Herman Bavinck, Filosofische ethiek (ed. Dirk van Keulen) |
|
|
|
|
|
§5. De wet als regel der dankbaarheid 1. Een schepsel is gebonden aan een wet, voor zijn bestaan, ontwikkeling, gang, enz. Er zijn daarom verschillende wetten voor de verschillende soorten van schepselen en leven. Er zijn natuurwetten, die van de zedenwet specifiek onderscheiden zijn (tegen Schleiermacher), want de natuurwet heerst absoluut, en kent geen du sollst. Er zijn rechtswetten, die gelden krachtens bevel der overheid en met macht en dwang kunnen opgelegd en gehandhaafd worden. Er zijn denkwetten, die gelden voor ons verstand in zijn werkzaamheden. Er zijn ook zedelijke wetten, geldende voor de wil, bindende in de consciëntie, tot kenmerk hebbende du sollst. God gaf zulk een wet aan de mens als [H]ij hem schiep naar zijn beeld. Adam leefde vanzelf naar die hem ingeschapen wet, evenals hij zuiver vanzelf dacht naar de ingeschapen denkwet. Maar de zonde bracht verstoring in denken en willen. De mens verloor de spontane, instinctieve kennis der wet. Toch is er door nadenken, enz., nog enige kennis van die zedenwet overgebleven. De lex moralis heet daarom ook wel lex naturae (cf. jus naturae, religio naturalis). Dit |
|
kan in zekere zin, namelijk, 181 a. inzover alle mensen nog enig onderscheid hebben van goed en kwaad en besef hebben van enige verplichtingen, Rom. 1:19-20; b. en er in sommige punten overeenstemming is in die verplichtingen. De wijsbegeerte heeft vele goede regels opgesteld. Maar toch mag uit die naam niet afgeleid, dat elk mens de wet uit zichzelf kan opmaken, dat er in de moraal overeenstemming is tussen alle volken, dat de zedenwet zuiver zou zijn en identisch met Gods wet, aan Adam gegeven. In deze zin is er geen lex naturae, evenmin als een religio naturalis. Er is overal een verbasterd religieus en zedelijk leven met enkele goede elementen erin. 2. Daarom heeft God ook zijn wet weer plechtig aan Israël geopenbaard en afgekondigd. Maar bij de overeenstemming is er groot verschil tussen de wet Gods aan Adam en aan Israël: a. In openbaring. De wet aan Israël is op buitengewone wijze op Horeb geopenbaard, en de tien woorden werden nog door God zelf uitgesproken en geschreven. b. In omvang: de wet aan Adam was zuiver zedenwet. Die aan Israël was zedelijk burgerlijk |
|
ceremonieel. Het woord wet duidt in de Heilige Schrift altijd de ganse Thora aan: de drieërlei onderscheiding is later gemaakt. c. In vorm: de wet aan Adam was algemeen-menselijk en positief. Die aan Israël is meest negatief: gij zult niet, en is gehuld is israëlitische vormen, en geldt voor Israël, bijvoorbeeld [het] opschrift: [I]k ben de Here die u uitgeleid heb, eerste gebod: gij zult u geen andere goden, vierde gebod: gebiedt [de] viering van de zevende dag, vijfde gebod dringt aan opdat ge lang leeft, tiende gebod: begeren noch os, noch ezel, enz. d. In bedoeling: voor Adam was de wet van het werkverbond om het leven te verwerven, voor Israël was ze wet van het genadeverbond, verbonden met ceremoniële wetten, enz.113 3. Jezus handhaaft heel de mozaïsche wet,114/116 ook de ceremoniële en 182 burgerlijke, Mt. 5:23-24,115 23:2-3116 [en] 23, 6:16-18; Mk. 11:16,117 Mt. 17:27, enz., [H]ij is gekomen118 om de wet te vervullen, Mt. 5:17-18. Wel verwerpt Hij de inzettingen der ouden, Mt. 15:9,119 Mk. 7:7, heeft daarom [een] vrijere opvatting120 van de sabbat, Mk. 2:23-28, maar juist om de wet Gods te krachtiger te handhaven, die [H]ij inwendig,121 geestelijk verklaart, |
|
122 Mt. 5, eist daarom een gerechtigheid overvloediger dan de farizeeën, Mt. 5:20, legt op liefde en barmhartigheid123 de nadruk, Mk. 12:28-34, Mt. 7:12, Mt. 9:13, 12:7, Mk. 12:33, Mk. 7:15. Nooit zegt [H]ij dat de wet124 afgeschaft zal worden, dan inzover hij verwoesting van [de] tempel,125 Mk. 13:2, enz., voorspelt. Jezus wil geen afschaffing der wet dan zulk een die uit de ware en volle vervulling vanzelve geboren wordt. De eerste gemeente in Jeruzalem hield zich dan ook aan de mozaïsche wet, blijft in de tempel, Act. 2:46, 3:1, bidt op gezette tijden, [Act.] 10:9, eet niets onreins [Act.] 10:14, cf. 21:20, 22:12. Maar een nieuwere opvatting bereidde zich voor. Stefanus sprak al vrij- 183 er tegen tempel en cultus. [In] Act. 15 worden concessies aan de heidenen gedaan. Petrus leert dat niets onrein is, Act. 10. En daar komt Paulus.126 Zijn standpunt komt hierop neer: a. De wet is Gods wil, heilig, goed, enz., Rom. 2:18, 9:4, 2 Cor. 3:3 [en] 7, Rom. 7:22 [en] 25, etc. b. Maar die wet kan niet rechtvaardigen, Rom. 8:3, prikkelt de begeerte, Rom. 7:7-8, wekt de sluimerende zonde op, |
|
Rom. 7:8-9, 1 Cor. 15:56, bewerkt Gods toorn, Rom. 4:15, Gal. 3:10, vloek en dood, 2 Cor. 3:6, vermeerdert overtreding, Rom. 5:20, Gal. 3:19, en is tussenbeide ingekomen pedagoog, Gal. 3:24.127 c. Doordat Christus einde der wet is, Rom. 10:4, vloek werd, Gal. 3:19, is de gelovige vrij van de wet, staat in de vrijheid, is zoon der vrije, Gal. 4:26v., 5:1, wijl hij de Heilige Geest deelachtig is, de Geest van het kindschap, der vrijheid, Rom. 8:15, 2 Cor. 3:16-17, Gal. 5:18, heeft een andere heer, namelijk Christus, Rom. 7:1, Gal. 2:19. d. Maar die vrijheid des geloofs heft toch de wet niet op, maar bevestigt haar, Rom. 3:31, want haar recht wordt juist in de wandeling naar de Geest vervuld, Rom. 8:4. Immers, die Geest vernieuwt ons, zodra wij onderzoeken wat Gods heilige wil is, Rom. 12:2, Ef. 5:10, Fil. 1:10. En die wil put Paulus nog altijd uit het Oude Testament, waarop hij zich telkens beroept, 1 Cor. 10:11, Rom. 15:4, 1 Cor. 14:34, 2 Cor. 9:9, 1 Cor. 1:31, 2 Cor. 10:17, Gal. 5:14, Rom. 13:8-10. e. De motieven, waarmede Paulus de vervulling der wet aandringt, |
|
zijn: Gods betoonde ontferming, Rom. 12:1, Christus’ voorbeeld, 1 Cor. 1:10, hun duur gekocht zijn, 1 Cor. 6:19, gem[eenschap] met Christus, 1 Cor. 6:15, enz. enz. Saamgevat: de oudtestamentische Thora heeft opgehouden, 184 a. inzover ze leven of gerechtigheid geven kon, Rom. 8:3; b. inzover ze niet meer kan verdoemen, Rom. 8:1, Gal. 3:13; c. inzover ze opvoedingsinstituut was voor Israël, Gal. 3:24. Maar ze is niet afgeschaft, maar is vervuld (Christus het ware pascha, offer, enz.) en wordt vervuld in de gelovigen.128 4. Usus der wet. De protestanten onderscheidden drieërlei usus der wet:129/117 a. Usus politicus. Men achtte de overheid geroepen, om te handhaven de twee tafelen. Dit is maar ten dele waar, voorzover de zonde in daden naar buiten zich openbaart en de rechtsorde stoort. Maar toch toomt en beteugelt de wet de zonde, houdt ze binnen, kweekt burgerlijk eerbaar leven, etc. b. Usus paedagogicus, de wet doet namelijk de zonde kennen, Rom. 3:19-20, 4:15, 5:20, 7:7v., en de straf, 2 Cor. 3:7, |
|
Rom. 4:15, Hebr. 12:29, en drijft zo uit naar Christus, gelijk de ziekte naar de dokter.130 c. Usus didacticus, bij de gelovigen. De wet is voor hen regel der dankbaarheid.131/118 Hierbij is enerzijds te vermijden het nomisme, dat het Evangelie maakt tot nieuwe wet (farizeeën, ebionieten, pelagianen, semi-pelagianen, romanisten, de ethici) en anderzijds het antinomisme (Rom. 3:8, 1 Petr. 2:16, manicheeën, gnostici, paulicianen, katharen, petrobrusianen, wederdopers, hattemisten, hebreeën, geniale119 en politieke antinomisten). De wet blijft voor de gelovige van kracht als regels des levens, openbaring van Gods wil. 185 Deze wet moet nu echter geestelijk opgevat. Dat geschiedde al in het Oude Testament als daar liefde tot God, [de] naaste, Deut. 6:5, Lev. 19:18, Luk. 10:25, wordt voorgeschreven en de profetie juist op het zedelijke, de gezindheid, besnijdenis des harten, enz., aandringt. Jezus verklaart zo de wet in Mt. 5 en 23, 22:37 en Paulus zegt het uitdrukkelijk [in] Rom. 7. Op grond daarvan gaven de gereformeerden deze drie regels aan voor de uitlegging: α. Elk verbod sluit ook in het tegengestelde gebod en |
|
omgekeerd. β. De naam van een zonde of deugd bevat alle verwante of overeenkomstige zonden of ondeugden onder zich: eert uw ouders dus ook liefde, gehoorzaamheid, enz. γ. De uitwendige zonde die genoemd wordt, moet tot in haar diepste oorsprongen (moord bijvoorbeeld in haat) en verste uitbreiding (eert uw ouders – overheid, enz.) nagegaan worden.132/120 Dat is: elk gebod werd beschouwd als een opschrift, etiket boven een uitgebreide groep of afdeling van zonden en deugden.133 Heel de Schrift is dan ook een uitlegging der wet, noemt vele zonden en deugden op die niet met name in de wet genoemd worden, en laat dan voorts ook nog veel aan de verlichte consciëntie der gelovigen over, Col. 1:9, Ef. 5:1, Rom. 12:2, Fil. 4:8. De farizeeërs, de casuïsten, de roomse kerk in de Middeleeuwen wilde[n] alles regelen, maar werkten daarom demoraliserend. De Schrift geeft kompas, geeft beginselen, maar de toepassing verblijve aan de christelijke consciëntie.134 |
|
5. Praecepta en consilia.121 Bij de Stoa vinden we [het] onderscheid van καθήκοντα τέλεια voor de wijzen en καθήκοντα μέσα voor de gewone man.122 De kerk ging allengs onderscheiden tussen praecepta die elk houden moest en consilia (vooral naar 1 Joh. 2:16: vleseslust, ogenlust, hoogmoed; drie: celibaat, Mt. 19:11-12, 1 Cor. 7:7, armoede, Mt. 19:21, 1 Cor. 9:14, gehoorzaamheid, Mt. 16:24, Lk. 14:26, en dan ook nog wel andere tot twaalf 186 toe, bijvoorbeeld Mt. 5:29, vers 39, vers 42, enz.), dus tussen lagere en hogere moraal, leek en monnik, plicht en oververdienste, noodzakelijkheid en vrijheid. Het beroep van Bellarminus op Jes. 56:4, Wijsheid 3:13, Mt. 5 geheel, Mt. 13:8, 19:11, 1 Cor. 7:7v., Mt. 19:21, 1 Cor. 9, Apoc. 14:3-4, kan goed weerlegd.123 En voorts a. God eist ons in zijn wet geheel, totaal, absoluut, Mt. 22:33, er blijft dan niets meer voor onszelf over. b. Zelfs de allerheiligsten hebben nog maar [een] klein beginsel, volbrengen de wet niet, komen dus aan consilia heel niet toe. c. De zedenwet is één voor allen, maar de toepassing verschilt. Ieder moet ze zelf interpreteren. Bijvoorbeeld: doe [de] armen wel. Maar wat en hoeveel ik geven moet, maakt ieder zelf uit. [Een] vermogen weg te geven was voor de rijke jongeling toen en daar een plicht, zo ook celibaat, enz., zijn soms voor sommigen plicht. d. En dan nog Luk. 17:10: alles gedaan hebbende, zijn we onnutte dienstknechten. |
|
6. Adiaphora, het geoorloofde.124/135 Reeds de Stoa erkende zulk een terrein tussen het gebodene en het verbodene in. En kerkvaders, enz., namen dit ook aan. Er zijn godsdienstige en zedelijke adiaphora; over de eerste was strijd onder de lutheranen na 1548, en tussen conformisten en non-conformisten in Engeland (1564), over de laatste tussen piëtisten en orthodoxen. Het geldt het terrein van het spel, de ontspanning, verkwikking, genieting, enz. Veel is niet geboden en niet verboden. Bijvoorbeeld Adam mocht eten van alle bomen, maar moest niet. Ik mag wandelen, roken, wijn drinken, reizen voor genot, een diner houden, luxeartikelen kopen, sierlijk gekleed gaan, schertsen, lachen, enz., dat alles behoort tot de ἐξουσία, ἐλευθερία van de christen. Deze dingen (maar niet alle die men ervoor uitgeeft) zijn in zichzelf indifferent, noch ge-, noch verboden, maar ze zijn niet indifferent in het individu, in [een] concreet geval. Ik moet mij rekenschap geven of ik bijvoorbeeld nu wandelen, slapen, reizen, enz., mag. 7. Collisio officiorum.125 Reeds der oudheid bekend. Clytaemnestra vermoordt haar man 187 Agamemnon; hun zoon Orestes moet zijn vader wreken maar schendt dan [de] piëteit tegen [zijn] moeder. 126 Antigone moet haar broeder136 begraven maar komt zo in strijd met [een] bevel van Kreon. Cicero noemt vele gevallen.137 |
|
De Stoa hield er zich ook druk mee bezig. Voorbeelden: Mt. 22:17v., Luk. 14:3v., 1 Cor. 7:8. Twee schipbreukelingen grijpen een plank, die alleen één houden kan. Een maagd moet [het] geloof verloochenen of zich laten onteren (Lucretia, Theodora bij Corneille).127 Moet moeder of kind in een moeilijke baring opgeofferd? Moet men aan een vervolger zeggen waar iemand is heengevlucht? Moeilijke gevallen, door het geweten uit te maken. Enige algemene regels: plichten jegens God gaan voor die jegens [de] naaste, enz.; als twee plichten derzelfde klasse strijden, gaat de gewichtigste voor, en gaat boven leven. 8. Verdeling der wet.128 Ex. 34:28, Deut. 4:13 noemt ze al de tien woorden. Verdeling in twee tafelen ook bijbels, Mt. 22:37v. Er zijn vooral drie indelingen: a. Die gevonden bij Josephus,138 Philo, Origenes, Griekse kerk, Gereformeerde Kerk, enz. b. Joodse indeling: Ik ben de Heer uw God = eerste gebod; ons eerste en tweede gebod = tweede gebod en het tiende gebod één. c. Augustinus, katholieken, lutheranen; opschrift gelijk. Ons eerste en tweede gebod = het eerste. Ons tiende gebod gesplitst in negende = gij zult niet begeren ’s naasten huis en tiende: niet begeren vrouw, enz. De roomsen en lutheranen hebben dus drie geboden op de eerste en zeven op de tweede tafel (drie en zeven heilige getallen). Gereformeerde indeling is zeker de juiste, eerste en tweede gebod zijn wezenlijk verschillend, het |
|
tiende gebod kan niet gesplitst. De Hervorming behandelde nu de moraal decalogisch, kwam daartoe tegenover Rome, stelde Gods wet tegenover menselijke, kerkelijke inzettingen. Tegenwoordig is dat geheel prijsgegeven, behalve door Hodge,129 door Sartorius.139/130 De Decaloog is zeer geschikt voor kor- 188 te behandeling der moraal in [de] dogmatiek of in [een] catechismus, maar is in een volledige ethiek140 ongeschikt.131 Ook Pictet laat [de] Decaloog al los. Behalve plichten jegens God en [de] naaste worden ook die jegens onszelf opgenomen. Die jegens de naaste worden weer onderverdeeld [in die] jegens gezin, maatschappij, staat, kerk, enz. Ook kan gevraagd of er niet plichten zijn jegens engelen, afgestorvenen, onpersoonlijke creaturen, dieren, planten. Maar hoe men indele: beginsel is één, namelijk liefde, en object is één, namelijk God en al het andere om, door, in God. |
|