Encyclopaedie der heilige Godgeleerdheid. II. Algemeen deel

§ 39. Het principium speciale en het geschreven woord.

De necessitas S. Scripturae rust alzoo: 1º. op de noodzakelijkheid, dat er een principium speciale ga werken, voor zooveel de werking van het principium naturale verslapt of gestoord is; en 2º. op de noodzakelijkheid, dat ook dit principium speciale zich niet atomistisch tot het individu richte, maar organisch gericht zij op het menschelijk geslacht. Uit deze beide overwegingen echter vloeit wel voort, dat er een hulp-principium noodig is, en dat er een openbaring aan de menschheid als zoodanig (d.i. tþ kçsmû) worde gegeven, maar zonder meer volgt hieruit nog niet, dat „dit speciale Woord van God tot de wereld" den vorm moet aannemen van het geschreven woord. Het is daarom noodig, dat we ook in het eigenaardig karakter van het geschreven woord indringen, en ons afvragen, waarom de speciale Openbaring van God aan den kosmos juist dezen vorm behoefde.

En dan sta op den voorgrond, dat aan het geschreven woord, in vergelijking met het gesproken woord, het vierledig karakter van het duurzame, het katholieke, het vaste en het onvervalschte toekomt. Vier eigenschappen, waarvan de eerste twee iets van een goddelijk stempel op ons menschelijk woord drukken, en de beide laatste een correctief tegen het gebrekkige van onzen zondigen toestand vormen.

Schrift is op zichzelf niets dan een hulpmiddel. Ware de kracht 360 van ons geheugen niet beperkt en ont vermogen tot meedeeling algemeen, zoo zou nooit de behoefte aan schrift zijn opgekomen. Besef van klein geheugen en ons beperkt vermogen van mondelinge mededeeling, versterkt door de behoefte, om het gesprokene of afgesprokene tegen vervalsching te bewaren, heeft in tal van gradatiën eerst het teekenschrift, toen het beeldschrift, voorts het woordschrift, daarna het lettergrepenschrift, en ten slotte het alphabetisch letterschrift in het leven geroepen. Vandaar, dat het bijna geheel een conventioneel en willekeurig karakter draagt. Slechts als zuiver beeldschrift ontkwam het aan dit conventioneele, edoch op beding van afbeelding in plaats van schrift te zijn. Schrift in den eigenlijken zin des woords poogt het somatische deel van onze menschelijke taal zoo te photographeeren, dat bij het zien dezer gephotographeerde teekens de eene mensch psychisch versta, wat er psychisch in den ander omging, of uitging van zijne lippen. Schrift poogt hetzelfde te doen, wat de phonograaf doet, maar door niet aan den klank, doch aan de stemvormen te hechten. Als we ons laten photographeeren, is het ons eigen gelaat, dat met behulp van het licht zijn conterfeitsel op de collodionplaat teekent. Kon zoo nu ook onze menschelijke stem zichzelve rechtstreeks in al haar buigingen op het papier afteekenen, zoo zouden we het absolute en organische schrift bezitten. Nu dit, althans dusver, nog niet kan, moeten we ons met het conventioneele schrift behelpen, dat niet door de stem zelve wordt voortgebracht, maar door onzen denkenden geest. Het is onze denkende geest, die het geluid en de buiging van de stem, in verband met de buiging der zichtbare spraakorganen, bespiedt, en nu hetzij die stemactie zelve, hetzij den inhoud van die stemactie, op zulk eene wijze door teekens aanduidt, dateen ander, deze teekenen ziende, dezelfde stembuiging kan te weeg brengen en daaraan gelijken inhoud geven. De vraag, of ook bij onzondige ontwikkeling het schrift hetzelfde verloop zou hebben gehad, is voor beantwoording niet vatbaar, maar wel is het duidelijk, dat er ook alsdan iets soortgelijks zou gekomen zijn. Ook dan toch zou het geheugen beperkt van aard zijn geweest en behoefte aan mededeeling bij het besef van afstand ontstaan zijn. 361 Slechts voor het rijk der heerlijkheid kan de vraag rijzen, of in dien verhoogden toestand van ons geestesleven, en bij zijn rijkere organen, al zulk hulpmiddel niet zal wegvallen. Op zichzelf kunt ge dus niet zeggen, dat het schrift een behoefte is, die eerst ten gevolge van de zonde is opgekomen; al is zeer zeker, gelijk bij de twee laatste der vier genoemde karaktertrekken blijken zal, de behoefte aan schrift door de zonde alleszins versterkt.

Wat nu aangaat den eersten karaktertrek, zoo springt het in het oog, dat het schrift allereerst aan het gesprokene woord zijn vluchtigheid ontneemt. Het „verba volant, scripta manent." Onze stem schept wel woorden, maar mist het vermogen, om ze vast te houden. Het ééne woord drijft het andere voort. Hierdoor draagt het gesprokene woord het karakter van het voorbijgaande en wisselende, het merk van onze vergankelijkheid. Het komt, om te gaan, en derft het vermogen, om zichzelf te mainteneeren. Het is een p€nta ¿e² ka± oÇdšn m™nei in den droefsten zin. En zelfs, waar men er thans door den phonograaf in geslaagd is, het vloeiende woord te laten stollen en straks weer vloeibaar te maken, geeft dit hoogstens ééne repetitie van het gesprokene of gezongene, zonder meer. Maar juist aan dit gebrek komt de machtige uitvinding van het menschelijke schrift nu te gemoet. Immers, door het schrift in zijn tegenwoordige volmaking is het gedachte of gesprokene woord verheven boven de vergankelijkheid. Het wordt uit den stroom van den tijd uitgelicht en op den oever geworpen, om daar vastheid van vorm aan te nemen, en na verloop van eeuwen nog altoos denzelfden dienst te doen, dien het terstond na zijn eerste voortbrenging deed. De correspondentie, die door een fellah in een vergeten plek van Egypte ontdekt is, en ons de gedachtenwisseling tusschen de toenmalige Oostersche vorsten met het hof van Egypte voorlegt, spreekt thans nog even punctueel als voor ruim 3000 jaren; en ware door Adam, na zijn val in zonde, op gelijke wijze de eerste bittere gewaarwording zijner ziel neergeschreven, zoo zou tot in de fijnste, kleinste trekken toe ons hart nog kunnen meevoelen, wat in Adam zooveel duizend jaren vroeger omging. Het schrift is metterdaad de menschelijke gedachte, losgemaakt van het proces 362 van den tijd. Door het schrift nadert de menschelijke gedachte het eeuwige, het duurzame, het blijvende, en drukt zich tot op zekere hoogte een goddelijk stempel op. Het is dan ook opmerkelijk, hoe in de Heilige Schrift het duurzame en blijvende van Gods gedachten wordt uitgedrukt door het beeld van het Boek des levens, het Boek met de zeven zegelen enz. Doch er is meer. Waar de menschelijke gedachte, dank zij het schrift, eenigszins het eeuwige nadert, beantwoordt ze anderzijds eerst door het schrift aan den eisch, dien de eenheid van ons menschelijk geslacht stelt. Immers, niet heel het menschelijk geslacht leeft op eenmaal op aarde. Het verschijnt op aarde in een opeenvolging van geslachten, waarvan het ééne komt, en het andere wegsterft. Ontbreekt dus het middel, om de gedachte van het ééne geslacht voor het andere te perpetueeren, dan wordt het een aphoristisch denken, en de eenheid van het m enschelijk bewustzijn komt in heel ons geslacht niet tot stand. De traditie mocht daaraan te hulp komen, zoolang die gedachten nog weinige waren en een minder gecompliceerd karakter droegen, en de gebonden vorm der poëzie mocht hulpe bieden, zoolang die gedachten nog meer den beeldvorm kozen, toch zou er van eenheid voor ons menschelijk bewustzijn in den loop der eeuwen geen sprake zijn gebleven, als Aristoteles zijn woord aan het geheugen had moeten toevertrouwen, of Plato zijn ideeënschat aan de geheugenpoëzie. Zoo heeft het schrift alleen de mogelijkheid geschapen, om de menschelijke gedachte op te vangen, te laten stollen en van eeuw op eeuw over te dragen, en alzoo in de continuïteit der geslachten de eenheid van ons menschelijk bewustzijn te handhaven. Is nu de speciale openbaring Gods bestemd, niet voor dat ééne geslacht, waaraan zeker deel der openbaring te beurt viel, maar voor den kçsmov, en dus voor het geslacht van alle eeuwen, totdat het einde komt, zoo spreekt het van zelf, dat deze speciale openbaring den vorm der Schriftuur wel moest aannemen. Alleen dank zij dien Schriftuurlijken vorm, kon het een openbaring aan ons geslacht als geheel zijn.

In verband hiermee staat de tweede karaktertrek, dien we aanstipten: het schrift is katholiek, d.w.z. algemeen in dien zin, 363 dat het, noch plaatselijk noch nationaal gebonden, de beperktheid van het plaatselijke overwint. Zelfs de sterkste stentorstem brengt een enkel gesproken woord niet over een afstand van één kilometer, en bij breedere gedachtenuiting niet over één tiende daarvan; maar zóó is het woord niet op schrift gebracht, of er is geen afstand, die het tegenhoudt of breekt in zijn kracht. Het geschreven woord doet de reis om de wereld. Wie spreekt, kan zijn gedachte hoogstens aan 10.000 personen tegelijk mededeelen, wie schrijft, aan tien millioenen en meer. In het mysterie van het schrift ligt alzoo het wonderlijke vermogen, om tegelijkertijd de twee machtige beperkingen van onze menschelijke existentie, die van tijd én plaats, te overwinnen. Een belangrijke verklaring door Asquith in het Engelsche parlement na zonsondergang uitgesproken, is, eer de zon weer opgaat, hier en over zee, tot ver in Amerika, reeds gedrukt en in millioenen afdrukken onder de menigte verspreid. De dislocatie is niet minder dan de tijd een machtige factor, die het eenheidsleven van ons geslacht tegenhoudt. In oude dagen, toen deze dislocatie nog door geen snellere gemeenschapsmiddelen verzacht was in haar fatale uitwerking, leefde even deswege het besef van saamhoorigheid der volkeren, en daarmee het algemeen menschelijk besef, nog zoo uiterst zelden op; en het is eerst, dank zij deze versnelde middelen van gemeenschap, die het effect van het geschreven woord nog kwamen verhoogen, dat thans een internationaal gemeenschapsgevoel de natiën heeft aangegrepen, en een besef van organische eenheid in alle geledingen van ons menschelijk geslacht doordringt. Ligt nu, gelijk we aantoonden, tè mustÐrion van de Openbaring juist daarin, dat ons geslacht, gelijk het uit éénen bloede geschapen is, ook eenmaal als één sòma onder Christus als zijn kefalÐ in het rijk der heerlijkheid zal bloeien, dan behoeft het geen nadere aanwijzing, hoe deze katholieke karaktertrek van het schrift geheel strookt met het katholiek karakter der geheele Openbaring en het katholiek karakter der Kerk. Gelijk het schrift de gedachte vrijmaakt van alle plaatselijke gebondenheid, zoo wil ook de speciale Openbaring, van allen localen en nationalen band ontslagen, het menschelijk geslacht als organisch geheel in 364 heel de wereld zoeken. God heeft niet individuen noch natiën lief, maar oÅtwv ×g€pjse tèn kçsmon. Eerst dank zij het schrift kon derhalve de speciale Openbaring haar doel bereiken; en naarmate de ontwikkeling van 's menschen bewustzijn hoogere eischen stelde, is eerst de boekdrukkunst en daarna de snellere communicatie deze dispergeerende kracht van het schrift komen verhoogen. Zoo is dus het schrift het middel, om de gedachte te perpetueeren en tegelijk te dispergeeren, d.i. om haar in den rijksten zin algemeen te maken, en onder ieders bereik te brengen. Het schrift leent aan de gedachte vleugelen. Het heft afstand van tijd en plaats op, en drukt daardoor op de gedachte het stempel van het eeuwige én van het overaltegenwoordige. Voor zoover de menschelijke gedachte formeel het goddelijke nabij kan komen, dankt ze dien hoogeren adel eerst aan het schrift. En het is dan ook uit deze oorzaak, dat, waar goddelijke gedachten zich het kleed van het menschelijk woord laten welgevallen, de Schriftuur alleen de vorm is, waarin ze kunnen rusten.

Doch ook hiermee is de uitnemendheid der Schriftuur als zoodanig nog lang niet ten volle in het licht gesteld, en daarom wezen we nog op de twee andere karaktertrekken van vastheid en onvervalschtheid, die optreden, om het woord der gedachte te beveiligen tegen de schade, waarmee het door de gevolgen der zonde wordt bedreigd. Bij wat door de traditie tot ons komt hebben we volstrekt niet enkel te worstelen met de beperktheid van het menschelijk geheugen, waardoor, o, zooveel te loorgaat in vergetelheid, afbrokkelt en ongaaf wordt, maar schier meer nog met haar veelvormigheid en onbetrouwbaarheid; en het is tegen deze beide gevaren, dat het gesproken woord een schild ontvangt in de vastheid en juistheid van het geschreven of gedrukte woord.

Alle religieus besef heeft uit zijn aard behoefte aan vastheid. Zoolang het goddelijke zich nog alleen in den wisselenden stroom van het menschelijke afspiegelt, grijpt het niet aan, wijl juist dit wisselende en verschuivende met de idee van het Goddelijk-majestueuze in strijd is. Het „quod ubique, quod semper" moge door Rome, op grond van hiërarchische nevenbedoeling, te ver zijn 365 gedreven, toch heeft de oudheid dáárom op religieus gebied zooveel op het nieuwe en altoos wisselende vooruit, omdat het oude den indruk maakt van het vaste en in zichzelf gegronde. Voor zoover nu 's menschen zondige geest tegen de Goddelijke Openbaring inwoelt, zal hij er altoos op uit zijn, juist dat vaste te breken. Vandaar in de traditie de schadelijke veelvormigheid. Een kleine vrijheid, die elk opvolgend overbrenger zich veroorlooft, brengt te weeg, dat na verloop van twee, drie eeuwen de traditie reeds geheel uit de voegen harer vastheid is gerukt. Dit nu moge onbewust of opzettelijk geschieden, maar in elk geval breekt het de kracht der werking van de overgeleverde Openbaring. Men ziet dit aan de onbeschreven traditie, die, uit het paradijs onder alle volken uitgegaan, zoo bijna onherkenbaar werd; men ziet dit aan de eerst later beschreven traditiën in de apocriefe evangeliën; men ziet dit aan de uiteenloopende kracht der traditie in de Oostersche en Westersche kerken. Het is ditzelfde inwoelen tegen de vastheid der waarheid, dat thans weer uitkomt in het verzet tegen elken confessioneelen band, en niet minder in het luid protest juist tegen het schriftuurlijk karakter der Openbaring, en dat nog wel in een tijd, die overigens voor heel de Cultuur juist op het schriftuurlijke zulk een nadruk legt. Omgekeerd ziet men aan de heilige boeken, die elke hooger ontwikkelde religievorm in Indië, China, bij de Perzen en onder den Islam enz. zich schiep, hoe de vrome zin, die uit het altoos wisselende naar vastheid van basis zoekt, het schrift, zoodra het gevonden is, als verweermiddel tegen de vernielende kracht van het individueele en veelvormige aanwendt. Wat Paulus aan de kerk van Philippi schreef: e¸v ë ›fq€samen, tþ aÇtþ stoice²n, is onveranderlijke grondtrek van alle religie, die niet ondergaat in individueele wijsheid of dweperij, maar organisch op ons menschelijk leven als zoodanig wil inwerken. En overmits nu alleen het schrift, en in nog sterker zin de druk, in staat is, om aan de Goddelijke gedachten, die ons geopenbaard worden, dien vasten vorm te waarborgen, is het niet toevallig, maar was het noodzakelijk, dat de speciale Openbaring niet in den vorm der mondelinge overlevering, maar in den vorm der Schriftuur tot ons kwam. 366

Hiermee hangt dan saam de onvervalschtheid, die ons eveneens, onder zondige menschen, alleen, en dat nog slechts in betrekkelijken zin, door het schrift kan gewaarborgd worden. Immers, naardien de Goddelijke Openbaring tegen den zin en de neiging van den zondaar ingaat, kon de zondige neiging niet uitblijven, om die Openbaring anders voor te stellen, dan ze gegeven is. Niet enkel vergeetachtigheid en individualisme bedreigde de zuiverheid der traditie, maar ook de rechtstreeksche poging tot opzettelijke wijziging van het geopenbaarde naar eigen zin en behoefte; iets, waar men psychologisch te eerder toekomt, als men zelf de Openbaring alleen door traditie kent, en dus recht meent te hebben, om haar zekerheid te wantrouwen. Men begint dan met de vraag, of de Openbaring ook niet anders kon geweest zijn, en eindigt met zelf te gelooven, dat ze anders was. Den zekersten waarborg nu tegen deze vervalsching zouden we bezeten hebben, bijaldien reeds van den eersten aanvang der Openbaring de boekdrukkunst in haar tegenwoordige volkomenheid had bestaan. Indien het destijds gesprokene stenographisch opgeteekend en terstond in duizenden bij duizenden exemplaren door den druk verspreid ware geworden, zou men in veel hooger zin dan thans zekerheid hebben erlangd voor de authenticiteit van het overgeleverde. Nu echter de druk een verscherping van het schrift is, die destijds nog niet bestond, kon alleen het handschrift tegen vervalsching waken. En al moet toegestemd, dat deze waarborg een verre van absolute is, toch staat het vast, dat de geschrevene boven de mondelinge traditie een voorkeur bezit, die elke vergelijking tart, en dat alzoo de Goddelijke Openbaring, om in zoo min mogelijk vervalschten vorm tot ons te komen, schriftuurlijk zijn moest.

Voor wie acht, dat wel de Openbaring van God kwam, maar het schrift door menschen is uitgevonden, is het verband tusschen die Openbaring en haar schriftuurlijken vorm natuurlijk bloot accidenteel. Wie daarentegen inziet en belijdt, dat ook het schrift wel een menschelijke vinding is, maar die God voor ons uitgedacht en te zijner tijd ons heeft doen vinden, die zal met ons tot de conclusie komen, dat ook de Goddelijke Openbaring in zijn hoog bestel op het schrift, en het schrift op de Openbaring is 367 aangelegd. Wij voor ons aarzelen dan ook niet te verklaren, dat het menschelijk schrift in de Schriftuur haar hoogste bestemming bereikt heeft, gelijk de drukkunst geen hooger doel kan bereiken, dan dat ze Gods Woord onder alle natiën en volken brenge, en in die natiën onder ieders individueel bereik stelle. Iets, waaraan tevens nog een ander, niet minder belangrijk geestelijk voordeel verbonden is, in zooverre de Openbaring in druk (en ten deele reeds in schrift) vrijmaakt van menschen en bindt aan God. Zoolang toch de openbaring alleen door mondelinge traditie kon worden voortgeplant, was en bleef de groote menigte altoos afhankelijk van een priesterorde of hiërarchie, die haar de kennisse van deze Openbaring toebracht. Er stond zoo nog altoos een mensch tusschen God en ons. Het is daarom volkomen natuurlijk dat de Roomsche hiërarchie de verspreiding van de gedrukte Schriftuur niet bevordert, eer tegenwerkt. Maar ons voegt het, dan ook, juist in omgekeerden zin, te belijden, dat de Goddelijke Openbaring, om rechtstreeks de geroepenen ten leven te bereiken, den schriftuurlijken vorm moest aannemen, en eerst door het gedrukte schrift haar volle werking erlangde.






Please send all questions and comments to Dmytro (Dima) Bintsarovskyi:
dbintsarovskyi@tukampen.nl

x
This website is using cookies. Accept