Encyclopaedie der heilige Godgeleerdheid. II. Algemeen deel

§ 51. Testimonium Spiritus Sancti.

Het standpunt door onze Reformatoren ingenomen is, 1º. dat het echte geloof een gave Gods, vrucht van een werking des Heiligen Geestes is, en 2º. dat het echte geloof, om met den Heidelberger Catechismus te spreken, allereerst daarin bestaat: „dat ik alles voor waarachtig houde, dat God ons in zijn Woord geopenbaard heeft." Dit nu stemt geheel overeen, met hetgeen het slot der vorige § staande hield. Het echte, niet het historische geloof, is in den zondaar ondenkbaar, zonder dat hij „den Christus en al zijne weldaden" omhelze. Toch is hiermee nog volstrekt niet datgene uitgeput, wat men verstaat onder het testimonium Spiritus Sancti. Dit gaat veel dieper. Al is het toch volkomen concludent, dat wie in den Christus, als God geopenbaard in het vleesch, gelooft, niet tegelijkertijd verwerpen kan het stellig en beslist getuigenis door dien Christus omtrent de Schriftuur des Ouden Verbonds gegeven, toch is en blijft dit bewijs voor de graphische inspiratie altoos een bewijs, dat door conclusie en niet door eigen erkentenis verkregen is. Beide gronden voor het geloof aan de graphische inspiratie moet men dus wel onderscheiden, want al is het geloof, dat op het getuigenis van den Christus rust, meer absoluut van aard, het testimonium Sp. Sancti is, hoewel langzaam rijpend, klaarder en meer in overeenstemming met de vrijheid van Gods kind. Het is er mee als met de lieden uit Sichar, die eerst geloofden op het zeggen der vrouw, en later geloofden op grond van eigen aanschouwing. De schakel tusschen beiden is de auctoritas ecclesiae. Al betwistten toch de Reformatoren te recht de auctoritas imperii, die Rome aan de uitspraak van het kerkelijk instituut toekent, nooit hebben ze daarom de auctoritas dignitatis noch van de Kerk als organisme, noch van de Kerk als instituut ontkend. In den jongsten tijd heeft men hieraan, 509 vooral van ethische zijde, de plooi zoeken te geven, alsof ons geloof aan de Schrift dreef op het geloof der gemeente, in onderscheiding van de autoriteit der Kerk; en metterdaad is hiermee heengeduid op een element, dat waarde bezit en oorspronkelijk te veel is verwaarloosd. Slechts beging men van ethische zijde een onvergeeflijke fout, toen men hierin het dçv moi po stò aanwees, en erger nog, toen men door dit dusgenaamde „geloof der gemeente" tevens beslissen liet, wat men uit de Schrift aannemen, en wat men uit haar inhoud verwerpen zou. Om toch zulk een getuigenis te kunnen afleggen, moest de gemeente een autoritatief orgaan bezitten, d.i. als geïnstitueerd optreden; en zoo zou men op Rome's Ecclesia docet zijn teruggekomen; terwijl, omgekeerd, nu men bedoelde „het geloof der gemeente", gelijk zich dit zonder orgaan uitte, uiteraard alle vastheid ontbrak en voor „het geloof der gemeente" in de plaats trad de opvatting, die A of B van dit „geloof der gemeente" had; iets, wat er dan natuurlijk op neerkwam, dat de fraaie titel van „geloof der gemeente" geroofd werd, voor wat men zelf en in zijn privaten kring voor waar hield. Zoo blijkt, wat zich voordeed als objectieve, vaste basis, niets dan een subjectieve zandgrond te zijn. Waar dan nog bij kwam, dat men aldus „de gemeente" boven den Christus stelde. Immers, waar de Christus in den strengsten zin een graphische inspiratie van het Oude Testament had betuigd, weersprak „de gemeente" hem, verklaarde deze opvatting voor dwaling, en alsnu moest tegenover den Christus geloof gehecht, aan wat niet hij, maar „de gemeente" beleed.

Het ware element daarentegen in deze voorstelling is, dat de Kerk op tweeërlei wijze een schakel vormt tusschen het geloof aan de Schriftinspiratie op het gezag van den Christus, en het geloof aan die inspiratie op grond van het testimonium Spiritus Sancti. Vooreerst toch kan niet ontkend, dat de Kerk een der factoren is, waardoor wie eerst buiten den Christus stond, tot den Christus komt. „Hoe zullen zij in hem gelooven, van welken zij niet gehoord hebben? En hoe zullen zij van hem hooren, zonder een die hun predikt?" (Rom. X : 14). Hoezeer toch de wedergeboorte een daad Gods in het hart van den zondaar is, die, zonder alle instrumenteele hulp, rechtstreeks tot stand komt, toch kan uit dit 510





Please send all questions and comments to Dmytro (Dima) Bintsarovskyi:
dbintsarovskyi@tukampen.nl

x
This website is using cookies. Accept