Encyclopaedie der heilige Godgeleerdheid. II. Algemeen deel

§ 40. De inspiratie. Haar verband met het principium essendi.

Is onze poging niet geheel mislukt, om het principium speciale in zijn volle kracht als principium te vatten, en bedoelden we daarmee handhaving van de belijdenis der Theologie uit de 16e eeuw, dat het principium unicum Theologiae is de Scriptura Sacra, dan rijst thans de vraag, door welke actie uit dit principium de Heilige Schrift zóó voortkwam, dat het principium en het product van dit principium (d.i. de Heilige Schrift) ten slotte konden verwisseld worden. Die actie nu ligt, theologisch uitgedrukt, in de inspiratie, en het is dan ook tot de bespreking van deze mysterieuze daad Gods, waaraan wij het bezit der Heilige Schrift danken, dat we met deze § overgaan. De Encyclopaedie kan niet volstaan met apodictisch te verklaren, dat de Heilige Schrift het principium der Theologie is. Soortgelijke verklaring is wel voldoende, zoo men de Encyclopaedie schrijft van een wetenschap, wier principium zich vanzelf aanwijst. Een medisch 368 Encyclopaedie behoeft niet eerst rekenschap te geven van het feit, dat er pathologische toestanden in het menschelijk lichaam voorkomen, noch ook dat er reagentia tegen deze toestanden in de natuur aanwezig zijn. Maar voor de theologische Encyclopaedie staat de zaak anders. Zij toch heeft als voorwerp een stoffe te onderzoeken, wier principium niet normaal in het geschapene gegeven was, maar abnormaal op het geschapene inwerkte. Recht verstand dezer wetenschap eischt uit dien hoofde, dat dit principium, zijn actie en zijn product, in onderlingen samenhang worden toegelicht. Nu is dit principium de energie in God, waardoor Hij, niettegenstaande de verwoesting, die de zonde in den kosmos aanrichtte, toch zijn wil met dien kosmos doorzet; en nader als principium cognoscendi, die energie in God, waardoor Hij zijn theodicee in het menschelijk bewustzijn van den zondaar indraagt. Het product van dit principium, dat objectief aan het menschelijk bewustzijn wordt voorgelegd, is de Sacra Scriptura. En eindelijk de actie waardoor dit product uit deze Goddelijke energie voortkomt, is de inspiratie. Ook die inspiratie behoort dus te worden toegelicht.

Toch houde men hierbij wel in het oog, dat deze inspiratie niet een geïsoleerd feit is, dat op zichzelf staat. Wie ze in dien zin neemt, komt tot een soort Koran, niet tot de Heilige Schrift. Dan toch wordt het principium cognoscendi geheel los gedacht van het principium essendi, en brengt, buiten de realiteit om, een uitsluitend intellectueel product te voorschijn. Men kreeg dan een inspiratie, die intellectueel dicteerde, en ons niets kon mededeelen dan een leer en een wet. Geheel anders daarentegen is de actie van deze Goddelijke energie, die, in weerwil van de zonde, 's Heeren plan in en met den kosmos doorzet. Overmits toch de zonde niet enkel intellectueel van aard is, maar geheel de natuur des menschen bedierf en zelfs over de natuur buiten den mensch vloek en verstoring bracht, kon deze Goddelijke energie den tegenstand der zonde niet anders overwinnen, dan door op geheel de realiteit van ons menschelijk aanzijn, met inbegrip van de natuur buiten ons, in te werken. Uit dien hoofde is deze Goddelijke energie dan ook ten deele (zie § 32) principium essendi, en komt uit haar het wonder voort. Het wonder niet bedoeld 369 als geïsoleerd phaenomenon, dat buiten causaal verband met het bestaande optreedt; maar het wonder als de overwinnende, doorgaande werking der Goddelijke energie, waardoor God allen tegenstand breekt en, door de verstoring heen, zijn kosmos toch brengt tot het doel, dat in zijn Raad voor den kosmos gesteld was. Het is uit de diepere basis in Gods wil, waarop heel de kosmos rust, dat deze mysterieuze kracht in den kosmos opwerkt; de banden der zonde en der verstoring, die den kosmos omklemd houden, verbreekt; en centraal uit den mensch geheel het leven van den kosmos zóó bewerkt, dat het ten slotte de door God er voor bestemde dçxa moet bereiken, om in die dçxa aan God datgene te geven, wat doel van heel de schepping van den kosmos was. Elke opvatting van het wonder, als een tooverachtig incident buiten samenhang met de palingenesie van heel den kosmos, waarop Jezus in Matth. XIX : 28 doelde, en dus zonder verband met de geheele metamorphose, die den kosmos na het laatste oordeel wacht, verhoogt de eere Gods niet, maar verlaagt den Herschepper van hemel en aarde tot een goëet. Geheel deze herscheppende actie van de Goddelijke energie is één doorloopend wonder, dat zich vertoont in de principieele levensvernieuwing van den mensch door de wedergeboorte, in de principieele levensvernieuwing van de menschheid door het nieuwe Hoofd, dat ze in Christus ontvangt, en ten slotte gelijke principieele levensvernieuwing zal tot stand brengen in de natuur. En alleen overmits deze drie niet los naast elkaar loopen, maar organisch saamhangen, zoodat het mysterieuze van de regeneratio, van de incarnatio en van de apocatastasis één geheel vormen, vertoont zich deze wondere energie der herschepping in een breede geschiedenis, waarin, hetgeen men als incidenteele wonderen pleegt op te vatten, niet kon ontbreken. Omdat onze yucÐ organisch met ons sòma samenhangt, en dit sòma ons organisch aan de natuur verbindt, is een palingenesie, die zich tot het psychisch gebied zou bepalen, zonder tevens op het sòma en op den kosmos te werken, eenvoudig ondenkbaar. De nadere uiteenzetting hiervan hoort uiteraard in de dogmatiek thuis. Ons is het hier alleen te doen, om de beteekenis, die deze herscheppende Goddelijke 370 energie, ook in zoover ze als principium essendi optreedt, voor het leven van ons bewustzijn, en dus voor het principium cognoscendi, heeft. De band, die het denken aan het zijn en het zijn aan het denken bindt, werkt ook hier. Er is niet een openbaring door het dicteeren van een leer en wet, en daarnaast een openbaring, door wat men het wonder noemt; maar èn de openbaring in de wereld der realiteit én de openbaring in de wereld der gedachte zijn dooreengevlochten. De gedachte verklaart de realiteit (b.v. de profetie den Messias), en omgekeerd ontvangt de gedachte uit de realiteit haar inhoud (b.v. in de Evangeliën). De toebereiding van het bewustzijn voor de gedachte (de illuminatio) gaat uit van de realiteit der palingenesie, en omgekeerd komt in het geloof (als daad van het bewustzijn) de realiteit van het nieuwe leven tot uiting. In gelijken zin ligt de inspiratie niet geïsoleerd naast de Goddelijke energie in de geschiedenis, maar is hiermee organisch verbonden en maakt er een deel van uit. Wordt nu intusschen de eisch gesteld, dat de Theologie als wetenschap haar principium aanwijze, dan heeft ze uiteraard als zoodanig alleen met het principium cognoscendi te maken, en kan zij met de realiteit, en dus met het principium essendi, niet anders rekenen, dan voor zoover de feiten en gebeurtenissen vooraf in de gedachte zijn omgezet, d.i. een verhaal zijn geworden. Het is dus in den spiegel van ons menschelijk bewustzijn, dat de realiteit haar beeld afspiegelt; door het menschelijke woord wordt dit beeld gefixeerd; en het is uit dit woord, dat het beeld van de werkelijkheid wordt opgeroepen in het individueele bewustzijn van hem, die dit woord hoort of leest. Een realiteit, gelijk de herscheppende Goddelijke energie als een gouden draad door het verleden weefde, was niet alleen bestemd voor de enkele toen levende personen, op wie ze door onmiddellijken indruk werkte, maar had centrale en duurzame beteekenis voor de menschheid. Ze kon dus niet volstaan met eenvoudig geschied te zijn, maar bereikte haar doel eerst, zoo ze, in een gedachtenbeeld omgezet, duurzaamheid erlangde, en evenals het Goddelijke woord, dat haar verzelde, en in de eenheid, die dit woord met de feiten der historie verbond, van geslacht tot geslacht kon worden voortgeplant. Had nu ons 371 menschelijk bewustzijn boven deze feiten en deze Godspraken gestaan, dan zou de gewone mededeeling door menschelijke overlevering volstaan hebben. Maar overmits ons menschelijk bewustzijn er beneden stond en, aan zichzelf overgelaten, het moest misverstaan, en alzoo onbekwaam was, om er den rechten zin van te vatten, moest de Goddelijke energie er wel in voorzien, niet alleen dat deze feiten tot stand kwamen en deze Godspraken intraden, maar ook dat het beeld van deze realiteit zoo werd opgevangen, als noodig was, om de herschepping ook in de wereld van ons bewustzijn tot stand te brengen. Deze voorziening nu bracht de Goddelijke energie uit het principium speciale door de inspiratie tot stand, en zulks op tweeërlei wijze: 1º. door reeds in het verleden door middel van het woord, het Goddelijke doen in de gedachte om te zetten, en alzoo in het bewustzijn der toenmaals levenden in te dragen; en 2º. door geheel dit verleden, mét die Godspraken als één rijk gedachtenbeeld tot ons te brengen in de Heilige Schrift.

Zoo komt dan de inspiratie niet bij de wondere werking dier Goddelijke energie bij, maar ze vloeit er zelve uit voort en is er onafscheidelijk van. Ze komt zelve niet uit het principium der schepping, maar uit dat der herschepping. Al vindt ze dan ook in de communio van den paradijsmensch met zijn Schepper een analogon, en in de bekwaamheid van den paradijsmensch voor die communio haar aansluitingspunt, toch mag de inspiratie in engeren zin nooit met deze communio verward. De inspiratie, gelijk ze hier optreedt, is niet de werking van het algemeene „Gottesbewusstsein." Ze komt niet van zelf op uit het semen religionis. Ze mag niet verward met de uitspraak van het mystiek gestemde gemoed. Noch ook mag ze gelijkgesteld met de wijze, waarop God in het rijk der heerlijkheid zich aan de gezaligden openbaren zal. Als abnormaal in het werk der herschepping optredende, draagt ze een specifiek karakter, behoort tot de categorie van het wondere, en is deswege van tijdelijken aard. Zoodra het doel, waartoe ze optrad bereikt is, verliest ze haar rede van bestaan en houdt ze op. Al moet toch toegegeven, dat de illuminatio en zooveel meer onmisbaar was, om de vrucht der inspiratie ten volle te doen rijpen, 372 ja, al blijkt uit alles, dat de Heilige Geest nog steeds voortgaat den rijken inhoud van de vrucht der inspiratie in de belijdenis der geloovigen en de ontwikkeling der Theologie vollediger toe te lichten, toch zijn alle deze Geesteswerkingen principieel van de inspiratie in eigenlijken zin onderscheiden. Er was in den raad Gods, voor de grondlegging der wereld, een voorziening, om zijn plan met den kosmos, in weerwil van het uitbreken der zonde, door te zetten. In dien raad Gods was in organischen samenhang alles gepraedestineerd, wat te dien einde door de Goddelijke energie zou gedaan worden, en dat wel onderscheidenlijk, eenerzijds hetgeen zou gedaan worden centraal in en voor heel ons geslacht, en anderzijds hetgeen zou gedaan worden, om dit centrale zijn doel bij de enkele uitverkorenen te doen bereiken. Nu richt zich de inspiratie alleen op dit centrale; het individueele is aan de illuminatio overgelaten. Dit centrale hebben we ons alzoo onder drieërlei sc™siv te denken. Ten eerste, gelijk het als gedachtenbeeld in GoddeIjke volkomenheid gepraedestineerd lag in Gods raad; ten tweede, zooals het uit dien raad in de realiteit van dezen kosmos inging en al vollediger werd uitgevoerd; en dan eindelijk, ten derde gelijk het, als overlevering onder Goddelijke garantie, door de inspiratie als menschelijk gedachtenbeeld aan het menschelijk bewustzijn werd aangeboden.

Het is dus niet vreemd, maar het ligt in den aard der inspiratie, dat ze afloopt. Dit is niet willekeurig, maar vloeit voort uit het feit, dat ons menschelijk geslacht een organisme vormt, en dat er dus ook hier, evenals bij elk organisme, onderscheid moet gemaakt worden, tusschen hetgeen centraal op allen doelt, en hetgeen individueel zich tot de enkele personen bepaalt. En let men op dit onderscheid, dan volgt hieruit even rechtstreeks, dat, hetgeen centraal op allen doelt, in dien objectieven vorm moest optreden, waarin het zich eeuw in eeuw uit kon voortplanten en van volk tot volk verbreiden. Wat individueel van aard is, kan in zijn vorm subjectief-mystiek blijven, wat centraal voor alle volk en eeuw zal gelden, niet. Om nu objectief voor allen saam te bestaan, moest uiteraard deze centrale openbaring gereed komen. Zoolang ze nog niet gereed was, miste ze haar objectief karakter, overmits 373 ze toen nog gehecht bleef aan de personen en de levenssfeer, waarin ze opkwam. Eerst als ze gereed is, raakt ze van die personen en van dien specialen levenskring los, en verkrijgt ze haar absoluut karakter. Een steeds doorgaande inspiratie is daarom alleen denkbaar, zoo men hier verkeerdelijk onder verstaat de mystieke inwerking op het individu, en alzoo het werk der herschepping atomistisch neemt. Dan echter mist de inspiratie elk specifiek karakter en verliest zich in het algemeene „est Deus in nobis, agitante calescimus illo;" terwijl de herschepping dan uit de phantasie wordt gedicht, en niet meer past op de menschheid, die nu eenmaal niet anders dan organisch bestaat. In alle organische ontwikkeling is tweeërlei periode, de eerste, die het organisme op zijn m™tron brengt, en de tweede, die het eenmaal op dit m™tron gekomen, zijn werking laat doen. Eerst groeit de plant, het dier, de mensch, tot de staat van volwassenlleid bereikt is, en dan houdt die groei op. Een organische actie, die rusteloos op gelijke wijze doorging, is een contradictio in terminis. Ook uit dat oogpunt bezien, ligt het derhalve geheel in het organisch karakter der Openbaring, dat ze twee perioden doorloopt, de eerste, die haar uitbrengt tot haar volledig m™tron, en de tweede, die haar, op dit m™tron gekomen, haar actie laat doen. Juist dit nu is het, wat ons in het verschil tusschen de inspiratio en de illuminatio tegentreedt. De inspiratie voltooide de Openbaring, en, in dien voltooiden vorm optredend, doet die Openbaring thans haar werking.

Dat deze eerste periode (die, waarin de Openbaring door de inspiratie haar m™tron erlangt) zoovele eeuwen duurde, vloeit op zichzelf niet uit het principium cognoscendi voort. Denkt ge u toch, dat de Openbaring enkel bestaan had in een door inspirat e mededeelen van leer en wet, zoo zou niets belet hebben, dat dit in korten tijd ten einde ware geloopen. Nu daarentegen de Openbaring niet bloot intellectueel, maar in het leven zelf, en dus dramatisch optrad, was de inspiratie, die eerst na afloop van dit drama haar actie voltooien kon, eo ipso aan hettijdsverloop, dat voor dit drama noodig was, gebonden. Dit zou niet zoo geweest zijn, indien het principium speciale enkel principium cognoscendi ware 374 geweest, maar moest zoo zijn, nu het tevens in het leven ingreep. De lange duur van de eerste periode der Openbaring heeft dus niets, dat ons verbazen kan; maar nooit mag die lange duur ons verleiden, om die eerste periode ongemerkt in de tweede te laten overvloeien. Hoevele eeuwen ook verliepen, eer de incarnatie kwam, die incarnatie is in een punt des tijd gekomen, het nieuwe drama, dat met deze incarnatie begon, heeft een betrekkelijk slechts korten duur, en als ook dit drama, met zijn apostolisch naspel, ten einde loopt, erlangt de Openbaring onmiddellijk haar oecumenische werking en toont juist hierin, dat de eerste periode, die van haar wording, alsnu voleind is. Zoo erlangt derhalve de inspiratie een eigen sfeer, waarin ze optreedt; een vasten loop, dien ze heeft te voleinden; een eigen grens, die ze niet overschrijden kan. Juist als vrucht van haar voleinding treedt nu een nieuwe toestand in, die zich in het oecumenische optreden der kkljs°a vertoont, en deze toestand eischt niet alleen geen voortzetting der inspiratie, maar sluit ze uit. Niet natuurlijk, alsof hier een plotselinge overgang plaats greep, die zich met dag en uur liet aanwijzen. Zulke overgangen kent het geestelijke niet. Maar ook al ontsnapt aan òns oog het juiste oogenblik, waarop een kind ophoudt te groeien en nu zijn leven als volwassen man begint, toch bestaat er natuurlijk een oogenblik, aan God bekend, waarin die groei zijn laatste werking deed. En zoo mag ook hier geconstateerd, dat deze beide perioden der Openbaring wel terdege door een aan God bekend tijdstip van overgang van elkander gescheiden liggen, ook al is ons niet mogelijk, anders dan grosso modo het alsnu intreden der tweede periode aan te duiden.






Please send all questions and comments to Dmytro (Dima) Bintsarovskyi:
dbintsarovskyi@tukampen.nl

x
This website is using cookies. Accept