettig gevoel.260 Ja, nederigheid is iets onzedelijks, is manque de dignité, een verdienste alleen voor de slaaf, niet voor de vrije mens; zelfverloochening is verkeerd, komt in de goede, redelijke mens niet te pas.261 Egoïsme is ‘le promoteur 88 du progrès’,262/186 zonder hetwelk geen mens zich handhaven en bestaan kan.263 Dat egoïsme moet dus alleen beteugeld, gecompenseerd, in evenwicht gebracht door en met het altruïsme (het woord is van Comte).264 Dat altruïsme nu ontstaat en kan alleen ontstaan in de société. Zij devient l’auteur de la Personne et de ses attributs.187 ’s Mensen bewustzijn is een tabula rasa, waarop zij schrijft; dezelfde mens wordt in een verschillende société un monstre ou un type de vertu.265/188 Partout la commune est la grande institutrice de l’humanité et la mère du bien social.266/189 De individu krijgt geweten, vrije wil, zedelijkheid, onschendbare waarde, etc., alwat tot hem als zedelijk wezen behoort,

nergens anders van dan van het sociale leven. Van zichzelf heeft hij niets dan egoïsme, strijd, stomheid, dierlijkheid, slechtheid.267 Maar in de sociale organisatie ontstaat een taal, een zedelijke orde, een collectief bewustzijn, eenzelfde leven, gemeenschappelijke behoeften, belangen, gevoelens; er ontstaat samenspreken, gedachtewisseling, godsdienst, mythe, waarheid, denkwetten, kennis.268 En zo krijgt de individu altruïstische instincten, neigingen.269

De zedelijkheid, aldus geheel afhangende van de société, zal naar die mate hoger, gezonder zijn, als de société hoger staat. In elke société 89 is een eigen zedelijkheid. Het altruïsme groeit aan avec le progrès social.270/190 De zedelijkheid is een andere bij vissende en jagende, dan bij nomadische en landbouwende volken.271 Eerst was er een periode van antropofagie, toen van slavernij, toen van dienstbaarheid.272 De Europese volken hebben hun prioriteit te danken aan hun achting voor het huisgezin, etc.273 Met de organisatie der maatschappij neemt de moraal toe. De best georganiseerde maatschappij staat ook zedelijk het hoogst.274

De gemeenschappen, waarin alzo de zedelijkheid gevormd wordt, zijn vooral de familie,275 de Commune,276 de stam, stad, de natie,277 en de mensheid.278

Die feiten nagaande, kan de wetenschap der moraal daaruit afleiden de wet van het goede en het kwade.279

Goed is, ce qui agrandit la vie humaine, kwaad is, ce qui l’amoindrit.280/191 De zedelijkheid is onder het gezichtspunt der gezondheid gevat: goed is, wat voor-, kwaad is, wat nadelig is voor de prospérité sociale, santé sociale.281/192 La morale a son origine et sa fin dans les rapports sociaux.193

Het verplichtende van het goede, dat het behoort te geschieden, ontleent de moraal niet aan de idee van het goede, maar aan haar wetenschappelijk karakter. De enige macht, die het privilege heeft, om geloof en gehoorzaamheid te bevelen, is la loi scientifique.282/194 Nul ne la repousse s’il n’est idiot.283/195 De moraalwetenschap zal op grond der feiten voor familie, volk, mensheid vaststellen wat goed is – en daaraan moet elk gehoorzamen.284 [De] overheid mag niet straffen.285

90 De positieve moraal, door haar evidentie allen beheersend, zal dus eenheid brengen in moraal, recht, wet, maatschappij.286 De positieve wet der moraal, evident zijnde (als de logica) zal aanstonds door elk gehuldigd worden. Het goede zal dan terstond een onweerstandelijke macht worden.287 Gevangenissen zullen dan onnodig zijn, want allen zullen het voordeliger vinden om elkander braaf te doen zijn, dan elkaar te doden, etc.288 Des enen kwaad kan dan de ander niet voordelig meer zijn. Welwillendheid zal de volken verenen. Oorlog zal niet meer gevoerd, veel geld bespaard.289 Dan breekt [een] betere tijd aan.290

 

Kritiek

In de beschouwing van de société als bron der zedelijkheid ligt veel, zeer veel waard. Het socialisme handhaaft tegenover het atomisme, individualisme een heerlijk element. Toch vele dwalingen:

1. De bespreking van [het] theologische en metafysische toont ondoordachtheid. De schrijver ziet alles van rooms-katholiek standpunt, kent het protestantisme niet. Het Christendom [heeft] de zeden wel verbeterd: slavernij, vrouw, monogamie, etc.291 Weerlegt niet, dat de mens heeft [een] aangeboren categorie van goed en kwaad, niet materieel, maar formeel. Dat heeft hij wel.

2. De waarde van de individu wordt niet gehandhaafd, zoals Jezus zei: wat baat het een mens etc.196 Dit stelsel leidt tot Kajafas: beter dat één sterve.197

3. [De] grondfout zit in het verkeerd begrip van zonde. Ze wordt gelijkgesteld met een ziekte, alleen van haar dierlijke, niet van haar demonische zijde gekend. De moraal wordt dus zuster van de hygiène.

4. Ze kan dus eigenlijk niet zeggen wat behoort, moet gedaan worden. Er is geen goed en kwaad in de ware zin. Er is alleen goed en kwaad voor iets = nuttig of schadelijk. Evenals voor [een] zieke het een goed, het 91 andere schadelijk is. Als deze moraal spreekt van: behoort, moet dat opgevat in de zin van een recept van de dokter.

5. Het imperatieve karakter krijgt de moraal eerst door de wetenschap der moraal. De dokter heeft gezag, moet [een] recept schrijven. Zo op moralistisch gebied. De wetenschap der moraal maakt uit. Clericalisme.

6. [De] staat heeft dus geen recht van straffen, mag alleen onschadelijk maken, kan immers de hoegrootheid der schuld volstrekt niet beoordelen.

7. De positieve moraal heeft goed vertrouwen. Is er de wetenschap der moraal, dan komt de zedelijkheid vanzelf. Immers, zij zal aanwijzen, wat nuttig en schadelijk is voor ’s mensen leven; en wie zal dan zo dwaas zijn, na te laten wat de moralische dokter hem voorschrijft. Het ideaal der zedelijke maatschappij komt dus weldra.

 

114 Bavinck begint zijn uiteenzetting over het positivisme met het noteren van een grote hoeveelheid literatuur. Deze is aanvankelijk door hem in twee delen verdeeld. Eerst noteert hij achter elkaar doorgeschreven een reeks boeken; vervolgens noteert hij in een nieuwe alinea opnieuw achter elkaar door­geschreven gedeelten uit boeken of artikelen uit tijdschriften. Ter wille van de overzichtelijkheid zet ik de literatuurverwijzingen onder elkaar, waarbij ik de twee aline’s onderscheid door een blanco regel. De tweede alinea bevat aan het eind literatuuropgaven die blijkens de wijze van schrijven op verscheidene momenten later zijn toegevoegd. Deze plaats ik tussen vierkante haken. De literatuurverwijzingen die in de marge zijn genoteerd, geef ik weer in een voetnoot.

151 [Im margine] Die positive Philosophie von August Comte, im Auszuge von Jules Rig, Uebersetzt von J.H. v. Kirchmann, [Erster-Zweiter Band], Heidelberg: Weiss [1883-1884]. Jean Halleux, Les Principes du Positivisme Contemporain. Exposé et Critique, Paris: Alcan z.j. [1895] (fl. 1,90). L. Lévy-Bruhl, La Philosophie d’Auguste Comte, Paris: Alcan 1900 (7,50 fr.). B. Tschits[ch]erin, Philosophische Forschungen, Heidelberg: Petters [1899] spreekt ook over Comte. Hector Denis, L’OEuvre d’Auguste Comte et son Influence sur la Pensée Contemporaine, Bruxelles: Vandersypen 1901 (1 fr.). L. Lévy-Bruhl, Die Philosophie August Comte’s, übersetzt von H. Molenaar, Leipzig: Dürr 1902 (f. 3,90).

115 Het door Bavinck genoteerde te Brussel uitgegeven werk van Hector Denis heb ik niet onder ogen gehad. Mogelijk is dit opstel vaker uitgegeven. Zie: Hector Denis, ‘L’OEuvre d’Auguste Comte et son Influence sur la Pensée Contemporaine’, in: Annales de l’Institut des Sciences Sociales 6 (1900), 286-311; id., L’OEuvre d’Auguste Comte et son Influence sur la Pensée Contemporaine, Paris: Société Positiviste 1901.

116 Bavinck noteert: ‘Guizot Meditat. II,299v.’. Deze aanduiding levert moeilijkheden op. Ik vermoed dat Bavinck zich hier vergist in de paginanummers. Waarschijnlijk bedoelt hij pag. 249v. Op pagina 249 begint namelijk de ‘Quatrième Méditation’ onder de titel ‘Le Positivisme’.

117 Bavinck noteert: ‘Luthardt Voorlezingen 10.22v.’. Hij bedoelt Luthardts boek Voordrachten over de christelijke moraal.

118 Bavinck noteert: ‘Pierson Richting en Leven I bl. 81’. Het bedoelde betoog over het positivisme be­gint (in de eerste druk van het werk) op pag. 80.

119 Bavinck noteert: ‘Maurice Social Morality 355-70’. Hij heeft hoogstwaarschijnlijk de tweede druk gebruikt. Op pag. 355 begint een betoog over Comte en zijn volgelingen, dat eindigt op pag. 370.

120 Bavinck noteert: ‘Faguet, A. Comte in Revue des 2 M. 1 Aout 1895 en ook al een nummer vroeger’. Ik vul de literatuurverwijzingen aan.

121 Bavinck noteert het jaartal 1912 als jaar van publicatie. Ik ken alleen een uitgave uit 1911.

152 Friedrich Ueberweg, Grundriss der Geschichte der Philosophie, Dritter Theil, Berlin 18805, 160[v].

153 Friedrich Ueberweg, Grundriss der Geschichte der Philosophie, Dritter Theil, Berlin 18805, 411v.; J. L’Ange Huet, De methode der positieve filosofie volgens Auguste Comte, Leiden 1866, 7v.

154 [In margine] Georges Dumas, Psychologie de Deux Messies Positivistes Saint-Simon et Auguste Comte, Paris: Alcan 1905 (2,75 gld.; Bibliothèque de Philosophie Contemporaine).

155 F.J. Stahl, De politieke en kerkelijke partijen in Europa. Akademische voorlezingen, Uit het Duitsch vertaald door A. van der Linde, Nymegen 1865, 226.

156 [Inter lineas] wilde vrouw vermoorden.

157 [Inter lineas] Het eerste deel in 1830. Zes delen Cours de Philosophie Positive.

158 [Inter lineas] van 1830-1842 tijdperk van roem; kreeg [een] staatsbetrekking, die hij in 1842 verloor wegens zijn revolutionaire geest.

122 Qu’est-ce qu’une grande vie? Une pensée de la jeunesse exécutée par l’âge mûr: wat is een groots leven? Een idee van de jeugd gerealiseerd door de volwassen leeftijd.

123 Bavinck bronnen voor de namen die volgen zijn: O. Zöckler, Die Lehre vom Urstand des Menschen, geschichtlich und dogmatisch-apologetisch Untersucht, Gütersloh 1879, 130 (de Fransen en de Ita­lianen); en: O. Zöckler, ‘Positivismus’, in: PRE2, Zwölfter Band, 140 (de Fransen, de Engelsen en de Amerikanen).

159 Revue des Deux Mondes 1882.

124 Émile Maximilien Paul Littré (1801-1881), Frans filosoof. De verwijzing in de voetnoot heeft betrekking op: E. Caro, ‘Émile Littré. I. Histoire de ses Travaux et de ses Idées’, in: Revue des Deux Mondes, Troisième Période, Tome 50 (Mars-Avril 1882), 516-551; id., ‘Émile Littré. II. La Philosophie Positive, ses Transformations, son Avenir’, in: Revue des Deux Mondes, Troisième Période, Tome 51 (Mai-Juin 1882), 5-46.

125 Eugène Véron (1825-1889), Frans filosoof en schrijver.

126 Edgar Quinet (1803-1875), Frans historicus.

127 Hippolyte Adolphe Taine (1828-1893), Frans literatuurcriticus en historicus.

128 Ernest Renan (1823-1892), Frans filosoof en schrijver.

129 Henry Thomas Buckle (1821-1862), Engels historicus die bekend werd door zijn werk History of Civilisation in England.

130 George Henry Lewes (1817-1878), Engels filosoof.

131 Bavinck schrijft: ‘Leslie Stephens’. Bedoeld is de Engelse schrijver Leslie Stephen (1832-1904).

132 John Tyndall (1820-1893), Iers natuurkundige.

133 Thomas Henry Huxley (1825-1895), Engels bioloog, die vooral naam heeft gemaakt als aanhanger van Darwin.

134 John William Draper (1811-1882), Amerikaans wetenschapper (filosoof, arts, chemicus, historicus, fotograaf).

135 Alexander Bain (1818-1903), Schots filosoof. Vgl. later in deze uitgave pag. 69, 76.

136 Vgl. noot 255.

137 Harriet Martineau (1802-1876), Engels sociologe en schrijfster.

160 [Addita] Dr. Karl Alexander Leimbach, Untersuchungen über die verschiedensten Moralsysteme, Fulda: Fuldaer Actiendruckerei 1894 (M. 1,80). Fr.P. Fulci, Die Ethik des Positivismus in Italien, Autorisierte Übersetzung von N.C. Wolff. Supplement zum zweiten Bande von Fr. Jodls Geschichte der Ethik. Herausgegeben von Wilhelm Börner, Stuttgart und Berlin: J.G. Cotta Nachf. 1911, 74 blz. (2 Mk.) Fulci beschrijft hierin de ethiek van Romagno[si] (†1835), die door Jodl wordt aangehaald als de Italiaanse positivist (naast Feuerbach, Mill en Comte). Het positivisme sluit alle idealisme uit, bouwt alleen op empirische feiten, rekent niet met geestelijke, ideële dan in zover het deze uit materiële verklaart ([recensie] in: Theologisches Literaturblatt 32 (1911), 184-186, door L. Lemme).

138 De in de voetnoot weergegeven verwijzingen naar de studies van Leimbach en Fulci zijn op een op deze plaats in het manuscript bewaard briefje genoteerd (Bavinck schrijft: Romagnosis; bedoeld is: Gian Domenico Romagnosi, 1761-1835). Zie met betrekking tot de studie van Fulci later ook pag. 58, noot f, waar Bavinck een andere presentatie van de studie geeft.

139 Pasquale Villari (1827-1917), Italiaans historicus.

140 Gaetano Trezza (1828-1892), Italiaans schrijver en filoloog.

141 Mogelijk is bedoeld de Italiaanse geoloog en paleontoloog Giovanni Omboni (1829-1910).

142 Mogelijk is bedoeld de Italiaanse zoöloog Achille Quadri (1843-1895).

161 [In margine] In Duitsland is positivist in ethiek: Dr. med. Wilhelm Stern, arts in Berlijn: Kritische Grundlegung der Ethik als positiver Wissenschaft, Berlin: Dümmler 1897; id., Die allgemeinen Principien der Ethik auf naturwissenschaftlicher Basis, Berlin 1901 (f. 0,65).

162 Bernhard Pünjer, ‘Der Positivismus in der neueren Philosophie. I. Auguste Comte und die positive Philosophie’ in: Jahrbücher für protestantische Theologie 4 (1878), 79-82.

163 Bernhard Pünjer, ‘Der Positivismus in der neueren Philosophie. I. Auguste Comte und die positive Philosophie’, 82v.; J. Stuart Mill, Auguste Comte et le Positivisme, traduit de l’Anglais par M. le Dr G. Clemenceau, Paris 1868, 34v.; Auguste Comte, Algemeene grondslagen der stellige wijsbegeerte, ’s Gravenhage 1846, 57v.; J. L’Ange Huet, De methode der positieve filosofie volgens Auguste Comte, Leiden 1866, 78[v].

164 J. L’Ange Huet, De methode der positieve filosofie volgens Auguste Comte, 85.

165 J. Stuart Mill, Auguste Comte et le Positivisme, 36.

143 La science concrète se rapporte aux Être ou aux Objets, la science abstraite aux Événements: de concrete wetenschap heeft betrekking op het Zijn of op Voorwerpen, de abstracte wetenschap op Gebeurtenissen.

166 J. Stuart Mill, Auguste Comte et le Positivisme, 38.

144 Matériaux de science: wetenschappelijk materiaal.

167 J. Stuart Mill, Auguste Comte et le Positivisme, 39; Bernhard Pünjer, ‘Der Positivismus in der neueren Philosophie. I. Auguste Comte und die positive Philosophie’, 83.

168 Bernhard Pünjer, ‘Der Positivismus in der neueren Philosophie. I. Auguste Comte und die positive Philosophie’, 85; J. Stuart Mill, Auguste Comte et le Positivisme, 10v. en 112-119; J. L’Ange Huet, De methode der positieve filosofie volgens Auguste Comte, 223v.

169 [In margine] Deze drie staten komen al vroeger voor bij de Italiaan Vico (†1744) en bij Campanella (†1637). Zie: O. Zöckler, ‘Positivismus’, in: PRE2, Zwölfter Band, 140; O. Zöckler, Die Lehre vom Urstand des Menschen, geschichtlich und dogmatisch-apologetisch Untersucht, Gütersloh 1879, 129v.

145 In de voetnoot zijn bedoeld: de Italiaanse filosoof Giambattista Vico (1668-1744) en de Italiaanse schrijver, wetenschapper, theoloog en filosoof Tommaso Campanella (1568-1639; Bavinck noteert 1637 als sterfjaar en neemt dit over uit: O. Zöckler, ‘Positivismus’, in: PRE2, Zwölfter Band, 140).

170 [Inter lineas] zo al C. de Brosses, Du Culte des Dieux Fétiches (1760).

146 Bavinck neemt de verwijzing naar Charles de Brosses over uit: O. Zöckler, Die Lehre vom Urstand des Menschen, geschichtlich und dogmatisch-apologetisch Untersucht, 129v. (voetnoot 2)

147 Bavincks bron is onbekend.

171 [In margine] J. L’Ange Huet, De methode der positieve filosofie volgens Auguste Comte, 81, 114, 145.

172 Auguste Comte, Algemeene grondslagen der stellige wijsbegeerte, ’s Gravenhage 1846, 58; Bernhard Pünjer, ‘Der Positivismus in der neueren Philosophie. I. Auguste Comte und die positive Philosophie’, 89.

148 Science, d’où prévoyance; prévoyance, d’où action: vooruitzien vanuit wetenschap, handelen vanuit vooruitzien.

173 Bernhard Pünjer, ‘Der Positivismus in der neueren Philosophie. I. Auguste Comte und die positive Philosophie’, 91.

174 Bernhard Pünjer, ‘Der Positivismus in der neueren Philosophie. I. Auguste Comte und die positive Philosophie’, 92v.; J. Stuart Mill, Auguste Comte et le Positivisme, 19-32.

175 J. Stuart Mill, Auguste Comte et le Positivisme, 122.

149 Antoine Laurent Lavoisier (1743-1794), Frans scheikundige.

150 Marie François Xavier Bichat (1771-1802), Frans bioloog en fysioloog.

176 J. Stuart Mill, Auguste Comte et le Positivisme, 52-55; Bernhard Pünjer, ‘Der Positivismus in der neueren Philosophie. I. Auguste Comte und die positive Philosophie’, 100.

151 L’état cynégétique, l’état nomade et l’état agricole: de jacht-, nomaden- en de landbouwstand.

177 J. Stuart Mill, Auguste Comte et le Positivisme, 32-34.

178 Bernhard Pünjer, ‘Der Positivismus in der neueren Philosophie. I. Auguste Comte und die positive Philosophie’, 101[v.]; J. Stuart Mill, Auguste Comte et le Positivisme, 56.

179 J. Stuart Mill, Auguste Comte et le Positivisme, 56.

152 Un corps de doctrine coordonné et cohérent: een gecoördineerd (op elkaar afgestemd) en coherent leerstelsel.

180 J. Stuart Mill, Auguste Comte et le Positivisme, 56; Bernhard Pünjer, ‘Der Positivismus in der neueren Philosophie. I. Auguste Comte und die positive Philosophie’, 104.

181 J. Stuart Mill, Auguste Comte et le Positivisme, 58.

153 De woorden ‘volgens Mill, die zich vergist’ zijn later tussen de regels toegevoegd; Bavinck geeft aan waar deze moeten worden ingevoegd.

182 [Inter lineas] en de zaak.

183 J. Stuart Mill, Auguste Comte et le Positivisme, 60-62.

154 Lois de succession: successiewetten (wetten van opeenvolging).

184 J. Stuart Mill, Auguste Comte et le Positivisme, 58-60.

155 Il ne fournit aucun critérium de vérité: hij geeft geen enkel waarheidscriterium.

185 Bernhard Pünjer, ‘Der Positivismus in der neueren Philosophie. I. Auguste Comte und die positive Philosophie’, 104-109.

186 Bernhard Pünjer, ‘Der Positivismus in der neueren Philosophie. I. Auguste Comte und die positive Philosophie’, 109-112; J. Stuart Mill, Auguste Comte et le Positivisme, 67-71.

156 Franz Joseph Gall (1758-1828).

157 Doorgehaald: ‘alleen’.

187 [Inter lineas] achterste.

188 [Inter lineas] middelste.

189 [Inter lineas] voorste deel der hersenen.

158 Bavincks bron is: J. Stuart Mill, Auguste Comte et le Positivisme, traduit de l’Anglais par M. le Dr G. Clemenceau, Paris 1868, 69.

190 J. Stuart Mill, Auguste Comte et le Positivisme, 70.

159 Comte n’a rien fait pour la constitution de la méthode positive de la science mentale: Comte heeft niets gedaan voor de vorming van de positieve methode van de geesteswetenschap.

191 Bernhard Pünjer, ‘Der Positivismus in der neueren Philosophie. I. Auguste Comte und die positive Philosophie’, 102-104, 112-116; J. Stuart Mill, Auguste Comte et le Positivisme, 71-132.

160 Droit divin: goddelijk recht (van God uitgaand recht).

192 [Inter lineas] J. Stuart Mill, Auguste Comte et le Positivisme, 93.

193 J. Stuart Mill, Auguste Comte et le Positivisme, 79.

194 J. Stuart Mill, Auguste Comte et le Positivisme, 80.

195 J. Stuart Mill, Auguste Comte et le Positivisme, 82.

196 J. Stuart Mill, Auguste Comte et le Positivisme, 83.

197 J. Stuart Mill, Auguste Comte et le Positivisme, 84.

198 J. Stuart Mill, Auguste Comte et le Positivisme, 94.

199 J. Stuart Mill, Auguste Comte et le Positivisme, 94.

200 J. Stuart Mill, Auguste Comte et le Positivisme, 97.

201 J. Stuart Mill, Auguste Comte et le Positivisme, 99.

161 Een college d’une autorité morale et intellectuelle: een college van moreel en intellectueel gezag.

162 Pouvoir spirituel: geestelijke macht.

202 J. Stuart Mill, Auguste Comte et le Positivisme, 100-101.

203 J. Stuart Mill, Auguste Comte et le Positivisme, 102-103.

204 J. Stuart Mill, Auguste Comte et le Positivisme, 105.

163 L’accroissement de nos attributs humains, comparativement à nos attributs animaux et purement organiques; dans le progrès de notre humanité vers son ascendant sur notre animalité: de toena­me/groei van onze menselijke attributen (kenmerken) in vergelijking met onze dierlijke en zuiver organische kenmerken; in de ontwikkeling van onze humaniteit naar zijn overwicht op onze animaliteit.

205 J. Stuart Mill, Auguste Comte et le Positivisme, 106.

164 Le développement intellectuel, wijl la partie intellectuelle de notre nature est la partie dirigeante: de intellectuele ontwikkeling, wijl het intellectuele deel van onze natuur het leidende deel is.

206 J. Stuart Mill, Auguste Comte et le Positivisme, 107-110.

207 J. Stuart Mill, Auguste Comte et le Positivisme, 111.

208 Cf. R. Grau, ‘Henry Thomas Buckle’s Geschichte der Civilisation in England’, in: Der Beweis des Glaubens. Monatschrift zur Begründung und Vertheiding der christlichen Wahrheit für Gebildete 5 (1869), 1-19, 193-208.

209 J. Stuart Mill, Auguste Comte et le Positivisme, 120[v].

210 J. Stuart Mill, Auguste Comte et le Positivisme, 133-212; [Bernhard] Pünjer, ‘August Comte’s „Religion der Menschheit“’, in: Jahrbücher für protestantische Theologie 8 (1882), 385-404; (B. Pünjer, ‘Comte’s “godsdienst der menschheid”’, in: Bibliotheek van Moderne Theologie en Letterkunde 3 (1883), 243-254).

211 [In margine] H. Druskowitz, Moderne Versuche eines Religionsersatzes. Ein philosophischer Essay, Heidelberg 1886.

212 [Inter lineas] die echter na [een] jaar stierf.

213 [In margine] In Frankrijk stond Comte’s gemeente na zijn dood onder Laffitte; ook Sémérie. [In margine] In Engeland is te Londen een gemeente onder Dr. Richard Congreve; in 1878 in twee gesplitst; de andere heeft [sic; DvK] onder Harrison. Dan is er ook nog een groep in Liverpool, Birmingham. [In margine] In Amerika een party onder F.E. Abbot die [in] 1866 stichtte The Free Religious Association, maar [in] 1878 zich terugtrok. Gemeenten te Dorchester, Providence.

165 Auguste Comte, Système de Politique Positive ou Traité de Sociologie, Tome Premier-Tome Quatrième, Paris 1851-1854.

166 Auguste Comte, Synthèse Subjective, ou Système Universel des Conceptions Propres a L’État Normal de L’Humanité, Tome Premier, Contenant le Système de Logique Positive ou Traité de Philosophie Matématique, Paris 1856.

214 [Inter lineas] en = het Katholicisme zonder het Christendom.

215 [In margine] Juan Enrique Lagarrigue, Die Religion der Menschheit nach der Lehre August Comte’s dargestellt, aus dem Spanischen übersetzt von H. Molenaar, Leipzig: R. Uhlig s.a. [1903] (1,50 m.).

216 [Inter lineas] tegelijk gebedsformulier, J. Stuart Mill, Auguste Comte et le Positivisme, 163, voor een Ave en Pater, teken des kruises.

167 L’amour pour principe, l’ordre pour base et le progrès pour but: de liefde als principe, de orde als uitgangspunt (basis) en de vooruitgang als doel.

217 [In margine] Evenals bij Grieken en Rom[einen]; cf. Bibliotheek van Moderne Theologie en Letterkunde 6 (1886), 163[v.], 241.

168 De eerste verwijzing (in de voetnoot) naar Bibliotheek van Moderne Theologie en Letterkunde betreft: M.A.N. Rovers, ‘Leestafel’. Op pag. 165v. gaat het over het boek The Social Philosophy and Religion of Comte van Eduard Cairn. Op pag. 166 vinden we de uitdrukking ‘Grand-Être’. De tweede verwijzing betreft een pagina uit: Lord Acton, ‘George Eliot’. Op pag. 241 gaat het over vergankelijkheid. Het inhoudelijk verband met wat Bavinck schrijft ontgaat me.

218 J. Stuart Mill, Auguste Comte et le Positivisme, 145.

219 [Bernhard] Pünjer, ‘August Comte’s „Religion der Menschheit“’, 395-398.

220 [Bernhard] Pünjer, ‘August Comte’s „Religion der Menschheit“’, 398-402; J. Stuart Mill, Auguste Comte et le Positivisme, 158v.

221 [Inter lineas] humaniteits-, heroën-, genieën-, geleerden- en vrouwencultus.

222 [Inter lineas] cf. katholieke Mariologie.

169 Tussen pagina 72 en 73 van het manuscript bevindt zich een aan ‘Den Hooggel. Heer Prof. Dr. H. Bavinck’ geadresseerde envelop (blijkens het poststempel verzonden te Amsterdam, 30 januari 1897). Bavinck heeft de envelop beschreven met aantekeningen die niets te maken hebben met de the­matiek waarover hij hier schrijft. De envelop bevat een knipsel: ‘The Correpondence of Claudius Clear. The Correspondence of Comte and Mill’ uit The British Weekly, d.d. 1 september 1910.

170 Bavincks bron is: [Bernhard] Pünjer, ‘August Comte’s „Religion der Menschheit“’, in: Jahrbücher für protestantische Theologie 8 (1882), 399.

171 Doorgehaald: ‘De publieke cultus bestaat in 84 feesten per jaar’.

172 Bavincks bron is: [Bernhard] Pünjer, ‘August Comte’s „Religion der Menschheit“’, 400. Bavinck schrijft ‘erzeugen’ – de tekst van Pünjer heeft: ‘zeugen’.

223 [Inter lineas] en achtentwintig dagen. [In margine] De maanden heten: Homerus, Aristoteles, Archimedes, Caesar, Paulus, Charlemagne, Dante, Gutenberg, Descartes, Frederik II, Bichat (†1802). Zo worden ook de weken naar personen genoemd.

224 J. Stuart Mill, Auguste Comte et le Positivisme, 166.

225 J. Stuart Mill, Auguste Comte et le Positivisme, 174-175.

226 J. Stuart Mill, Auguste Comte et le Positivisme, 177.

227 J. Stuart Mill, Auguste Comte et le Positivisme, 178.

173 Vivre pour autrui: leven voor de ander; Amem te plus quam me, nec me nisi propter te: ‘laat mij meer van u houden dan van mezelf en alleen van mezelf omwille van u’ (oorspronkelijk een spreuk uit Thomas a Kempis, De imitatione Christi, IV.5; vertaling overnomen uit: Thomas a Kempis, De navolging van Christus, vertaald door Paul Silverentand, Amsterdam 2007, 109). Bavincks bron is: J. Stuart Mill, Auguste Comte et le Positivisme, 147.

228 J. Stuart Mill, Auguste Comte et le Positivisme, 148.

174 Enivré de morale: dronken van moraal.

229 J. Stuart Mill, Auguste Comte et le Positivisme, 156.

175 Fonctionnaire public: openbaar ambtenaar; subside de la société: subsidie van de maatschappij.

230 J. Stuart Mill, Auguste Comte et le Positivisme, 157.

231 J. Stuart Mill, Auguste Comte et le Positivisme, 179.

232 J. Stuart Mill, Auguste Comte et le Positivisme, 180.

233 J. Stuart Mill, Auguste Comte et le Positivisme, 181.

234 J. Stuart Mill, Auguste Comte et le Positivisme, 184.

235 J. Stuart Mill, Auguste Comte et le Positivisme, 185.

236 J. Stuart Mill, Auguste Comte et le Positivisme, 186.

237 J. Stuart Mill, Auguste Comte et le Positivisme, 187.

238 J. Stuart Mill, Auguste Comte et le Positivisme, 189.

239 Bernhard Pünjer, ‘Der Positivismus in der neueren Philosophie. I. Auguste Comte und die positive Philosophie’, 116-121; Revue des Deux Mondes, p. 856-892 enz. zie vroeger.

176 De verwijzing naar Revue des Deux Mondes heeft betrekking op: E. Vacherot, ‘Les Trois États de l’Esprit humain’, in: Revue des Deux Mondes, Troisième Période, Tome 40 (Juillet-Août 1880), 856-892.

240 [In margine] Wetenschappen zijn geen trappen van één ladder, maar takken van een boom.

177 De opmerking in de marge heeft niet alleen betrekking op punt 1, maar ook op punt 2 en 3. Bavinck schrijft met potlood een accolade om de drie punten.

241 Cf. ook Spencer bij J. Stuart Mill, Auguste Comte et le Positivisme, 36v. en bij J. L’Ange Huet, De methode der positieve filosofie volgens Auguste Comte, 89v.

242 [Inter lineas] voor alwat hem niet bevalt.

243 [In margine] E. de Pressensé, Les Origines. Le Problème de la Connaissance. Le Problème Cosmologique. Le Problème Anthropologique. L’Origine de la Morale et de la Religion, Paris 1883, 71v.

244 Cf. J. Stuart Mill, Auguste Comte et le Positivisme, 70; J. L’Ange Huet, De methode der positieve filosofie volgens Auguste Comte, 271v.

245 J. Stuart Mill, Auguste Comte et le Positivisme, 146-147.

246 [A.] Clavel, La Morale Positive, Paris: Germer Baillière 1873 (gld. 1,65).

247 [In margine] [Friedrich] Jodl, Geschichte der Ethik [in der neueren Philosophie] werd ook in het Ita­liaans vertaald door Francesco Paolo Fulci. Deze voegde er een stuk aan toe over posit[ieve] ethiek in Italië. Dit gedeelte werd vertaald in het Duits: Fr.P. Fulci, Die Ethik des Positivismus in Italien, Stuttgart und Berlin: Cotta 1911 (2 Mk.) Fulci bespreekt vooral Giovanni Domenico Romagno[si] (†18[35]), die hij gelijk stelt met Feuerbach, Mill, Comte. Deze laat ethiek opkomen uit het egoïsme. Liefde tot anderen is middel tot het doel.

178 Zie met betrekking tot de studie van Fulci eerder ook pag. 48, noot g, waar Bavinck een andere pre­sentatie van de studie geeft. Bavinck schrijft nu: Romagnoli (in plaats van Romagnosi); ook noteert hij nu diens sterfjaar verkeerd: 1855 moet 1835 zijn.

248 [A.] Clavel, La Morale Positive, 19.

249 [A.] Clavel, La Morale Positive, 20-24.

250 [A.] Clavel, La Morale Positive, 24-39.

251 [A.] Clavel, La Morale Positive, 29-31.

252 [A.] Clavel, La Morale Positive, 31-39.

253 [A.] Clavel, La Morale Positive, 39-48.

254 [A.] Clavel, La Morale Positive, 46.

255 [A.] Clavel, La Morale Positive, 49-52.

256 [A.] Clavel, La Morale Positive, 48.

179 Les substances, Dieu, esprit, matière: substanties, God, geest, materie.

180 Doorgehaald: ‘wijst’.

181 La volonté humaine, la force dont elle dispose, le sentiment qui la détermine et la prévision des conséquences: de menselijke wil, de kracht waarover hij beschikt, het gevoel dat bepalend is en het voorzien van de consequenties.

257 [A.] Clavel, La Morale Positive, 89-92, cf. 203.

182 L’étude des groupes sociaux et des rapports qui en naissent: de studie van sociale groepen en de verbanden die daaruit voortkomen.

183 N’a aucun sentiment de respect, de dignité et de moralité: heeft geen enkel gevoel van respect, waardigheid en moraliteit.

258 [A.] Clavel, La Morale Positive, 52, 56, 58.

184 Il est à peine supérieur à un loup ou à un chacal: hij is nauwelijks beter dan een wolf of een jakhals.

185 Fait indeniable: onbetwistbaar feit.

259 [A.] Clavel, La Morale Positive, 82.

260 [A.] Clavel, La Morale Positive, 265.

261 [A.] Clavel, La Morale Positive, 280-282.

262 [A.] Clavel, La Morale Positive, 265.

186 Le promoteur du progrès: de bevorderaar van de vooruitgang.

263 [A.] Clavel, La Morale Positive, 82.

264 [A.] Clavel, La Morale Positive, 82, 59, 295.

187 Zij devient l’auteur de la Personne et de ses attributs: zij wordt de auteur/schepper van de Persoon en zijn attributen (karakteristieke eigenschappen).

265 [A.] Clavel, La Morale Positive, 53.

188 In een verschillende société un monstre ou un type de vertu: in een verschillende samenleving een monster of een deugdelijk type.

266 [A.] Clavel, La Morale Positive, 66.

189 Partout la commune est la grande institutrice de l’humanité et la mère du bien social: overal is de gemeenschap onderwijzer van de menselijke natuur en de moeder van het maatschappelijk welzijn.

267 [A.] Clavel, La Morale Positive, 74.

268 [A.] Clavel, La Morale Positive, 57-58.

269 [A.] Clavel, La Morale Positive, 74-76.

270 [A.] Clavel, La Morale Positive, 84.

190 Doorgehaald: ‘overa’.

271 [A.] Clavel, La Morale Positive, 59v.

272 [A.] Clavel, La Morale Positive, 84.

273 [A.] Clavel, La Morale Positive, 71.

274 [A.] Clavel, La Morale Positive, 87, 339.

275 [A.] Clavel, La Morale Positive, 117-161.

276 [A.] Clavel, La Morale Positive, 162-198.

277 [A.] Clavel, La Morale Positive, 199-216.

278 [A.] Clavel, La Morale Positive, 217-236.

279 [A.] Clavel, La Morale Positive, 231v.

280 [A.] Clavel, La Morale Positive, 90, 203.

191 Goed is, ce qui agrandit la vie humaine: goed is dat wat het menselijk leven verheft; kwaad is, ce qui l’amoindrit: kwaad is dat wat het doet slinken (afnemen).

281 [A.] Clavel, La Morale Positive, 53.

192 Prospérité sociale, santé sociale: sociale welvaart, sociale gezondheid (welzijn). De bron voor het begrip ‘santé sociale’ kan zijn: [A.] Clavel, La Morale Positive, Paris 1873, 266.

193 La morale a son origine et sa fin dans les rapports sociaux: de moraal heeft zijn oorsprong en zijn doel in de maatschappelijke betrekkingen. Bavincks bron is: [A.] Clavel, La Morale Positive, 53.

282 [A.] Clavel, La Morale Positive, 53.

194 La loi scientifique: de wetenschappelijke wet.

283 [A.] Clavel, La Morale Positive, 53.

195 Nul ne la repousse s’il n’est idiot: niemand wijst haar (de wetenschappelijke wet) af behalve een idioot.

284 [A.] Clavel, La Morale Positive, 78, 203, 217-218, 221, 223, 231.

285 [A.] Clavel, La Morale Positive, 230.

286 [A.] Clavel, La Morale Positive, 218.

287 [A.] Clavel, La Morale Positive, 53-54, 221, 223.

288 [A.] Clavel, La Morale Positive, 91-92.

289 [A.] Clavel, La Morale Positive, 219v.

290 [A.] Clavel, La Morale Positive, 233.

291 J. Cramer, Christendom en humaniteit, Amsterdam 1871.

196 Vgl. Matteüs 16:26.

197 Vgl. Johannes 11:50.





Please send all questions and comments to Dmytro (Dima) Bintsarovskyi:
dbintsarovskyi@tukampen.nl

x
This website is using cookies. Accept