Herman Bavinck, De Theologie van Prof. Dr. Daniel Chantepie de la Saussaye |
5. Het Woord Gods in Israel |
35 Aan de algemeene openbaring in natuur, geschiedenis en geweten sluit de bijzondere openbaring zich aan. De la Saussaye begon met tusschen beide een wezenlijk onderscheid aan te nemen. De opvatting van den Hoogleeraar Scholten, volgens wien de n"<XDTF4H Gods algemeene openbaring in de natuur, de B@6V8LR4H het inwendig wegnemen was van het deksel, dat ons belette om datgene wat openbaar was waar te nemen, werd krachtig door hem bestreden. Er was wel terdege een objectief zich openbaren en openbaar worden Gods, Christus is door de vleeschwording openbaar geworden; Scholten's openbaringsbegrip is in den grond rationalistisch en vernietigt heel de openbaring. Maar langzamerhand begint De la Saussaye dat begrip zelf te verzwakken. Reeds in zijn Openbaren Brief aan Prof. Scholten zegt hij, dat tusschen het vroegere openbaringsbegrip en dat van Scholten, tusschen het supranaturalistische en het rationalistische eene Vermittelung, eene hoogere synthese mogelijk is. En deze moet gezocht worden in een psychologischen grondslag voor de openbaring, waar men vroeger in het geheel zich niet 36 om bekommerde, in het opsporen van de vatbaarheid des menschen om de openbaring te ontvangen 1. Spoedig volgt dan de sterke bestrijding van het oude openbaringsbegrip. Openbaring is niet, gelijk orthodoxen en conservatieve liberalen, supranaturalisten en rationalisten ze in wezenlijk heidenschen zin opvatten, mededeeling van leer, van woorden aan den mensch, van bovennatuurlijke waarheden en onwaarneembare feiten. Dat is een deistische, abstract-supranaturalistische voorstelling. Maar openbaring draagt een ethisch karakter. Zij bestaat daarin, dat God zichzelven, zijn eigen wezen openbaart en dus ook het wezen der dingen, zoodat de mensch God erkennen kan en Hem niet erkennend, ongehoorzaam en dus schuldig is. En wel openbaart God zich objectief in den makrokosmos in eene opvolgende reeks van feiten en toestanden (n"<XDTF4H), waaruit zijn wezen kenbaar en het doel zijner wereldregeering bereikt wordt; en subjectief in den mikrokosmos in een werk Gods in den mensch (B@6V8LR4H). Zij is dus eene vereeniging van deze twee kenmerken: uitwendige mededeeling van en inwendige toebereiding voor de waarheid. Ze is daarom geen leer over God, maar een spreken van God zelven tot en in den mensch en heet dus terecht Woord Gods. De benaming Woord Gods mag hier dus niet in den gewonen zin opgevat worden voor iets, dat aan de menschen gegeven en tot hen gesproken wordt, duidt ook niet aan de H. Schrift; maar het Woord Gods is bij De la Saussaye de grond der wereld, het beginsel der schepping, de inwerking Gods in het geschapene, zoo buiten als in den mensch, de theistische, ethische immanentie 2. Element van de openbaring zijn de wonderen. Hun vroeger apologetisch karakter hebben deze verloren. De openbaring te bouwen op wonder en profetie, doet deze hun beteekenis 37 verliezen, maakt ze tot geisoleerde en overbodige elementen in het godsdienstig stelsel, en leidt daarom tot loochening ervan. De ware methode tot handhaving der wonderen is, om in hen te erkennen een wezenlijk element der openbaring; om niet het Christendom door het wonder, maar het wonder door het Christendom te laten rechtvaardigen; om antwoord te zoeken op de vraag, of het geloof aan wonderen een heterogeen element is in het christelijk leven dan wel een integreerend deel ervan uitmaakt. Hoofdvraag is dus bij de wonderen, of ze religieuse beteekenis hebben dan wel of le surnaturel le surdivin is. Het onderscheid van wonderen en natuurlijke gebeurtenissen is vrucht der latere dogmatiek, vreemd aan de israelietische levensbeschouwing, voor welke alles wonder is, daad van Gods vrijmacht en wil. Ze zijn ook eigenlijk geen verbreking maar openbaring van de eeuwige wereldorde, bewijzen van de verzoening van hemel en aarde, inwerking van de zedelijke machten der toekomende wereld in deze, teekenen van verlossing en verheerlijking eener in zichzelve onvolkomene en kranke natuur. De mogelijkheid der wonderen ligt daarin, dat Gods scheppende kracht zich actueel openbaart in den tijd; zij zelve zijn niets anders dan het inbrengen in het geschapene van nieuwe levenskiemen, elementen, die zich aan het bestaande harmonisch aansluiten en deel der natuur worden; en in dezen zin heeten zij *L<V:g4H 3. De openbaring, waarin het wonder als wezenlijk element is opgenomen, staat alzoo in het nauwste verband met de niet physische maar ethische inwoning Gods of van den Logos in het geschapene, zoowel in als buiten den mensch. Wijl die ethische immanentie Gods niet overal in alle schepselen op dezelfde wijze, maar in de verschillende creaturen in verschillende mate en wijze 38 aanwezig is, zijn er ook graden en trappen in de openbaring. De openbaring doorloopt een ontwikkelingsproces. De Gereformeerde Theologen, die deze ontwikkeling wel voorstelden als eene samenhangende reeks van daden Gods (inzonderheid de foederaaltheologen), trachtten dat proces toch niet psychologisch te verklaren en historisch te rechtvaardigen, en vergaten het tevens voor te stellen als een daarmede overeenkomenden samenhang van menschelijke toestanden 4. Nu heeft God zich geopenbaard aan alle volken in natuur en geweten. Bovendien is de heilsbelofte allen medegegeven, Israels geschiedenis wortelt in die der menschheid. Het Godsrijk is eerst particularistisch geworden door de zonde des volks, de belofte concentreerde zich in een uitverkoren geslacht. Uitverkoren is Israel niet ten koste maar ten bate en ten zegen der volken; zijne bestemming was, om een licht en verlossing der Heidenen te wezen. Uitverkoren heet het, niet om zijn eigen aard of om eenig soortelijk verschil met of willekeurigen voorrang boven andere volken, maar omdat het de idee van den godsdienst het zuiverst heeft bewaard en ontwikkeld 5. Eerst verzette zich De la Saussaye nog met alle kracht tegen de naturalistische poging, om Israel uit een eigenaardigen godsdienstigen aanleg der Semieten te verklaren. Het meest geestelijke in den mensch kan niet uit de natuur, maar moet uit den Geest, dat is uit God, worden afgeleid. De geschiedenis van Israel zelf en van alle andere Semietische volken weerspreekt die verklaring ten sterkste. Het woord, dat uit Israel is uitgegaan, was niet zijn woord, maar het Woord Gods. Als volk is Israel schepping van Gods almacht; het is zelf het groote wonder der geschiedenis, de grondslag waarop de bijzondere wonderen in zijne geschiedenis moeten worden gehandhaafd 6. Maar allengs wordt de oppositie tegen deze naturalistische 39 verklaring zwakker. Tusschen Israel en de andere volken bestond geen volstrekte tegenstelling. Israel met zijn godsdienst, met zijn verwachten en gekomen Messias staat evenmin in zijn leven als in zijn oorsprong geisoleerd in de menschheid. Er zijn veelvuldige analogieen gevonden tusschen het leven Israels en dat zijner stamverwanten en voorvaderen. Israels godsdienst was reeds eene ontwikkeling van voorafgaande godsdienstvormen en het israelietisch monotheisme is niet zulk een geisoleerd of plotseling geboren verschijnsel in de oudheid, als waarvoor het dikwerf gehouden is. Wanneer de christelijke, d.i. de voltooid israelietische godsdienst de universeele is, dan moet alwat godsdienst is in de menschheid op eene of andere wijze met dien godsdienst samenhangen. En zoo wordt feitelijk het onderscheid tusschen Israel en de volken geheel uitgewischt in deze uitspraak: Niet dit is het probleem, dat wij in de geschiedenis der oudheid een volk aantreffen, dat het volk van den godsdienst mag genoemd worden, waarin zich de idee van den godsdienst het zuiverst heeft bewaard en ontwikkeld, en uit welks schoot daarom de universeele godsdienst kon geboren worden. Veeleer ontstaat de vraag, hoe die idee bij andere volken is kunnen te loor gaan, schoon hunne eigene overleveringen het oorspronkelijk bestaan daarvan aanwijzen en waarom zij zelfs te midden van het volk, waarin zij leefde, met zoo aanhoudende tegenkanting heeft moeten worstelen en slechts in enkele uitnemende geesten en door hunnen invloed bewaard is gebleven. Het groote probleem is het bestaan zelf van den godsdienst 7. De eigenaardigheid van Israels godsdienst bestaat nu daarin, dat hij echt menschelijk is en dus ook in zijne vervulling kon worden de godsdienst der Heidenen. De Israelieten, die in de geschiedenis optreden, zijn menschen met eene zelfde gemoedswereld als bij ons en bij de Heidenen, maar hier door den levenden God opgewekt. Met hunne 40 bovennatuurlijke geschiedenis zijn zij toch geheel natuurlijk, zoodat wij onze eigene menschelijke natuur in hen terugvinden. Wat bidden is, dat bidden menschelijk is, ja de hoogste openbaring der menschelijke natuur, dat leert ons de geloofstaal en de geloofservaring der israelietische vromen 8. Daarom zijn de godsdiensten der volken voorbereidingen van dien van Israel en deze laatste ontwikkeling van gene. Nader kan dit op deze wijze worden aangetoond. In het geweten, dat de openbaring is van de werkzaamheid des H. Geestes in de wereld, lag opgesloten een gevoel van angst en wrevel, wijl de mensch Gods wet volbrengen moet, die hij echter niet zuiver kennen kan; maar liet zich tevens eene stem hooren van geloof en hope. Beide elementen des gewetens zijn nu in Israel tot ontwikkeling gekomen in zijne wet en profetie 9. De wet, welke Israel heeft, onderstelt een persoonlijk God, die zich geopenbaard heeft, die, van de natuur onderscheiden, boven haar staat en tevens de God is der menschenwereld, ze als Rechter regeerend naar de objectieve zedewet. Die wet houdt aan Israel het ideaal voor, om heilig te zijn als God en zijn lof te verkondigen, hetwelk de grond is van zijn volksbestaan en het beginsel zijner nationaliteit. Maar hoe nationaal die wet ook zij, zij is toch, om het algemeen menschelijk karakter van het ideaal dat zij stelt, voor alle volken geldig 10. Enevenzoo is het andere element des gewetens vervuld in Israels profetie. Alleen moet deze niet opgevat worden als eene geschiedenis, als eene historische beschrijving van nog niet gebeurde zaken, wat eene werktuiglijke, fatalistische, heidensche beschouwing ware en de wording der profetie onverklaard liet. Maar de profetie is een inzien in de geestelijke beteekenis en den eeuwigen grond der typen, waarin God historisch zich openbaart en daardoor is zij juist een gezicht der toekomst. Zij is symbolische 41 beschrijving van den geestelijken strijd, die in de wereld plaats vindt en eens eindigt met de oprichting van het Godsrijk. Psychologisch, uit den zedelijken toestand der profeten, en historische, uit den toestand der maatschappij, die hen omgeeft, moet daarom de profetie worden verklaard. En ook die profeten staan wederom niet geisoleerd op zichzelven, maar Israel zelf is het volk der profetie, en zijn gansche geschiedenis en Schrift is profetisch. Het profetisme is dus eene plant, op den geestelijken bodem van Israels nationaliteit inheemsch, zich ontwikkelend uit het ideale karakter der wet. De profeten waren alleen mannen, in wie de geest van den wetgever, het ideaal der wet leefde, die Israels roeping verstonden, in wie Gods Woord ten volle werd des menschen woord, wijl de H. Geest juist 's menschen geest ontbindt, zijn oog ontsluit, zijn tong ontboeit. En al is de profetie ook vreemd op Israels bodem in dien zin, dat ze uit het verduisterde Godsbewustzijn des zondigen menschen niet kon ontstaan; al kan ze daarom door de naturalisten niet worden verklaard; toch zijn er analogieën van haar ook bij andere volken. Haar historiographie is verwant aan die der groote geschiedschrijvers van vroegeren en lateren tijd; geest en natuur staan niet vijandig tegenover elkaar. Ja, de profetie is in Israel ontstaan op den bodem der algemeen menschelijke conscientie; de profetische stem des gewetens is in Israel geworden tot een klaren, doordringenden, alles beheerschenden grondtoon; heeft in de oudtestamentische profetie haar meest volkomene en zuivere uitdrukking gevonden 11. Alzoo is Israel het volk van den godsdienst, de godsdienstige genius der menschheid, in wiens wetgeving en profetie de sleutel ligt van alle raadselen der menschheid, van het zoeken en niet vinden en toch niet vertwijfelen der heidenwereld, van het diepe lijden en de niet te min onsterfelijke 42 hoop in de heidensche godsdiensten. In één woord: de idee van den godsdienst is in Israel 't zuiverst bewaard en ontwikkeld; het Woord Gods in Israel is de meest ontwikkelde openbaring van dat woord, dat in de conscientiën der menschen gesproken, door de zonde onderdrukt, desniettemin het licht der menschheid gebleven is en dat in Israel zijne zuiverste en volkomenste uitdrukking heeft gevonden, totdat het zelf vleesch is geworden 12. 1 Ernst en Vrede I 216 III 10. Openb. Brief aan Dr. J.H. Scholten 11 v. 2 De Toekomst 137, 190. De Plaats der Theol. wetenschap enz. 26. Prot. Bijdr. I 425, 426. II 25, 26, 430 v. V 123, 129 v. 3 Ernst en Vrede V 134. De Nood der Kerk 37. Een woord van toelichting naar aanleiding der recensie van A. Pierson over de inaugureele oratie van J.J. Doedes. La Crise Relig. 177, 195. Astié 144. Leven en Rigting 23, 86, 88. Prot. Bijdr. V. 123, 244. 4 Ernst en Vrede VI 322, 323. Prot. Bijdr. V 131. 5 Leven en Rigting 92. Prot. Bijdr. II 433. 6 Leven en Rigting 93 v. De Toekomst 11 v. 35 v. 7 Prot. Bijdr. II 430-434. 8 Leven en Rigting 84-96. 9 Leerredenen over het Evangelie van Johannes, 87. 10 Leven en Rigting 86 v. De Toekomst 33 v. 11 Ernst en Vrede I 439. V 244 v. Bijbelstudiën I Bijblad 90 v. Gedachten 95. Leven en Rigting 84 v. 96. De Toekomst 35 v. 50, 140. 12 Leven en Rigting 86, 93, 94. Prot. Bijdr. II 433. |
Please send all questions and comments to Dmytro (Dima) Bintsarovskyi:
dbintsarovskyi@tukampen.nl